Gegevens uitspraak |
LJN: |
LJN AD5479 |
ECLI: |
ECLI:NL:RBMID:2001:AD5479 |
Instantie: |
Rechtbank Middelburg |
Soort procedure: |
voorlopige voorziening |
Zaaknummer: |
Awb 01/443 VV |
Datum uitspraak: |
20 september 2001 |
Wetsartikelen: |
artt.
9 en
11
Abw (=
13 en
16
Wwb) /
6:6 en
8:21
Awb |
Trefwoorden: |
minderjarige; jonger dan 18 jaar; weigering
bijstand; zeer dringende redenen;
medeondertekening ouder; herstel verzuim;
vertegenwoordiging handelingsonbekwame |
Essentie: |
Terechte weigering bijstand wegens wettelijke
uitsluiting van het recht op bijstand, omdat
betrokkene jonger is dan 18 jaar en er geen
sprake is van een acute noodsituatie (onder meer
dankzij financiële ondersteuning door de vader
van de aanstaande baby en de moeder van
betrokkene). Een 17-jarige wordt
handelingsbekwaam geacht om in rechte te staan. |
Transponeringstabel Abw naar Wwb
Uitspraak voorzieningenrechter Rechtbank Middelburg
Awb 01/443 VV
U I T S P R A A K
op het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste
lid, van de Algemene wet bestuursrecht (voorlopige
voorziening) inzake:
[verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoekster,
gemachtigde: mr. M.A. Faas, advocaat te Middelburg,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de
gemeente Oostburg [zie gemeente Sluis, red.],
verweerder.
1. Procesverloop
Verzoekster, die geboren is op 4 januari 1984, heeft op
11 juni 2001 bij verweerder een aanvraag ingediend voor
een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw)
voor de kosten van levensonderhoud.
Bij besluit van 19 juli 2001 heeft verweerder de
aanvraag van verzoekster afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster een bezwaarschrift
bij verweerder ingediend. Tevens heeft zij de president
van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te
treffen.
Het verzoek is op 15 augustus 2001 behandeld ter
zitting. Verzoekster is niet verschenen. Namens haar is
het woord gevoerd door haar gemachtigde. Verweerder
heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde
M.A.C. Laros.
2. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht
(Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank
beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een
mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of
administratief beroep is ingesteld, de president van de
rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak,
op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien
onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat
vereist.
Voor zover daarbij de toetsing door de president
meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt
beoordeeld, heeft het oordeel van de president
daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet
bindend voor de beslissing in die procedure.
De president overweegt allereerst het volgende.
Ter zitting heeft verweerder gesteld dat verzoekster
niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in haar
verzoek om voorlopige voorziening omdat zij minderjarig
is en niet beschikt over een machtiging van één van haar
ouders om een gerechtelijke procedure te beginnen.
De president deelt dit standpunt niet. Ingevolge artikel
8:21, eerste lid juncto het tweede lid, van de Awb
kunnen natuurlijke personen, onbekwaam om in rechte op
te treden (waaronder minderjarigen), zelf in het geding
optreden indien zij tot redelijke waardering van hun
belangen in staat kunnen worden geacht. Naar haar
oordeel moet verzoekster gezien haar zeventienjarige
leeftijd daartoe in staat worden geacht. Daarbij merkt
de president op dat de Abw niet uitsluit dat aan een
zeventienjarige zoals verzoekster een uitkering op grond
van die wet wordt verstrekt. De president is van oordeel
dat verzoekster dan ook in verband met het bestreden
besluit zelfstandig een voorlopige voorziening kan
vragen.
Verweerder heeft verder gesteld dat niet gebleken is dat
verzoekster voor het indienen van het bezwaarschrift de
toestemming van één van haar ouders had. Daarnaast was
haar aanvraag om bijstand niet medeondertekend door één
van haar ouders.
De president merkt hierover op dat uit de nota van 18
juli 2001 van verweerder blijkt dat de moeder van
verzoekster de aanvraag om bijstand heeft ingediend en
deze ook heeft toegelicht bij verweerder. Naar voorlopig
oordeel van de president valt uit deze feiten genoegzaam
af te leiden dat de wettelijke vertegenwoordiger heeft
ingestemd met de aanvraag van verzoekster.
Ten aanzien van het bezwaarschrift van verzoekster stelt
de president vast dat verweerder verzoekster niet de
gelegenheid heeft geboden om op de voet van artikel 6:6
van de Awb het gesignaleerde verzuim te herstellen. Naar
voorlopig oordeel van de president kan verweerder deze
gelegenheid alsnog bieden. Daarnaast is de president
voorshands van oordeel dat in het geval verzoekster de
bedoelde toestemming niet zou krijgen, gelet op het
hierboven overwogene, verzoekster ook in staat mag
worden geacht zelfstandig bezwaar te kunnen maken tegen
het bestreden besluit.
