Gegevens uitspraak |
LJN: |
LJN AE3551 |
ECLI: |
ECLI:NL:GHSGR:2002:AE3551 |
Instantie: |
Gerechtshof
's-Gravenhage |
Soort procedure: |
hoger beroep |
Zaaknummer: |
761-H-01 |
Datum uitspraak: |
10 april 2002 |
Wetsartikelen: |
artt. 92 en
99
Abw (=
61 en
61
Wwb) |
Trefwoorden: |
verhaal; schenking; vermogen in eigen woning;
gemeenschappelijke juridische eigendom;
economische eigendom; onverteerde inkomsten |
Essentie: |
Terecht verhaal op de ex-echtgenoot van een
schenking gedaan door zijn bijstandsgerechte
ex-echtgenote ter grootte van haar aandeel in de
overwaarde van de voormalig echtelijke woning,
omdat de woning, ieder voor de onverdeelde
helft, de gemeenschappelijke juridische eigendom
van beiden was en van de door de man gestelde
economische eigendom niets is gebleken. |
Transponeringstabel Abw naar Wwb
Uitspraak meervoudige kamer Gerechtshof 's-Gravenhage
761-H-01
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[appellant], wonende te [woonplaats], verzoeker in hoger
beroep, hierna te noemen: de man,
procureur: mr. J.P.H. Thissen,
tegen
gemeente Den Haag, zetelende te Den Haag, verweerder in
hoger beroep, hierna te noemen: de gemeente,
gemachtigde: mevr. drs. S. van Eik.
1. Procesverloop
De man is in 2001 in hoger beroep gekomen van een
beschikking van de rechtbank te Den Haag in 2001.
De gemeente heeft op 21 december 2001 een verweerschrift
ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij brief van 2 oktober
2001 de stukken uit de eerste aanleg ingekomen. Voorts
zijn van zijn zijde aanvullende stukken ingekomen bij
brief van 26 oktober 2001.
Op 20 februari 2002 is de zaak mondeling behandeld.
2. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter
terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van
belang - tussen de partijen het volgende vast.
De man is gehuwd geweest met [Y] (hierna te noemen: de
vrouw), van 21 maart 1979 tot 17 juni 1999. Uit dit
huwelijk is op 1 november 1985 een kind geboren, hierna
te noemen: de minderjarige.
Tussen de man en de vrouw gold op grond van huwelijkse
voorwaarden uitsluiting van gemeenschap van goederen,
met verrekening van onverteerde inkomsten.
Op 2 mei 1983 hebben de man en de vrouw gezamenlijk een
woning gekocht voor ƒ177.500,- Bij de koopakte is onder
meer bepaald dat de man en de vrouw "verklaarden te
hebben gekocht en bij deze in volle en vrije eigendom
aan te nemen, ieder voor de onverdeelde helft: het recht
van appartement, omvattende ...".
Bij akte van verdeling van 18 december 1998 is de woning
aan de man toegedeeld en heeft de vrouw afstand gedaan
van haar eigendomsaandeel.
De gemeente heeft bijstand aan de vrouw verleend, mede
ten behoeve van de minderjarige: van 9 augustus 1999 tot
en met 31 oktober 1999, van 11 november 1999 tot en met
2 december 1999, van 20 januari 2000 tot en met 18 maart
2000 en van 30 maart 2000 tot en met 21 december 2000,
ter hoogte van de norm voor een alleenstaande ouder.
Met ingang van 22 december 2000 verleent de gemeente
bijstand aan de vrouw naar de norm voor een
alleenstaande.
Reeds tijdens het huwelijk van de partijen had de
gemeente gezinsbijstand verleend, over de periode van 29
oktober 1997 tot en met 22 december 1998.
Bij verhaalsbesluit van 10 juli 2000 is de man ervan op
de hoogte gesteld dat de gemeente ter zake aan de vrouw
met ingang van 9 augustus 1999 verleende bijstand een
bedrag van
ƒ55.541,83 op de man verhaalt, met het verzoek dit
bedrag binnen één maand over te maken aan de gemeente.
De man heeft geen betalingen verricht.
Bij verzoekschrift dat op 10 januari 2001 bij de
rechtbank te Den Haag is ingekomen, heeft de gemeente
verzocht te bepalen - gelet op artikel 92 juncto 99
Algemene bijstandswet - dat de man een bedrag van
ƒ55.541,83 aan de gemeente verschuldigd is, op grond van
een schenking van de vrouw aan de man ter grootte van
haar aandeel in de overwaarde van de voormalig
echtelijke woning.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het
verzoek van de gemeente toegewezen.
