Gegevens uitspraak |
LJN: |
LJN AD5103 |
ECLI: |
ECLI:NL:CRVB:2001:AD5103 |
Instantie: |
Centrale Raad van Beroep |
Soort procedure: |
hoger beroep |
Zaaknummer: |
99/750 NABW |
Datum uitspraak: |
16 oktober 2001 |
Wetsartikelen: |
artt.
70,
107 en
113
Abw (= –,
9 en
9
Wwb) /
1:3,
4:5,
4:6,
6:2,
8:1 en
8:74
Awb |
Trefwoorden: |
arbeidsverplichtingen;
ontheffing; vrijstelling; afwijzing verzoek
ontheffing; eerder besluit; feitelijke
handeling; zelfstandig rechtsgevolg; niet tijdig
genomen besluit op bezwaar; vergoeding
griffierecht |
Essentie: |
Terechte niet-ontvankelijkverklaring beroep
tegen het geschrift waarbij het verzoek om
ontheffing van de arbeidsverplichtingen - onder
verwijzing naar een eerder besluit waarbij die
ontheffing reeds is verleend - wordt afgewezen,
omdat dat geschrift geen appellabel besluit is
aangezien het geen zelfstandig rechtsgevolg
heeft. Voorts is de opgelegde verplichting tot
het verlenen van medewerking aan een
trajectplan, gelet op de ontheffing, niet
rechtmatig. Het betaalde griffierecht voor het
beroep tegen een niet tijdig genomen besluit op
bezwaar dient wel te worden vergoed, omdat
terecht is opgekomen tegen een op zichzelf
onrechtmatig te achten besluit. |
Transponeringstabel Abw naar Wwb
Uitspraak meervoudige kamer Centrale Raad van Beroep
99/750 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
Het College van burgemeester en wethouders van de
gemeente Nuth, gedaagde.
I. Ontstaan en loop van het
geding
Appellante heeft op in beroepschrift aangegeven gronden
hoger beroep ingesteld tegen de door de
arrondissementsrechtbank te Maastricht op 22 januari
1999 ten aanzien van partijen gewezen uitspraak,
genummerd 97/2087 NABW en 97/2603 NABW, waarnaar hierbij
wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Hierna heeft appellante zich nog enige malen
schriftelijk tot de Raad gewend.
Het geding is - gevoegd met de gedingen tussen partijen
genummerd 99/753 NABW en 99/5104 NABW - behandeld ter
zitting van 20 februari 2001. Daar is appellante in
persoon verschenen en heeft gedaagde zich niet doen
vertegenwoordigen.
Na de gevoegde behandeling ter zitting zijn de gedingen
weer gesplitst. In de gedingen genummerd 99/753 NABW en
99/5104 NABW is afzonderlijk uitspraak gedaan.
Omdat het onderzoek in de onderhavige zaak niet volledig
is geweest, heeft de Raad het onderzoek in deze zaak
heropend.
Het geding is opnieuw ter behandeling aan de orde
gesteld ter zitting van 4 september 2001, waar partijen
niet zijn verschenen.
II. Motivering
Blijkens de gedingstukken heeft gedaagde bij besluit van
20 augustus 1996 appellantes uitkering op grond van de
Rijksgroepsregeling werkloze werknemers met ingang van 1
september 1996 omgezet in een uitkering ingevolge de
Algemene bijstandswet (Abw); in dit besluit was onder
andere ook opgenomen dat voor appellante de
verplichtingen als bedoeld in artikel 113, eerste lid,
van de Abw betreffende (kort gezegd) scholing en
sollicitatie gelden. Bij besluit van 12 november 1996
heeft gedaagde evenwel ter kennis van appellante
gebracht dat zij met toepassing van artikel 107, eerste
lid, van de Abw (vooralsnog) wordt ontheven van de in
artikel 113 van de Abw genoemde verplichtingen.
Appellante heeft bij brief van 26 maart 1997 aan
gedaagde verzocht haar van de scholings- en
sollicitatieverplichtingen te ontheffen. Gedaagde heeft
bij beslissing van 2 december 1997 dat verzoek met
toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet
bestuursrecht (Awb) afgewezen onder verwijzing naar zijn
besluit van 12 november 1996. Intussen had appellante
bij brief van 5 juni 1997 bij gedaagde bezwaar gemaakt
tegen het uitblijven van een besluit op haar verzoek van
26 maart 1997. Vervolgens heeft zij bij brief van 25
augustus 1997 bij de rechtbank beroep ingesteld tegen
het uitblijven van een besluit van gedaagde op haar
bezwaarschrift van 5 juni 1997 (het geding nummer
97/2087 NABW). Nadat de beslissing van 2 december 1997
bij de rechtbank was ontvangen, heeft appellante de
rechtbank desgevraagd, bij brief van 12 december 1996,
meegedeeld dat zij het met de inhoud ervan niet eens is
(het geding nummer 97/2603 NABW).