Op grond hiervan verwacht de president niet dat het
bezwaarschrift van verzoekster niet-ontvankelijk zal
worden verklaard.
De president overweegt verder als volgt.
Uit de gedingstukken blijkt dat verzoekster in mei 2001
de woning van haar moeder in [woonplaats moeder]
(gemeente Sluis-Aardenburg [zie gemeente Sluis, red.])
heeft verlaten en een huurwoning heeft betrokken in
[woonplaats] (gemeente Oostburg [zie gemeente Sluis,
red.]), omdat haar moeder niet kon voorzien in de
huisvesting van verzoekster en haar aanstaande baby. In
het huis van haar moeder wonen nog drie andere kinderen.
In juni 2001 is verzoekster bevallen van een dochter.
Verweerder heeft blijkens het bestreden besluit
verzoeksters aanvraag om bijstand afgewezen omdat
verzoekster gezien haar leeftijd geen rechthebbende is
op bijstand. Daarbij heeft verweerder overwogen dat ook
geen sprake is van omstandigheden als bedoeld in artikel
11 van de Abw. Ten slotte heeft verweerder gesteld dat
verzoekster een beroep kan doen op toereikende
voorliggende voorzieningen.
In artikel 9, eerste lid, onderdeel e, van de Abw is
bepaald dat geen recht op bijstand heeft degene die
jonger is dan 18 jaar.
In artikel 11 van de Abw is bepaald dat burgemeester en
wethouders aan een persoon die geen recht op bijstand
heeft, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van
paragraaf 1 bijstand kunnen verlenen indien zeer
dringende redenen daartoe noodzaken. Ingevolge vaste
jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep kan
hiervan slechts sprake zijn in geval van een acute
noodsituatie, te weten een situatie die van
levensbedreigende aard is of blijvend ernstig letsel of
invaliditeit tot gevolg kan hebben en dat deze situatie
op geen enkele andere wijze te verhelpen is dan door het
verlenen van bijstand.
De president stelt vast dat verzoekster ten tijde van
het bestreden besluit de leeftijd van 18 jaar nog niet
had bereikt, zodat verweerder terecht tot de conclusie
is gekomen dat verzoekster geen rechthebbende is op
bijstand.
Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vader
van verzoeksters baby voorlopig bereid is de huur van
verzoeksters woning te betalen en ook bereid is in het
onderhoud van het kind bij te dragen. Verder is gebleken
dat de moeder van verzoekster kosten voor de verzorging
van verzoeksters kind voor haar rekening heeft genomen.
Daartoe heeft laatstgenoemde ook een aanvraag om
aanvullende bijstand bij de gemeente Sluis-Aardenburg
[zie gemeente Sluis, red.] ingediend.
Gelet op deze omstandigheden is de president voorlopig
van oordeel dat geen sprake is van een acute
noodsituatie als hierboven omschreven. Daarbij komt naar
voorlopig oordeel van de president ook dat verzoekster
min of meer de keus heeft gemaakt om zelfstandig te gaan
wonen omdat dit beter zou zijn in haar situatie, zoals
gemachtigde van verzoekster ter zitting heeft gesteld.
Uit verzoeksters bezwaarschrift blijkt dat verzoekster
er daarbij van uit is gegaan dat zij in aanmerking zou
komen voor bijstand. De president is daarom voorshands
van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft kunnen
besluiten dat verzoekster op grond van het bepaalde in
artikel 11 van de Abw niet in aanmerking komt voor
bijstand.
De president overweegt ten slotte dat naar haar
voorlopig oordeel in de situatie van verzoekster geen
sprake is van een situatie waaronder een beroep gedaan
kan worden op de Wet op de jeugdhulpverlening. In dit
opzicht is het bestreden besluit niet juist gemotiveerd.
De president is van oordeel dat dit motiveringsgebrek in
de bezwaarprocedure hersteld zal kunnen worden.
De president verwacht dat het bestreden besluit dan ook
stand zal kunnen houden in de bezwaarprocedure. Zij ziet
daarom geen aanleiding tot het treffen van een
voorziening.
3. Uitspraak
De president van de arrondissementsrechtbank te
Middelburg:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op 16
augustus 2001 door mr. R.C.M. Reinarz als president, in
tegenwoordigheid van mr. W. Evenhuis als griffier.
De griffier, De president,
Afschrift verzonden op:
|