Gegevens uitspraak |
LJN: |
LJN AA3546 |
ECLI: |
ECLI:NL:RBROE:1998:AA3546 |
Instantie: |
Rechtbank Roermond |
Soort procedure: |
beroep |
Zaaknummer: |
98/556 NABW K1 |
Datum uitspraak: |
18 december 1998 |
Wetsartikelen: |
artt.
47,
81 en
82
Abw (=
32,
58 en
58
Wwb) /
XVI
Wet BMT /
6:22
Awb |
Trefwoorden: |
belastingteruggave; terugvordering bijstand;
algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan;
reiskosten; sollicitatiekosten;
verwervingskosten |
Essentie: |
Terechte terugvordering van bijstand wegens
ontvangen belastingteruggave op grond van kosten
die tot de algemeen noodzakelijke kosten van het
bestaan behoren (reis- en sollicitatiekosten ter
verkrijging van arbeid). |
Transponeringstabel Abw naar Wwb
Uitspraak enkelvoudige kamer Rechtbank Roermond
98/556 NABW K1
U I T S P R A A K
inzake:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de
gemeente Nederweert, gevestigd te Nederweert,
verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit: de brief
d.d. 12 mei 1998, kenmerk 71390560/97001249.
Datum van terechtzitting: 23 oktober 1998.
I. Ontstaan en loop van het
geding
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit
heeft verweerder het door eiseres ingediende
bezwaarschrift, gericht tegen het eerdere besluit van 30
september 1997 inhoudende terugvordering van
bijstandsuitkering tot een bedrag van ƒ923,-, ongegrond
verklaard. Tegen dat besluit is beroep ingesteld. De
door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de
Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en
het verweerschrift zijn in afschrift aan eiseres
gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op
23 oktober 1998, alwaar eiseres in persoon is
verschenen.
Namens verweerder is verschenen dhr. G.J. Gerits.
II. Overwegingen
Eiseres is sedert 29 maart 1990 in het genot van een
uitkering op grond van de Algemene Bijstandswet (ABW).
Deze uitkering is per 1 juni 1996 omgezet in een
uitkering ingevolge de nieuwe Algemene bijstandswet
(Abw). Door de Belastingdienst Weert is aan eiseres op
13 juni 1997 toegezonden de aanslag 1996
inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Uit deze
aanslag blijkt dat eiseres over dat jaar een bedrag zal
terugontvangen van ƒ923,-. Dit bedrag is in juni 1997
betaalbaar gesteld. Nadat deze belastingteruggave bij
verweerder bekend werd, heeft verweerder bij besluit van
30 september 1997 (verzonden op 2 oktober 1997) aan
eiseres onder meer het volgende medegedeeld:
"Naar aanleiding van een door ons gehouden onderzoek
hebben wij besloten tot terugvordering over te gaan van
bijstand die wij in 1996 aan u hebben verleend. Het gaat
hier om een belastingteruggave ad ƒ923,- over het jaar
1996.
Op grond van artikel 47, eerste lid, onderdeel a en b,
van de Abw kan voornoemd bedrag worden aangemerkt als
inkomsten en zal het bedrag ad ƒ923,- ook volledig van u
worden teruggevorderd.
Wij verzoeken u dan ook de schuld vóór 15 oktober 1997
over te maken op één van bovenstaande rekeningnummers
onder vermelding terugbetaling Abw. Als u het bedrag
niet ineens kunt terugbetalen, dient u met de afdeling
Sociale Zaken een terugbetalingsregeling te treffen."
Tegen dit besluit is door eiseres een bezwaarschrift,
gedagtekend 14 oktober 1997, ingediend.
Het bezwaarschrift is behandelend op een hoorzitting van
de Commissie bezwaar- en beroepschriften.
Conform het advies van genoemde commissie heeft
verweerder bij het thans bestreden besluit het bezwaar
van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft daartegen
aangevoerd dat het betreft een teruggave van
inkomstenbelasting die onder meer verband houdt met
reiskosten en sollicitatiekosten in verband met het
verkrijgen van arbeid. Zij verzoekt "de beslissing van
de gemeente te herzien met bepaling c.q. te herroepen
met bepaling dat de belastingteruggave om voormelde
aangevoerde reden niet hoeft te geschieden alsook binnen
de rede van de wet niet van appellante geëist kan worden
genoemd bedrag aan de gemeente te voldoen".
In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of het
bestreden besluit op bezwaar de rechterlijke toets kan
doorstaan.
Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Wettelijk regime
De rechtbank stelt voorop dat terugvorderingsbesluiten,
afgegeven na 1 juli 1997, vanaf die datum tot de
competentie van de bestuursrechter behoren.
Op 1 juli 1997 is de Wet boeten, maatregelen en terug-
en invordering sociale verzekering (hierna: de Wet BMT)
in werking getreden voor de Abw. De Wet BMT heeft
wijzigingen gebracht in het regime van terugvordering,
invordering, boeten en maatregelen van de Abw.
Het eerste lid van artikel XVI van die wet bepaalt, voor
zover hier van belang, dat ten aanzien van de
bevoegdheid tot terugvordering van hetgeen vóór 1 juli
1997 onverschuldigd is betaald door het in werking
treden van de Wet BMT geen wijziging wordt gebracht. Nu
het in casu gaat om terugvordering van in 1996 betaalde
bijstandsuitkering is het materiële
terugvorderingsregime zoals dat is gaan luiden vanaf 1
juli 1997 niet van toepassing. Ter vaststelling van de
wel van toepassing zijnde materiële bepalingen overweegt
de rechtbank het volgende.
