Parlementaire
behandeling:
Kamerstukken II 1986-1987, 19 778.
Handelingen II 1986-1987, blz. 3542-3561, 3686.
Kamerstukken I 1986-1987, 19 778 (189, 189a, 189b,
189c).
Handelingen I 1986-1987, vergadering van 9 juni 1987.
BESCHIKKING van de Minister van
Justitie van 18 april 1995,
Stb. 1995, 206,
houdende plaatsing in het Staatsblad van de tekst
van de Wet inkomensvoorziening
oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen
zelfstandigen, zoals deze laatstelijk is gewijzigd
bij de Wet van 12 april 1995,
Stb. 1995, 200
De Minister van Justitie;
Gelet op artikel 57 van de
Wet van 12 april 1995, Stb.
1995, 200;
Besluit:
De tekst van de Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, zoals deze
laatstelijk is gewijzigd bij de
Wet van 12 april 1995, Stb. 1995, 200, in het
Staatsblad te plaatsen als bijlage bij deze
beschikking.
’s-Gravenhage, 18 april 1995
De
Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Uitgegeven
de twintigste april 1995
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Tekst van de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, zoals deze
laatstelijk is gewijzigd bij de Wet van 12 april 1995,
Stb. 1995, 200
[WET van 11 juni 1987,
Stb. 1987, 281, houdende het treffen van een
inkomensvoorziening voor oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen van wie het
inkomen duurzaam minder bedraagt dan het
sociaal minimum en die
als gevolg daarvan het bedrijf of beroep hebben
beëindigd (Wet inkomensvoorziening oudere en
gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen).
Inwerkingtreding: 1 juli 1987.
WIJ
BEATRIX, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen
te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het
wenselijk is een inkomensvoorziening te treffen voor
oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen
zelfstandigen van wie het inkomen duurzaam minder
bedraagt dan het
sociaal minimum
en die als gevolg daarvan het bedrijf of beroep hebben
beëindigd;
Zo is het, dat Wij, de Raad
van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk
Wij goedvinden en verstaan bij deze:, red.]
HOOFDSTUK I
Algemene
bepalingen
Art. 1.
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt
verstaan onder:
a. belanghebbende:
degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is
betrokken;
b. Onze Minister:
Onze Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid;
c. burgemeester en
wethouders: burgemeester en wethouders van de
gemeente, bedoeld in
artikel 11;
d.
Arbeidsvoorzieningsorganisatie:
de organisatie, bedoeld in artikel 2 van de
Arbeidsvoorzieningswet;
e. nettominimumloon:
de som van het nettominimumloon
en de nettoaanspraak op de minimumvakantiebijslag,
bedoeld in artikel 55,
eerste lid, van de Algemene
bijstandswet.
Art. 2.
-1. In deze wet en de
daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder
gewezen zelfstandige:
a. de persoon die
voor de voorziening in het bestaan was aangewezen op
arbeid in het eigen bedrijf of beroep en die:
1º. de leeftijd van 65 jaar
nog niet heeft bereikt; en
2º. na het bereiken van de
leeftijd van 55 jaar het bedrijf of beroep heeft
beëindigd;
b. de persoon die
voor de voorziening in het bestaan was aangewezen op
arbeid in het eigen bedrijf of beroep en die:
1º. de leeftijd van 65 jaar
nog niet heeft bereikt;
2º. het bedrijf of beroep
in verband met arbeidsongeschiktheid heeft beëindigd; en
3º. recht heeft op
uitkering op grond van de
Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, berekend naar
een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%.
-2. In deze wet en de
daarop berustende bepalingen wordt met de gewezen
zelfstandige gelijkgesteld de meewerkende echtgenoot in
de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 die
voldoet aan het bepaalde in het eerste lid, onderdeel
a of b.
-3. In deze wet en de
daarop berustende bepalingen wordt mede als gewezen
zelfstandige aangemerkt de persoon die voldoet aan het
bepaalde in het eerste of tweede lid en die met anderen
het bedrijf of beroep heeft uitgeoefend in de vorm van
een maatschap, een vennootschap onder firma of een
commanditaire vennootschap, indien:
1º. de volledige
zeggenschap in het bedrijf of beroep alleen of met die
anderen werd uitgeoefend; en
2º. de financiële risico’s
van het bedrijf of beroep alleen of met die anderen
werden gedragen.
-4. In deze wet en de
daarop berustende bepalingen wordt mede als gewezen
zelfstandige aangemerkt de persoon die voldoet aan het
bepaalde in het eerste of tweede lid en die, anders dan
als werknemer in de zin van de
Werkloosheidswet, het bedrijf of beroep heeft
uitgeoefend in de vorm van een besloten vennootschap of
een naamloze vennootschap.
-5. De gewezen zelfstandige
was aangewezen op arbeid in het eigen bedrijf of beroep
indien werd voldaan aan het urencriterium voor
toepassing van de zelfstandigenaftrek, bedoeld in
artikel 44m, eerste of vierde lid, van de Wet op
de inkomstenbelasting 1964.
Art. 3.
-1. In deze wet en de
daarop berustende bepalingen wordt:
a. als echtgenoot
aangemerkt degene die niet duurzaam gescheiden leeft van
de gewezen zelfstandige met wie hij gehuwd is;
b. als echtgenoot
mede aangemerkt de niet met de gewezen zelfstandige
gehuwde persoon met wie de gewezen zelfstandige een
gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een
bloedverwant in de eerste graad.
-2. Van een gezamenlijke
huishouding is sprake indien twee meerderjarigen hun
hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk
geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het
leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding
dan wel anderszins.
-3. Een gezamenlijke
huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht als de
belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde
woning en:
a. zij met elkaar
gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van
deze wet daarmee gelijk zijn gesteld;
b. uit hun relatie
een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden
van een kind van de één door de ander;
c. zij zich
wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de
huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract;
of
d. zij op grond van
een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke
huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met
de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het tweede lid.
-4. Bij algemene maatregel
van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en
gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen
voor de toepassing van het derde lid, onderdeel d.
-5. Bij algemene maatregel
van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van
hetgeen wordt verstaan onder het blijk geven zorg te
dragen voor een ander, zoals bedoeld in het tweede lid.
Art. 4.
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt
verstaan onder:
a. alleenstaande
gewezen zelfstandige: de niet gehuwde dan wel duurzaam
gescheiden levende gewezen zelfstandige die niet een
gezamenlijke huishouding voert als bedoeld in
artikel 3, tweede lid;
b. kind: het kind
jonger dan 18 jaar dat niet als eigen kind, aangehuwd
kind of pleegkind tot het huishouden van een ander dan
de gewezen zelfstandige behoort en voor wie de gewezen
zelfstandige op grond van de
Algemene Kinderbijslagwet
kinderbijslag ontvangt dan wel zal ontvangen.
HOOFDSTUK II
De uitkering
§ 1. De voorwaarden voor het
recht op uitkering
Art. 5.
-1. Recht op uitkering
hebben, indien het inkomen per maand na het beëindigen
van het bedrijf of beroep minder bedraagt dan de
overeenkomstig het vijfde lid vastgestelde grondslag en
indien aan de in het tweede of derde lid genoemde
voorwaarden wordt voldaan:
|
De volledige, bijgewerkte pagina is alleen voor
abonnees beschikbaar.
Voor meer informatie
klik
hier.
|
|
|