Art. 14a.¹
[Boete bij niet nakomen
inlichtingenverplichting | Afstemming boete | Schriftelijke
waarschuwing | Boetebesluit socialezekerheidswetten]
[Geschiedenis:
Stb. 1996, 248; Stb.
1996, 248; Stb.
1997, 193; Stb. 1998,
742; Stb.
2001, 481; Stb.
2001, 625; Stb.
2003, 376; Stb. 2003, 386;
Stb.
2008, 600; Stb. 2009, 265
+ bis]
• [Jurisprudentie:
LJN AA8926; AB1261;
AR7248; AT0233]
-1. Indien de belanghebbende de verplichting,
bedoeld in artikel 65, niet of niet behoorlijk is
nagekomen door geen, onjuiste of onvolledige mededelingen te doen,
leggen burgemeester en wethouders hem een boete op van ten hoogste €|2269,00.
-2. De hoogte van de boete wordt afgestemd op
de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de
gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij
verkeert. Van het opleggen van een boete wordt in elk geval
afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
-3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen
van de verplichting, bedoeld in artikel 65, eerste lid, niet heeft
geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van
bijstand, kunnen burgemeester en wethouders afzien van het opleggen
van een boete als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het
geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of
niet behoorlijk nakomen van de verplichting, tenzij het niet of
niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een
periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan
de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
-4. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig
zijn, kunnen burgemeester en wethouders besluiten af te zien van
het opleggen van een boete.
-5. Degene aan wie een boete is opgelegd, is
verplicht desgevraagd aan burgemeester en wethouders de
inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de
boete van belang zijn.
-6. Voor zover de boete nog niet is geïnd,
vervalt zij door het overlijden van degene aan wie zij is opgelegd.
-7. Bij algemene maatregel van bestuur worden
met betrekking tot het eerste en tweede lid nadere regels
gesteld. [Bszw]
[BtabAII]
1. Bij Besluit
van 10 oktober 2003, Stb. 2003, 386, is bepaald dat
artikel 14a vervalt op een bij koninklijk besluit te
bepalen tijdstip; ingevolge
het Besluit van 21 januari 2005, Stb. 2005,
35, vervalt artikel 14a, voor zover het niet betreft
zelfstandigen als bedoeld in artikel 7
van de Invoeringswet Wet werk en bijstand, met ingang van 1 februari
2005. Ingevolge artikel 78g,
tweede lid, van de Wet werk en bijstand
vervalt artikel 14a, voor zover het betreft zelfstandigen als
bedoeld in artikel 78f van de Wet
werk en bijstand, op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip; ingevolge artikel 2, tweede
lid, van het Besluit van 23 december 2010, Stb.
2010, 839, is
artikel 14a, voor zover het betreft zelfstandigen als bedoeld in artikel
78f van de Wet werk en bijstand, met
ingang van 1 juli 2011 vervallen, red.
|