Gegevens uitspraak |
LJN: |
LJN AA7084 |
ECLI: |
ECLI:NL:RBARN:1999:AA7084 |
Instantie: |
Rechtbank Arnhem |
Soort procedure: |
beroep |
Zaaknummer: |
98/1782 |
Datum uitspraak: |
8 november 1999 |
Wetsartikelen: |
artt. 30, 57 en 59a ABW
(= 65,
81 en
84
Abw) (=
17,
58 en
59
Wwb) /
69
Abw (=
54
Wwb) /
XVI
Wet BMT /
1:3
Awb |
Trefwoorden: |
inkomsten; schending inlichtingenverplichting;
terugvordering; hoofdelijke aansprakelijkheid |
Essentie: |
Terechte terugvordering van bijstand wegens
(verzwegen) inkomsten. Onvoldoende bekendheid
met de Nederlandse taal en wetgeving maken de
schending van de inlichtingenverplichting niet
verschoonbaar. Beide echtgenoten zijn ter zake
van de terugvordering hoofdelijk aansprakelijk. |
Transponeringstabel Abw naar Wwb
Uitspraak meervoudige kamer Rechtbank Arnhem 98/1782
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
het College van burgemeester en wethouders van de
gemeente Arnhem, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 26 augustus 1998.
2. Feiten en procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 1991 heeft verweerder eiseres
en [echtgenoot], echtgenoot van eiseres, met ingang van
8 juli 1991 een uitkering ingevolge de Algemene
bijstandswet (Abw) naar de norm voor een echtpaar
toegekend.
Bij besluit van 30 januari 1998 heeft verweerder de
verstrekte bijstandsuitkering over de periode 1 augustus
1995 tot 13 februari 1996 herzien en de over deze
periode (te veel) verstrekte uitkering van ƒ5608,34
bruto teruggevorderd.
Namens eiseres is op 10 maart 1998 tegen dat besluit
bezwaar gemaakt. Het bezwaar is behandeld op 5 augustus
1998 door de bezwaarschriftencommissie Sociale Zaken.
Eiseres is bij de behandeling niet verschenen.
Vervolgens heeft deze commissie op 5 augustus 1998
advies aan verweerder uitgebracht.
Bij het hierboven aangeduide besluit van 26 augustus
1998 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Namens eiseres heeft J. van Dorssen op 30 september 1998
tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 10 november 1998 een verweerschrift
ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van
6 oktober 1999, waar eiseres noch gemachtigde zijn
verschenen en waar verweerder zich heeft doen
vertegenwoordigen door S.J.P.M. van Oyen, werkzaam bij
de gemeente.
3. Overwegingen
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden
besluit, waarbij verweerder de bezwaren tegen het
besluit van 30 januari 1998 ongegrond heeft verklaard,
de rechterlijke toetsing kan doorstaan. In het besluit
van 30 januari 1998 heeft verweerder de aan
[echtgenoot], echtgenoot van eiseres, naar de norm voor
gehuwden verstrekte bijstandsuitkering over de periode 1
augustus 1995 tot 13 februari 1996 herzien en de over
deze periode (te veel) verstrekte uitkering van ƒ5608,34
bruto teruggevorderd.
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiseres
de inlichtingenverplichting van artikel 65, eerste lid,
van de Abw heeft geschonden. Doordat eiseres noch
[echtgenoot] verweerder op de hoogte heeft gesteld van
het feit dat door eiseres inkomsten zijn genoten uit
werkzaamheden is ten onrechte bijstand verleend. Deze
ten onrechte verleende bijstand wordt op grond van het
bepaalde in artikel 81, eerste lid, van de Abw
teruggevorderd. Voor de terugbetaling is eiseres op
grond van het bepaalde in artikel 84, eerste en vierde
lid, van de Abw hoofdelijk aansprakelijk.
Eiseres kan zich met dit besluit niet verenigen. Eiseres
voert aan dat verweerder er geen rekening mee heeft
gehouden dat zij in Nederland is gekomen zonder de
Nederlandse taal te kennen en niet bekend was met de
regels die door verweerder worden gehanteerd. Eiseres
stelt dat haar echtgenoot in juli 1995 reeds op de
hoogte was van haar werkzaamheden in [plaats] per 1
augustus 1995. Eiseres voert aan dat door verweerder
eerder controle had moeten plaatsvinden. Voorts stelt
eiseres dat zij in de periode 1 augustus 1995 tot
februari 1996 geen controleformulieren heeft getekend en
in het geheel geen contact meer heeft gehad met de heer
[echtgenoot].
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 1 juli 1997 is de Wet boeten, maatregelen en terug-
en invordering sociale zekerheid (Wet van 25 april 1996,
Stb. 1996, 248, hierna: de Wet BMT) ten aanzien van de
Algemene bijstandswet (Abw) in werking getreden.
