Gegevens uitspraak |
LJN: |
LJN AD8414 |
ECLI: |
ECLI:NL:RBLEE:2001:AD8414 |
Instantie: |
Rechtbank Leeuwarden |
Soort procedure: |
voorlopige voorziening |
Zaaknummer: |
01/1106 ABW |
Datum uitspraak: |
21 december 2001 |
Wetsartikelen: |
artt. 14 en
113
Abw (=
18 en
9
Wwb) |
Trefwoorden: |
maatregel; sanctie; arbeidsverplichtingen;
werkweigering; Wiw-dienstbetrekking;
gesubsidieerde baan; recidive |
Essentie: |
Terechte oplegging maatregel van 100% gedurende
(wegens recidive) twee maanden, omdat betrokkene
passende arbeid (Wiw-dienstbetrekking) niet
heeft aanvaard. |
Transponeringstabel Abw naar Wwb
Uitspraak voorzieningenrechter Rechtbank Leeuwarden
01/1106 ABW
U I T S P R A A K
ex artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht inzake
het geding tussen:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van de
gemeente Sneek, verweerder,
gemachtigde: drs. E.S. Acda, werkzaam in dienst van de
gemeente Sneek.
I. Procesverloop
Bij besluit van 28 november 2001 (verzonden op 4
december 2001) heeft verweerder verzoeker mededeling
gedaan met betrekking tot de toepassing van de Algemene
bijstandswet (Abw).
Verzoeker heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift
ingediend. Tevens heeft verzoeker zich bij brief van 5
december 2001 tot de president van de rechtbank gewend
met het verzoek om ingevolge het bepaalde in artikel
8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige
voorziening te treffen.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 21 december
2001. Verzoeker is niet verschenen. Verweerder is
verschenen bij gemachtigde.
II. Motivering
Op grond van artikel 8:81 Awb kan de president van de
rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak,
op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien
onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat
vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek
overweegt de president dat niet is gebleken van
beletselen om verzoeker te kunnen ontvangen. Voorts is
genoegzaam aangetoond dat verzoeker een spoedeisend
belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich
brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld,
heeft het oordeel van de president daaromtrent een
voorlopig karakter.
Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel
worden voldaan indien het voorlopig oordeel van de
president in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen
het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten
worden.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan verzoeker
een maatregel opgelegd, eruit bestaande dat zijn
bijstandsuitkering met ingang van 1 december 2001
gedurende twee maanden met 100% wordt gekort. De reden
hiervoor is dat verzoeker volgens verweerder een
voorziening op grond van de Wet inschakeling
werkzoekenden (Wiw) zou hebben geweigerd.
Door verzoeker is hiertegen aangevoerd dat dit besluit
zijn herintreding op de arbeidsmarkt nog verder
bemoeilijkt, hetgeen niet de bedoeling kan zijn. Hij
vindt de korting van 100% voorts onterecht omdat hij
herhaaldelijk en aantoonbaar (door middel van
sollicitaties) zijn medewerking heeft verleend aan de
Wiw. Verzoeker vraagt de president het besluit te
schorsen teneinde onherstelbare financiële gevolgen te
voorkomen.
Uit de gedingstukken blijkt het volgende. Nadat de
gesprekken tussen verzoeker en de heer [X] van het
[naam] Ziekenhuis niet tot een plaatsing op de
technische dienst aldaar hadden geleid als gevolg van de
ongemotiveerde opstelling van verzoeker, is aan
verzoeker op 18 september 2001 telefonisch een werkplek
als conciërge bij het [school] te [woonplaats]
aangeboden. Afgesproken is dat verzoeker zelf contact
zou opnemen met de heer [Y] van deze instelling. Zoals
uit verschillende notities van na die datum blijkt, is
verzoeker deze afspraak niet nagekomen, ondanks een
drietal schriftelijke aansporingen. Op 16 oktober 2001
is de conclusie getrokken dat verzoeker er
"waarschijnlijk geen zin in heeft". Vervolgens is het
bestreden besluit genomen.
