Gegevens uitspraak |
LJN: |
LJN AE9538 |
ECLI: |
ECLI:NL:RBLEE:2002:AE9538 |
Instantie: |
Rechtbank Leeuwarden |
Soort procedure: |
beroep |
Zaaknummer: |
02/834 ABW |
Datum uitspraak: |
25 oktober 2002 |
Wetsartikelen: |
artt. 51,
54,
65,
69 en
81
Abw (=
34,
34,
17,
54 en
58
Wwb) |
Trefwoorden: |
vermogen; sieraden;
oververmogen; afwijzing bijstand; schending
inlichtingenverplichting; terugvordering;
taxatie; verklaring sociaal rechercheur |
Essentie: |
Terechte afwijzing en terugvordering bijstand
wegens oververmogen, omdat de geschatte waarde
ad ƒ50.000,- van de sieraden van betrokkenen het
vrij te laten bescheiden vermogen ruimschoots
overschrijdt. De door de sociaal rechercheur
onder ambtsbelofte afgelegde verklaring dat het
aantal door hem waargenomen sieraden niet
overeenkomt met het aantal sieraden dat
betrokkenen hebben laten taxeren, doet de
rechtbank niet twijfelen. |
Transponeringstabel Abw naar Wwb
Uitspraak enkelvoudige kamer Rechtbank Leeuwarden
02/834 ABW
U I T S P R A A K
ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht inzake
het geding tussen:
[eiser] en [eiseres], beiden thans wonende te
[woonplaats], eisers,
gemachtigde: mr. A. Atema, werkzaam bij het Buro voor
Rechtshulp in Leeuwarden,
en
het college van burgemeester en wethouders van de
gemeente Heerenveen, verweerder,
gemachtigde: D. de Grave, werkzaam bij verweerders
gemeente.
1. Procesverloop
Op 7 juni 2002 heeft verweerder eisers mededeling gedaan
van besluiten op bezwaar met betrekking tot de
toepassing van de Algemene bijstandswet (Abw).
Tegen deze besluiten is namens eisers beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank,
enkelvoudige kamer, op 16 oktober 2002. Eisers zijn in
persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Motivering
Eisers hebben over de periode van 26 augustus 2000 tot
en met 24 juli 2001 van verweerder een Abw-uitkering
ontvangen. Zij waren in die periode met elkaar gehuwd.
Nadat de relatie vanaf 15 juni 2001 was verbroken, heeft
eiser op 26 juni 2001 voor zichzelf een aanvraag om
bijstand bij verweerder ingediend. Op zijn
aanvraagformulier heeft eiser op de desbetreffende vraag
onder meer aangegeven dat hij sieraden bezit met een
geschatte waarde van ƒ50.000,-.
Naar aanleiding van deze laatste opgave heeft de sociaal
rechercheur K. Hoekstra een onderzoek ingesteld, dat is
uitgemond in een rapport van 1 augustus 2001. Op grond
van dit rapport heeft verweerder besloten de
Abw-uitkering van eisers met ingang van 26 augustus 2000
te herzien, omdat zij op dat moment konden beschikken
over een vermogen van in totaal ƒ70.000,-. Het te veel
betaalde bedrag ad ƒ10.136,37 netto wordt van hen
teruggevorderd. Dit heeft verweerder eisers meegedeeld
bij besluit van 11 september 2001. Voorts heeft
verweerder besloten om de aanvraag van eiser af te
wijzen, omdat hij over sieraden beschikt ter waarde van
ƒ50.000,. Dit heeft verweerder eiser meegedeeld bij
besluit van eveneens 11 september 2001. Bij de bestreden
besluiten zijn de tegen die besluiten gerichte bezwaren
ongegrond verklaard.
In beroep is namens eisers - onder meer en samengevat -
aangevoerd dat eiser een vergissing heeft gegaan toen
hij opgave deed van de waarde van de sieraden. Hij
bedoelde de waarde in Surinaamse guldens aan te geven,
maar per abuis heeft hij Nederlandse guldens vermeld.
Eisers hebben noch samen, noch ieder voor zich sieraden
bezeten met een waarde van ƒ50.000,. Voorts zijn de
conclusies van Hoekstra waarop verweerder zijn standpunt
baseert te vaag.
In dit geding moet de rechtbank beoordelen of de
bestreden besluiten terecht en op goede gronden zijn
genomen. Zij overweegt daartoe als volgt.
In artikel 51, eerste lid, aanhef en onder a, Abw is
bepaald dat onder vermogen wordt verstaan de waarde van
de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin
bij de aanvang van de bijstandverlening beschikt of
redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de op dat
tijdstip aanwezige schulden.