Ingevolge artikel XVI, eerste lid, van de
overgangsbepalingen van deze wet wordt - voor zover hier
van belang - in de bevoegdheid van de gemeenten tot
weigering van uitkering wegens gedragingen die hebben
plaatsgevonden vóór de datum van inwerkingtreding van
deze wet, alsmede in de bevoegdheid tot terugvordering
en verrekening van hetgeen vóór die datum onverschuldigd
is betaald, geen wijziging gebracht. Krachtens het
tweede lid blijft ten aanzien van besluiten tot
weigering, terugvordering of verrekening die vóór de
datum van inwerkingtreding van deze wet zijn
bekendgemaakt het recht zoals dat vóór die datum gold
van toepassing.
Ingevolge laatstgenoemd artikellid geldt naar het
oordeel van de rechtbank dat ten aanzien van een
terugvorderingsbesluit dat op of na 1 juli 1997 bekend
is gemaakt de bestuursrechter de bevoegde rechter is.
Het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende
primaire besluit tot terugvordering is gedateerd 30
januari 1998, zodat moet worden geconcludeerd dat de
rechtbank ter zake bevoegd is.
Aan de orde is de vraag of verweerder op goede gronden
heeft besloten tot herziening van de aan eiseres en haar
echtgenoot toegekende bijstandsuitkering en
terugvordering van de ten onrechte verleende bijstand.
De herziening en terugvordering hebben betrekking op de
periode 1 augustus 1995 tot 13 februari 1996, zijnde een
periode voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet
BMT op 1 juli 1997, zodat aan de hand van het hiervoor
weergegeven overgangsartikel moet worden bepaald welke
bepalingen van toepassing zijn.
Genoemd artikel XVI, eerste lid, dient, mede gelet op de
uitspraken van de Hoge Raad van 13 januari 1995, JABW
1995/233, en 3 maart 1995, JABW 1995/334, waarin een
uitleg is gegeven aan het vergelijkbare overgangsartikel
VIII van de Wet van 15 april 1992, Stb. 1992, 193, aldus
te worden opgevat dat indien de terugvordering
betrekking heeft op een periode vóór de inwerkingtreding
van de Wet BMT, het materiële recht inzake de
bevoegdheid tot weigering, terugvordering en verrekening
zoals dat toen gold, van toepassing blijft. Uit het
tweede lid volgt naar het oordeel van de rechtbank a
contrario dat ten aanzien van besluiten die op of na 1
juli 1997 bekend zijn gemaakt, voor wat betreft de wijze
van weigering, terugvordering of verrekening, de Wet BMT
van toepassing is, ook als het gaat om vóór de
inwerkingtreding van de Wet BMT ten onrechte of te veel
betaalde uitkeringen.
Op grond van het vorenstaande moet worden geconcludeerd
dat op de vraag of, en zo ja, hoeveel kan worden
teruggevorderd de terugvorderingsbepalingen van de Abw
zoals die luidden vóór 1 juli 1997 van toepassing zijn
en dat voor wat betreft de procedure van terugvordering
de Wet BMT van toepassing is.
Op 1 januari 1996 zijn de (nieuwe) bepalingen van de Abw
in werking getreden, hetgeen met zich meebrengt dat op
de onderhavige periode verschillende wettelijke
bepalingen van toepassing zijn. Ten aanzien van de
periode 1 augustus 1995 tot 1 januari 1996 zijn dit
onder meer de artikelen 30, tweede lid, 57, onderdeel d,
en 59a, eerste en derde lid, van de ABW (oud) - zoals
deze artikelen luidden van 1 augustus 1992 tot 1 januari
1996. Met betrekking tot de periode 1 januari 1996 tot
13 februari 1996 zijn dit de artikelen 65, eerste en
tweede lid, 81, eerste lid en 84 eerste en derde lid,
van de Abw, zoals deze artikelen luidden van 1 januari
1996 tot 1 juli 1997.
Voornoemde bepalingen bevatten - voor zover hier van
belang - geen materiële verschillen. Hieronder is de
tekst van de bepalingen zoals deze luidden van 1 januari
1996 tot 1 juli 1997 weergegeven.
Ingevolge artikel 65, eerste lid van de Abw (30, tweede
lid, van de ABW) doet de belanghebbende op verzoek van
burgemeester en wethouders of uit eigen beweging
onverwijld mededeling van al hetgeen van belang is voor
de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan.
Krachtens het tweede lid maakt belanghebbende voor de
verstrekking van gegevens gebruik van een door
burgemeester en wethouders verstrekt formulier. Op grond
van artikel 81, eerste lid van de Abw (57, onderdeel d,
van de ABW) wordt de bijstand teruggevorderd indien de
verplichting, bedoeld in artikel 65 (30 ABW), niet of
niet behoorlijk is nagekomen, voor zover de betreffende
handelwijze heeft geleid tot het ten onrechte of tot een
te hoog bedrag verlenen van bijstand. Ingevolge artikel
84, eerste lid van de Abw (59a, eerste lid, van de ABW)
worden, indien bijstand als bedoeld in artikel 13,
tweede lid, is verleend (gezinsbijstand), voor de
toepassing van deze paragraaf als belanghebbenden
aangemerkt de in dat artikel bedoelde personen.