Op 1 januari 1996 is de herinrichting van de Algemene
Bijstandswet in werking getreden. Het overgangsrecht met
betrekking tot deze inwerkingtreding is geregeld in de
Invoeringswet herinrichting Algemene Bijstandswet (Wet
van 12 april 1995, Stb. 1995, 200). Nu het hier betreft
terugvordering van in 1996 betaalde bijstandsuitkering
is materieel van toepassing het terugvorderingsregime
zoals dat is neergelegd in de Abw zoals die sedert 1
januari 1996 geldt.
Naar het oordeel van de rechtbank dient in casu artikel
82 van de Abw, zoals dat luidde in de periode van 1
januari 1996 tot 1 juli 1997, en het daarbij behorende
terugvorderingsregime het toetsingskader te vormen. Die
bepaling luidde - voor zover hier van belang - als
volgt:
"Kosten van bijstand worden van de belanghebbende
teruggevorderd voor zover: a. hij naderhand met
betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend
over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in
hoofdstuk IV, afdeling 3, beschikt of kan beschikken; b.
(...)."
In het in hoofdstuk IV, afdeling 3, opgenomen artikel
47, eerste lid, is - voor zover hier van belang - het
navolgende bepaald:
"Onder inkomen wordt verstaan de op grond van paragraaf
1 in aanmerking genomen middelen voor zover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid,
(...), teruggave van loonbelasting en premies
volksverzekeringen, (...); en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op
bijstand wordt gedaan."
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat noch uit het primaire
besluit, noch uit het bestreden besluit op bezwaar
blijkt welk artikel aan de terugvordering ten grondslag
is gelegd. Slechts artikel 47, eerste lid, onderdeel a
en b, van de Abw wordt vermeld, doch in deze bepaling is
niets over terugvordering geregeld. Het bestreden
besluit berust in zoverre mitsdien op een gebrekkige
motivering. Nu uit de motivering van het bestreden
besluit echter blijkt dat verweerder materieel wél
toepassing heeft gegeven aan de toepasselijke
terugvorderingsbepaling en niet aannemelijk is dat
eiseres door het niet vermelden van die bepaling in haar
processuele belangen is geschaad, acht de rechtbank
termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 6:22 van
de Awb en de bestreden terugvordering wél inhoudelijk te
toetsen.
De teruggave van inkomstenbelasting/premies
volksverzekeringen, waarvan in het onderhavige geval
sprake is, betreft het jaar 1996.
Eiseres genoot ook toen bijstandsuitkering. Deze
teruggave moet, gelet op het hiervoor geciteerde artikel
47, eerste lid, van de Abw, worden aangemerkt als
inkomen en evenzeer als voor terugvordering "in
aanmerking te nemen middelen" in de zin van artikel 82,
eerste lid, van de Abw. Hieraan kan niet afdoen hetgeen
eiseres heeft aangevoerd. Met name is niet gebleken dat
de onderhavige teruggave van belasting en premies is
geschied op grond van kosten die niet tot de algemeen
noodzakelijke bestaanskosten behoren.
Geconcludeerd moet dan ook worden dat aan de voorwaarden
voor terugvordering als vermeld in artikel 82 van de Abw
is voldaan. Verweerder is op grond van die bepaling
gehouden tot terugvordering over te gaan als aan de
daarin vermelde voorwaarden is voldaan. De rechtbank is
niet gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden dat
volledige terugvordering geen rechtsplicht meer is.
De rechtbank merkt nog op dat zij van oordeel is dat in
gevallen waarop de bijzondere terugvorderingsbepaling
van artikel 82 van de Abw (zoals dat artikel luidde vóór
en na 1 juli 1997) ziet de terugvordering niet behoeft
te worden voorafgegaan door een beslissing tot
herziening van het toekenningsbesluit met terugwerkende
kracht, nu immers de grondslag van de terugvordering in
die bepaling zelf eenduidig is omschreven en dus ook
onderdeel uitmaakt van een op die bepaling gebaseerd
terugvorderingsbesluit.
Zodanig herzieningsbesluit is wél vereist ingevolge de
algemene terugvorderingsbepaling van artikel 81 van de
Abw zoals dat luidt sinds 1 juli 1997, aangezien uit die
bepaling volgt dat er pas tot terugvordering kan worden
besloten en overgegaan nadat als gevolg van een
(herzienings)besluit als bedoeld in artikel 14 of 69,
derde of vierde lid, is komen vast te staan dat ten
onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand is verleend.
Zulks geldt - ingevolge vaste jurisprudentie van deze
rechtbank in navolging van een uitspraak van de Centrale
Raad van Beroep d.d. 26 juli 1994, RSV 1995/93 - óók bij
de toepassing van de algemene terugvorderingsbepaling
van artikel 81 van de Abw zoals dat artikel luidde van 1
januari 1996 tot 1 juli 1997, nu immers ook in die
bepaling slechts een algemene - bij herzieningsbesluit
nader te duiden - grondslag voor terugvordering van tot
een te hoog bedrag of ten onrechte verleende bijstand
was opgenomen. Gelet op het vorenoverwogene dient het
beroep ongegrond te worden verklaard.
III. Beslissing
De arrondissementsrechtbank te Roermond:
gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Algemene
wet bestuursrecht;
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. R.H. Smits, in tegenwoordigheid
van J.B.J. Caelers-Sijbers als griffier en in het
openbaar uitgesproken op 18 december 1998.
Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier:
verzonden op:
Voor belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen
deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de
Centrale Raad van Beroep. De termijn voor het instellen
van het hoger beroep bedraagt zes weken.
|
|