Naar het voorlopig oordeel van de president blijkt uit
het voorgaande voldoende duidelijk dat aan verzoeker een
concreet werkaanbod is gedaan. Nu verzoeker daar niet op
ingegaan is, is sprake van een schending van de op hem
rustende verplichting beschikbaar te zijn voor de
voorzieningen van de Wiw, mee te werken aan het
verkrijgen van die voorzieningen, daarvan gebruik te
maken en daartoe op een aangegeven tijd en plaats te
verschijnen (artikel 113, eerste lid, onderdeel f, Abw).
Op grond van artikel 14, eerste lid, Abw weigeren
burgemeester en wethouders in dat geval de bijstand
geheel of gedeeltelijk. Een dergelijke maatregel wordt
afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin
de belanghebbende de gedraging verweten kan worden en de
omstandigheden waarin hij verkeert (artikel 14, tweede
lid, Abw).
In het op artikel 14, vijfde lid, Abw gebaseerde
Maatregelenbesluit Abw, Ioaw en Ioaz (hierna:
Maatregelenbesluit) is in artikel 3, onderdeel 4,
bepaald dat als een gedraging van de vierde categorie
onder meer geldt het niet aanvaarden van passende
arbeid. Naar het oordeel van de president heeft
verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat die
situatie zich hier voordoet. Op grond van artikel 5,
eerste lid, onderdeel d, Maatregelenbesluit weigeren
burgemeester en wethouders in zo'n geval de bijstand
voor 100% gedurende één maand.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, Maatregelenbesluit
wordt de periode van weigering van de bijstand
verdubbeld indien de belanghebbende zich binnen twaalf
maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte
gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare
gedraging uit dezelfde of een hogere categorie. In dit
verband is van belang dat aan verzoeker bij beschikking
van 17 januari 2001 een maatregel van 5% korting
gedurende één maand is opgelegd wegens een gedraging van
de eerste categorie (verwijtbaar niet ingeschreven
hebben gestaan bij het arbeidsbureau).
Toepassing van artikel 5, tweede lid, Maatregelenbesluit
leidt tot een verdubbeling van de periode van de
weigering tot twee maanden. Het moet er kennelijk voor
worden gehouden dat de regelgever een systeem in het
leven heeft willen roepen waarbij een gedraging van de
lichtste categorie - zoals ook in het onderhavige geval
- tot gevolg heeft dat de sanctie op een in de twaalf
maanden daaropvolgende gedraging uit een zwaardere
categorie dubbel bestraft wordt. De president
constateert echter wel de ongerijmdheid dat de tekst van
artikel 5, tweede lid, Maatregelenbesluit verhindert dat
een verdubbeling van de sanctie wordt toegepast indien
de eerste sanctie het gevolg was van een gedraging van
een zwaardere categorie dan de daaropvolgende. Overigens
is de president van oordeel dat een weigering van 100%
gedurende twee maanden, gezien de opstelling van
verzoeker jegens de pogingen hem te doen reïntegreren in
het arbeidsproces, evenredig is met de ernst van de
gedraging, terwijl van omstandigheden die tot een
matiging zouden nopen niet is gebleken.
De president komt dan ook tot de slotsom dat het
bezwaarschrift van verzoeker naar alle
waarschijnlijkheid ongegrond zal worden verklaard, zodat
het verzoek zal worden afgewezen. De president ziet geen
aanleiding voor het uitspreken van een
proceskostenveroordeling.
III. Beslissing
De president:
- wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mr. D.J. Keur, fungerend president,
en door hem in het openbaar uitgesproken op 21 december
2001, in tegenwoordigheid van F.P. Dillingh als
griffier.
w.g. F.P. Dillingh w.g. D.J. Keur
Schriftelijke uitspraak verzonden op: 24 januari 2002.
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden
aangewend.
|