Krachtens het derde lid van artikel 84 van de Abw (59a,
derde lid, van de ABW) zijn de in het eerste lid
bedoelde personen hoofdelijk aansprakelijk voor de
terugbetaling van de ten onrechte gemaakte kosten van
bijstand.
Verweerders beslissing tot herziening van de aan eiseres
en haar echtgenoot toegekende uitkering beoogt naar het
oordeel van de rechtbank wijziging te brengen in de
aanspraak op in het verleden toegekende en reeds
uitbetaalde bijstand. Een zodanig besluit heeft als
rechtsgevolg dat vast komt te staan dat in het verleden
ten onrechte bijstand is verleend en dat derhalve
onverschuldigde betaling heeft plaatsgevonden.
De rechtbank is - overeenkomstig de uitspraak van de
Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 26 juli 1994, RSV
1995/54 - van oordeel dat een herzieningsbeslissing een
besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb,
waartegen bezwaar kan worden gemaakt en vervolgens
beroep kan worden ingesteld.
In de omstandigheid dat zodanig besluit niet past in het
oude - civielrechtelijke - stelsel van de ABW en in
ieder geval niet was vereist, zoals de Hoge Raad in zijn
arrest van 18 april 1997, NJ 1997/499, heeft geoordeeld,
ziet de rechtbank - in navolging van de CRvB in zijn
uitspraak van 20 juli 1999, 98/3246, PS Actua van 9
september 1999, nr. 99 - niet langer aanleiding voor een
andersluidend oordeel.
De rechtbank is - anders dan verweerder kennelijk meent
- van oordeel dat de herziening niet kan worden
gebaseerd op het bepaalde in artikel 69, derde lid, van
de Abw, zoals dat artikel luidt sedert 1 juli 1997.
Bedoeld artikellid ziet op de herziening of intrekking
van een besluit tot toekenning van bijstand en betreft
naar het oordeel van de rechtbank een (nieuwe) materiële
bepaling. Ingevolge eerder genoemde overgangsbepaling
kan dit artikellid derhalve niet de basis vormen voor
een herziening van de aan eiseres en haar echtgenoot
toegekende uitkering.
Nu herziening van een over een periode vóór 1 juli 1997
toegekende uitkering niet is vereist, maar wel is
toegestaan, ziet de rechtbank in de vermelding van
artikel 69, derde lid, van de Abw geen aanleiding om tot
vernietiging van het bestreden besluit over te gaan.
Niet in geschil is dat eiseres inkomsten uit
werkzaamheden heeft genoten en deze inkomsten niet aan
verweerder heeft gemeld.
Vast staat dat eiseres de in artikel 65, eerste lid van
de Abw (30, tweede lid, van de ABW) opgenomen
inlichtingenverplichting niet is nagekomen. Eiseres
heeft verweerder nimmer op de hoogte gesteld van haar
werkzaamheden en inkomsten. De omstandigheid dat eiseres
onvoldoende bekend was met de Nederlandse taal alsmede
de regels die door verweerder worden gehanteerd maakt
dit verzuim niet verschoonbaar. Het feit dat de
echtgenoot van eiseres evenmin aan de
inlichtingenverplichting heeft voldaan en de
bijstandsuitkering mogelijk heeft geconsumeerd, ontslaat
eiseres niet van de verplichting onverwijld mededeling
te doen van feiten en omstandigheden welke van invloed
zijn op het recht op bijstand. De bijstandsuitkering is
aan eiseres en haar echtgenoot toegekend en de
inlichtingenverplichting rust derhalve op zowel eiseres
als haar echtgenoot.
Ingevolge het hierboven weergegeven artikel 84 van de
Abw (59a van de ABW) zijn beiden hoofdelijk
aansprakelijk voor de terugbetaling van de ten onrechte
gemaakte kosten van bijstand.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder op
goede gronden heeft besloten tot herziening van de aan
eiseres en haar echtgenoot toegekende bijstandsuitkering
en terugvordering van de over de periode 1 augustus 1995
tot 13 februari 1996 (te veel) verstrekte
bijstandsuitkering van ƒ5608,34.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van
oordeel dat de stellingen van eiseres tegen het besluit
van 26 augustus 1998 geen doel treffen. Van strijd met
enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen
rechtsbeginsel is de rechtbank niet gebleken. Nu er
evenmin een andere reden is om het bestreden besluit
voor onjuist te houden, dient het beroep ongegrond te
worden verklaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen termen
aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de
Awb. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de
volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. H.A.W. Snijders, mr. W.P.C.G.
Derksen en mr. W.F. Bijloo, rechters, en in het openbaar
uitgesproken op 8 november 1999 door mr. H.A.W.
Snijders, voornoemd, in tegenwoordigheid van mr. G.H.W.
Bodt als griffier.
De griffier, De rechter,
Verzonden op: 16 november 1999.
Tegen deze uitspraak staat, behoudens het bepaalde in
artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na
de dag van verzending hiervan, voor belanghebbenden
hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep,
postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
|
|