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het
beroep van appellante tegen het niet tijdig beslissen op
het bezwaarschrift van 5 juni 1997 niet-ontvankelijk
verklaard en zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen
van het beroep tegen de beslissing van 2 december 1997.
De rechtbank heeft geen termen aanwezig geacht te
bepalen dat aan appellante het door haar (in het geding
97/2087) betaalde griffierecht dient te worden vergoed.
In hoger beroep heeft appellante zich tegen die
uitspraak gekeerd.
De Raad overweegt het volgende.
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat zij
onbevoegd is van het beroep tegen de beslissing van 2
december 1997 kennis te nemen, omdat naar haar oordeel
die beslissing niet een besluit is als bedoeld in
artikel 1:3 van de Awb, tengevolge waarvan op grond van
artikel 8:1 van de Awb ter zake van dat geschrift geen
beroep bij de rechtbank mogelijk is. Hiertoe heeft de
rechtbank overwogen dat het door appellante op 26 maart
1997 ingediende verzoek betrekking had op een
vrijstelling die gedaagde haar bij het besluit van 12
november 1996 al had verleend, zodat het geschrift van 2
december 1997 geen zelfstandig rechtsgevolg heeft.
De Raad onderschrijft de aangevallen uitspraak in
zoverre als juist. Hieraan voegt de Raad toe dat onder
de verplichtingen, bedoeld in artikel 113, eerste lid,
van de Abw, waarvan appellante ontheffing is verleend,
gezien artikel 70, derde lid, van de Abw niet mede valt
te begrijpen de in het besluit van 12 november 1996 wel
aan appellante opgelegde voorwaarde medewerking te
verlenen aan het totstandkomen van een in haar geval
voorgenomen trajectplan. Derhalve had het verzoek van
appellante bij brief van 26 maart 1997 om vrijstelling
van de scholings- en sollicitatieverplichtingen als
bedoeld in artikel 113 van de Abw en bijgevolg het
geschrift van 2 december 1997 op die voorwaarde geen
betrekking.
Voorts acht de Raad de in het dictum van de aangevallen
uitspraak neergelegde niet-ontvankelijkverklaring van
het beroep van appellante, gericht tegen het niet tijdig
beslissen op het bezwaarschrift van 5 juni 1997,
eveneens juist. De Raad is van oordeel dat met het
verschijnen van het geschrift van 2 december 1997,
waarmee gedaagde het oogmerk had op het verzoek van
appellante van 26 maart 1997 te beslissen, aan het hier
besproken beroep van appellante geheel werd tegemoet
gekomen. De Raad kan zich echter niet vinden in de
beslissing van de rechtbank aan de gemeente Nuth niet op
te dragen aan appellante het in het geding nummer
97/2087 NABW betaalde griffierecht ad ƒ55,- te
vergoeden. Hiertoe neemt de Raad in aanmerking dat
gedaagde ten tijde van het instellen van dit beroep nog
niet op het bezwaar van 5 juni 1997 had beslist en,
gezien de stukken, de hiervoor geldende beslistermijn
had overschreden. Dit betekent dat appellante terecht is
opgekomen tegen een op zichzelf onrechtmatig te achten
besluit. De Raad ziet daarom aanleiding de gemeente Nuth
met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb
te veroordelen tot het vergoeden van griffierecht aan
appellante.
Het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom dat de
aangevallen uitspraak moet worden vernietigd in zoverre
daarin is beslist over de vergoeding van griffierecht.
De Raad ziet, ten slotte, termen aanwezig om op grond
van artikel 8:75 van de Awb gedaagde te veroordelen in
de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze
kosten worden begroot op ƒ70,- aan reiskosten. Hierbij
tekent de Raad aan dat de rechtbank in haar uitspraak
van 22 januari 1999, die in het geding nummer 99/753
NABW aan de orde was, met toepassing van artikel 8:75
van de Awb gedaagde heeft veroordeeld in de proceskosten
van appellante in de vorm van reiskosten ad ƒ21,63,
zijnde de kosten van het bijwonen van de zitting van de
rechtbank op 26 november 1998, op welke zitting ook het
onderhavige geding in eerste aanleg is behandeld.
Beslist wordt als volgt.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep,
recht doende:
vernietigt de aangevallen uitspraak in het geding nummer
97/2087 NABW, voor zover daarbij is beslist over de
vergoeding van griffierecht;
bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante
in hoger beroep tot een bedrag groot ƒ70,-, te betalen
door de gemeente Nuth;
gelast de gemeente Nuth aan appellante het in beroep (in
het geding nummer 97/2087 NABW) gestorte recht van ƒ55,-
en van ƒ160,- in hoger beroep (totaal ƒ215,-) te
vergoeden.
Aldus gegeven door mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans
als voorzitter en mr. J.G. Treffers en mr. Ch. de Vrey
als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.C. de Wit als
griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 oktober
2001.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) P.C. de Wit.
|
|