Gegevens uitspraak |
LJN: |
LJN AA9549 |
ECLI: |
ECLI:NL:RBZLY:2000:AA9549 |
Instantie: |
Rechtbank Zwolle |
Soort procedure: |
beroep |
Zaaknummer: |
AWB 00/2229 NABW |
Datum uitspraak: |
13 december 2000 |
Wetsartikelen: |
artt. 67,
74 en
80
Abw (=
43,
52 en
58
Wwb) |
Trefwoorden: |
voorschotten; terugvordering; mondelinge
intrekking bijstandsaanvraag; schriftelijke
intrekking |
Essentie: |
Onterechte terugvordering van voorschotten
wegens mondelinge intrekking van de
bijstandsaanvraag, omdat een aanvraag alleen
schriftelijk kan worden ingetrokken. Het
uitblijven van een reactie van betrokkene op de
schriftelijke bevestiging van het
telefoongesprek waarbij de aanvraag is
ingetrokken, doet daar niet aan af. |
Transponeringstabel Abw naar Wwb
Uitspraak enkelvoudige kamer Rechtbank Zwolle AWB
00/2229 NABW
U I T S P R A A K
in het geschil tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser
en
het College van burgemeester en wethouders van de
gemeente Almere, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 28 januari 2000, nummer
97170530, waarbij het besluit van 6 december 1999
(verzonden 10 december 1999 (nr. 97170530/19033784), is
gehandhaafd.
2. Ontstaan en loop van de
procedure
Bij besluit van 6 december 1999 heeft verweerder een
bedrag van ƒ2450,- aan verstrekte voorschotten ingevolge
de Algemene bijstandswet (Abw) van eiser teruggevorderd.
Tegen dit besluit is op 17 december 1999 een
bezwaarschrift ingediend.
Het bezwaarschrift is bij het bestreden besluit
ongegrond verklaard.
Op 22 februari 2000 is tegen het bestreden besluit
beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 17 april 2000 een verweerschrift
ingezonden.
Het beroep is op 6 december 2000 ter zitting behandeld.
Eiser is verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door M.W.
Meyer, juridisch medewerker van de gemeente Almere.
3. Motivering
In geding is de vraag of het bestreden besluit in rechte
kan worden gehandhaafd. De beantwoording van deze vraag
is afhankelijk van de vraag of verweerder terecht is
overgegaan tot terugvordering van aan eiser naar
aanleiding van zijn aanvraag d.d. 8 juni 1999 verstrekte
voorschotten Abw-uitkering ten bedrage van ƒ2450,-.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van deze laatste
vraag uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser heeft bij verweerder op 8 juni 1999 een aanvraag
om bijstand ingediend. Het advies van de behandelend
consulent om eiser per 8 juni 1999 bijstand toe te
kennen, is op 7 september 1999 door de
beslissingsambtenaar geretourneerd in verband met vragen
omtrent het recht op bijstand. Vervolgens heeft de
behandelend consulent eiser bij brief gedateerd 12
oktober 1999 verzocht telefonisch contact op te nemen
voor het maken van een afspraak. Eiser heeft dat gedaan
op 17 oktober 1999. Uit hetgeen eiser meedeelde, heeft
de behandelend ambtenaar opgemaakt dat eiser zijn
aanvraag wenst in te trekken. Zulks is vervolgens
bevestigd in een brief aan eiser d.d. 16 november 1999.
3.1. Standpunt eiser
Eiser stelt dat hij recht heeft op een Abw-uitkering
gedurende de maanden juni en juli 1999. Met het vinden
van een fulltimebaan per 1 augustus 1999 eindigt
uiteraard dat recht en hij heeft daarvan volgens de
regels melding gemaakt aan verweerder. Eiser verzoekt
verweerder op te dragen de kosten van inschrijving bij
het ziekenfonds voor zijn rekening te nemen.
3.2. Standpunt verweerder
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zijn
aanvraag om Abw-uitkering d.d. 8 juni 1999 heeft
ingetrokken. Dit is eiser bij brief van 16 november 1999
bevestigd. Hierop heeft eiser niet gereageerd.
Verweerder stelt dat beoordeling van het recht op
bijstand niet in de aanhangige terugvorderingsprocedure
past nu eiser zijn aanvraag heeft ingetrokken en het,
alleen al door het tijdsverloop, niet of nauwelijks meer
is te controleren of betrokkene voldoet aan het recht op
uitkering.