In artikel 52, eerste lid, aanhef en onder b, Abw is
voorts bepaald dat niet als vermogen in aanmerking wordt
genomen het bij de aanvang van de bijstand aanwezige
vermogen voor zover dit minder bedraagt dan de
toepasselijke vermogensgrens, genoemd in artikel 54.
In artikel 54 Abw is ten slotte (voor zover hier van
belang) bepaald dat de in artikel 52, eerste lid,
onderdeel b, bedoelde vermogensgrens is:
a. voor een alleenstaande: ƒ10.000,- per 1 januari 2000
en ƒ10.300,- per 1 januari 2001;
b. (...)
c. voor de gehuwden tezamen: ƒ20.000,- per 1 januari
2000 en ƒ20.600,- per 1 januari 2001.
Voor het feit dat eiser bij vergissing op zijn
aanvraagformulier heeft opgegeven dat de sieraden 50.000
Nederlandse guldens waard zijn, terwijl hij Surinaamse
guldens bedoelde, heeft hij geen overtuigende verklaring
gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het niet
voor de hand om de in het aanvraagformulier opgenomen
vraag naar het bezit van sieraden anders te beantwoorden
dan met een opgave in Nederlandse guldens. Niet valt in
te zien waarom deze eenvoudige vraag eiser tot een
vergissing zou kunnen brengen. Ook uit de verklaring die
eiser op 26 juli 2001 tegenover Hoekstra heeft afgelegd,
blijkt dat hij opnieuw, tot tweemaal toe, een bedrag van
ƒ50.000,- noemt, zonder daarbij aan te geven dat het om
Surinaamse guldens zou gaan. Eiser heeft zowel de
aanvraag als zijn verklaring tegenover Hoekstra
ondertekend. Eerst nadat hij bekend was geraakt met de
besluiten van 11 september 2001, heeft hij verklaard dat
hij geen Nederlandse, maar Surinaamse guldens bedoelde.
Voorts blijkt uit eisers verklaring tegenover Hoekstra
dat hij deze sieraden al vijf jaar in bezit heeft en dat
hij ze nooit eerder aan verweerders Sociale Dienst heeft
opgegeven, omdat hij niet wist dat dat moest. Ook blijkt
uit de verklaring dat eiser Hoekstra heel veel sieraden
heeft getoond: diverse kettingen, ringen en armbanden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het licht van
die verklaring geen doorslaggevende betekenis worden
toegekend aan de latere taxatierapporten van juwelier
Popma respectievelijk van Schaap en Citroen. Het komt de
rechtbank voor dat deze taxateurs aanmerkelijk minder
sieraden onder ogen hebben gehad dan Hoekstra. De
rechtbank ziet in dat verband geen aanleiding om te
twijfelen aan de op 7 maart 2002 door Hoekstra onder
ambtsbelofte afgelegde verklaring dat het aantal door
hem waargenomen sieraden niet overeenkomt met het aantal
sieraden dat eisers hebben laten taxeren.
Ten slotte is niet met concrete gegevens aangetoond dat
de sieraden niet aan eiser toebehoren of aan anderen
zouden toekomen.
Op grond van het rapport van Hoekstra ziet de rechtbank,
alles overziend, voldoende aanleiding om te concluderen
dat met een bezit van sieraden tot een bedrag van f
50.000,- over de periode van 26 augustus 2000 tot en met
24 juli 2001, alsmede ter zake van eisers aanvraag van
26 juni 2001, de respectievelijke vermogensgrenzen als
bedoeld in artikel 54 Abw worden overschreden. Eisers
hebben verzuimd hiervan eerder dan 26 juni 2001
mededeling te doen aan verweerder. Terecht en op goede
gronden heeft verweerder derhalve besloten om de
Abw-uitkering van eisers over de periode van 26 augustus
2000 tot en met 24 juli 2001 te herzien en het te veel
betaalde bedrag van hen terug te vorderen en om eiser
naar aanleiding van zijn aanvraag van 26 juni 2001 geen
Abw-uitkering toe te kennen. De rechtbank is niet
gebleken van dringende redenen op grond waarvan
verweerder van voormelde terugvordering had moeten
afzien.
Het beroep van eisers zal ongegrond worden verklaard. De
rechtbank ziet geen aanleiding om een
proceskostenveroordeling uit te spreken.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep van eisers ongegrond.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, rechter, en door
hem in het openbaar uitgesproken op
25 oktober 2002, in tegenwoordigheid van mr. R.J. van
der Veen als griffier.
R.J. van der Veen P.G. Wijtsma
Afschrift verzonden op: 25 oktober 2002.
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het
rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt
toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het
bepaalde in artikel 6:13 juncto 6:24 Awb. Indien u
daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken
na de dag van verzending van de uitspraak een brief
(beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak
te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, postbus
16002, 3500 DA Utrecht. In het beroepschrift vermeldt u
waarom u de uitspraak niet juist vindt.
|
|