3. Beoordeling van het hoger
beroep
1. De man verzoekt de bestreden beschikking te
vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de
gemeente af te wijzen, met veroordeling van de gemeente
in de kosten.
2. De gemeente heeft de grieven van de man gemotiveerd
weersproken en verzoekt de bestreden beschikking te
bekrachtigen.
3. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft
geoordeeld dat er sprake is van een schenking van de
vrouw aan de man doordat de vrouw ten gunste van de man
afstand heeft gedaan van haar aandeel in de eigendom van
de voormalig echtelijke woning.
Daartoe voert de man aan dat de woning weliswaar op
beider naam was gesteld, maar dat de vrouw nimmer
bedoeld heeft een vermogensaanspraak aan de woning te
ontlenen. Het uitsluitende oogmerk was om de woning uit
de handen van eventuele schuldeisers van het bedrijf van
de man te houden. De man stelt dat de vrouw slechts
juridisch eigenaar was, terwijl de economische eigendom
voor 100% bij hem berustte, aangezien de koopsom,
behoudens voor zover gefinancierd uit een hypothecaire
lening, geheel door hem uit zijn eigen middelen is
voldaan. Ook de betalingen uit hoofde van de
hypotheeklening zijn door de man gedaan.
Volgens de man heeft de vrouw dan ook op goede gronden
afstand gedaan van haar eigendom en heeft zij
redelijkerwijze het standpunt kunnen innemen dat van een
schenking richting de man geen sprake was.
4. De gemeente voert aan dat uit de koopakte
onomstotelijk blijkt dat de man en de vrouw de woning in
gemeenschappelijke eigendom hadden. Dat de man voor 100%
economisch eigenaar zou zijn is niet alleen niet
aangetoond, maar bovendien niet van belang, volgens de
gemeente. Voorts stelt de gemeente dat de door de man
gestelde bedoelingen van de verwerving in
gemeenschappelijke eigendom van de woning niets afdoen
aan de juridische eigendom.
Aangezien de vrouw wist dat het niet uitgesloten was dat
zij een beroep op de Algemene bijstandswet zou moeten
doen, had zij geen afstand mogen doen van haar helft van
de waarde van de woning.
5. Het hof overweegt als volgt.
Vaststaat dat de woning op naam van de man en de vrouw
stond en dat zij deze in gemeenschappelijke eigendom,
ieder voor de onverdeelde helft, hebben verworven. Van
de door de man gestelde economische eigendom is niets
gebleken. Het feit dat de man aflossingen op de
hypotheekschuld heeft gedaan, betekent niet dat hij voor
100% de economische eigendom heeft verworven. De man
heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit geen betalingen
uit onverteerde inkomsten betrof. Ook uit de overmaking
van een bedrag van 20.000,- dollar uit Egypte op de
rekening van de man, welke storting volgens de man
afkomstig was van zijn moeder uit Egypte voor de aankoop
van het huis, blijkt niet wat de herkomst van dat geld
is en dat het geen onverteerde inkomsten betreft. Uit de
koopakte van de woning blijkt bovendien op geen enkele
wijze dat de bedoelingen van de man en de vrouw erop
gericht waren dat de man de volledige economische
eigendom van de woning zou verwerven.
Voor zover de partijen andere bedoelingen hebben gehad
dan uit de koopakte blijkt, kan dit niet afdoen aan het
bestaan van de gemeenschappelijke juridische eigendom,
ieder voor de onverdeelde helft.
Naar het oordeel van het hof is voorts uit de stukken en
het verhandelde ter zitting genoegzaam gebleken dat de
vrouw ten tijde van het doen van afstand van haar
eigendomsrecht de noodzaak van bijstandverlening
redelijkerwijze heeft kunnen voorzien, zodat de
vordering van de gemeente tot verhaal van het bedrag van
de schenking gegrond is. Het door de gemeente gevorderde
verhaalsbedrag als zodanig is door de man niet betwist.
6. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking
dient te worden bekrachtigd.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Fockema
Andreae-Hartsuiker, Pannekoek-Dubois en Duindam,
bijgestaan door mr. Verkuil als griffier en uitgesproken
ter openbare terechtzitting van 10 april 2002.
Bij afwezigheid van de voorzitter getekend door de
oudste raadsheer.
|