3.3. Beoordeling van het beroep
In geschil is de vraag of verweerder terecht zijn
besluit heeft gehandhaafd om van eiser de aan hem
verstrekte voorschotten aan bijstand ad ƒ2450,- terug te
vorderen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Ingevolge artikel 80 van de Abw vorderen burgemeester en
wethouders een ingevolge artikel 74 verleend voorschot
terug van de belanghebbende voor zover zij na onderzoek
vaststellen dat over de betrokken periode geen recht op
bijstand bestaat.
Verweerder heeft de vaststelling dat eiser over de
maanden juni en juli 1999 geen recht op bijstand heeft,
gebaseerd op de intrekking van de aanvraag.
In beginsel terecht, want aangezien ingevolge artikel 67
van de Abw het recht op bijstand alleen wordt
vastgesteld op aanvraag kan zonder aanvraag geen recht
worden vastgesteld. In die situatie is de vaststelling
juist dat er geen recht op bijstand is.
Echter in dit geval bestrijdt eiser dat hij zijn
aanvraag heeft ingetrokken. Derhalve ligt de vraag ter
beantwoording voor of verweerder zich terecht op het
standpunt stelt dat eiser zijn aanvraag heeft
ingetrokken.
Artikel 67 van de Abw bepaalt dat het recht op bijstand
wordt vastgesteld op schriftelijk aanvraag. Alleen een
aanvraag die aan die voorwaarde voldoet, behoeft in
behandeling te worden genomen en kan leiden tot
vaststelling van het recht op bijstand.
Omgekeerd geldt dat een schriftelijk ingediende aanvraag
alleen als ingetrokken kan worden beschouwd en om die
reden buiten verdere behandeling kan worden gelaten
indien die intrekking eveneens schriftelijk is geschied.
Een andere opvatting kan leiden tot situaties dat
mondeling gedane mededelingen door de ontvanger ervan
worden begrepen als een intrekking terwijl die
mededeling niet zo bedoeld is, waarbij de aanvrager,
geconfronteerd met de vaststelling dat zijn aanvraag als
ingetrokken wordt beschouwd, in bewijsproblemen geraakt.
Dat kan niet worden ondervangen door, zoals verweerder
heeft gedaan, de aanvrager een schriftelijk bevestiging
te sturen van een als intrekking opgevatte telefonische
mededeling en uit het feit dat er geen reactie volgt af
te leiden dat de aanvraag inderdaad als ingetrokken kan
worden beschouwd. Door deze handelwijze wordt degene die
een aanvraag heeft ingediend die voldoet aan de
wettelijke vereisten en waarvan niet bedoeld is die in
te trekken immers gedwongen tot extra, niet in de wet
voorziene stappen, wil hij die aanvraag behandeld zien.
Wel toelaatbaar zou zijn dat naar aanleiding van een
telefonische mededeling die is begrepen als een
intrekking van een aanvraag, aan de betrokkene een
intrekkingsverklaring ter ondertekening wordt
toegezonden, waarbij, bij het uitblijven van reactie, de
conclusie moet zijn dat de aanvraag niet als ingetrokken
kan worden beschouwd. Deze handelwijze is door
verweerder echter niet gevolgd.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het
oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het
standpunt stelt dat eisers aanvraag is ingetrokken en
derhalve eveneens ten onrechte heeft vastgesteld dat
eiser over de maanden juni en juli 1999 geen recht op
bijstand heeft. Er is dan ook geen grond om met
toepassing van artikel 80 van de Abw de over de genoemde
periode verstrekte voorschotten van eiser terug te
vorderen.
Het beroep treft mitsdien doel en het bestreden besluit
komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met
genoemde wetsbepaling.
Verweerder zal opnieuw op het bezwaarschrift hebben te
beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
Ter voorlichting van eiser zij opgemerkt dat met deze
uitspraak niet is vastgesteld dat hij recht heeft op
bijstand over de maanden juni en juli 1999, maar slechts
dat terugvordering van de voorschotten niet kan worden
gebaseerd op intrekking van zijn aanvraag.
Op het verzoek van eiser te bepalen dat verweerder de
kosten van de inschrijving bij het ziekenfonds zal
betalen, zal de rechtbank niet ingaan nu het geschil
niet daarover handelt.
De rechtbank ziet geen aanleiding een partij te
veroordelen in de kosten die de andere partij in verband
met de behandeling van het beroep heeft moeten maken.
4. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden
besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met
inachtneming van deze uitspraak;
bepaalt dat de gemeente Almere aan eiser het
griffierecht ad ƒ60,- vergoedt.
Gewezen door mr. H.C. Moorman en in het openbaar
uitgesproken op 13 december 2000 in tegenwoordigheid van
mw. G. Ballast als griffier.
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en
het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te
worden ingesteld binnen zes weken na de datum van
verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en
een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale
Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
|