Gegevens uitspraak |
LJN: |
LJN AF1552 |
ECLI: |
ECLI:NL:RBMAA:2002:AF1552 |
Instantie: |
Rechtbank Maastricht |
Soort procedure: |
voorlopige voorziening |
Zaaknummer: |
AWB 02/1614 NABW VV |
Datum uitspraak: |
25 november 2002 |
Wetsartikelen: |
artt.
14f,
87 en
138
Abw (= –,
60 en
79
Wwb) /
1:3,
6:15 en
8:84
Awb |
Trefwoorden: |
terugvordering; schorsing
tenuitvoerlegging; opheffing executoriaal
beslag; civiele rechter; feitelijke handeling;
appellabel besluit |
Essentie: |
Onbevoegdverklaring van de voorzieningenrechter,
omdat ter zake van schorsing van de executie van
de terugvordering en opheffing van het beslag op
de uitkering de burgerlijke rechter bevoegd is.
Een bestuursrechtelijke rechtsgang staat wél
open indien de invordering wordt aangevochten
als zijnde een met een besluit gelijk te stellen
handeling of indien de voorzieningenrechter,
nadat bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld,
wordt verzocht om schorsing van het
terugvorderingsbesluit zelf. |
Transponeringstabel Abw naar Wwb
Uitspraak voorzieningenrechter Rechtbank Maastricht
AWB 02/1614 NABW VV
U I T S P R A A K
inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de
Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
en
het College van burgemeester en wethouders van de
gemeente Vaals, gevestigd te Vaals, verweerder.
Toepassing van artikel 8:81 van de Awb wordt verzocht
ten aanzien van het besluit van verweerder van 10 juli
2002, kenmerk LS 010037.
I. Ontstaan en loop van het
geding
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit
van 10 juli 2002, verzonden diezelfde datum, heeft
verweerder aan verzoeker mededeling gedaan van een ten
aanzien van verzoeker genomen besluit inzake de
toepassing van de Algemene bijstandswet (Abw).
Tegen dit besluit is door mr. R.C.C.M. Nadaud, advocaat
te Vaals, namens verzoeker bij schrijven van 13 augustus
2002 een beroepschrift op grond van de Algemene wet
bestuursrecht (Awb) ingediend bij deze rechtbank. Tevens
heeft verzoeker zich gewend tot de voorzieningenrechter
van de rechtbank met het verzoek een voorlopige
voorziening te treffen ex artikel 8:81 van de Awb ter
zake schorsing van de executie van de verhaalsbeslissing
en opheffing van het beslag op de uitkering.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van
de Awb ingezonden stukken zijn in kopie aan de
gemachtigde van verzoeker gezonden.
II. Overwegingen
Gelet op artikel 8:84, tweede lid, aanhef en onder a,
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ziet de
voorzieningenrechter zich voor de vraag gesteld of hij
bevoegd is van het onderhavige verzoek kennis te nemen.
De voorzieningenrechter overweegt ter zake als volgt.
Bij besluit van 26 september 2001 heeft verweerder
gebruik gemaakt van de aan hem toekomende bevoegdheid
krachtens de Algemene bijstandswet verleende bijstand
terug te vorderen. In dit besluit heeft verweerder aan
verzoeker de mededeling gedaan dat, indien verzoeker
niet binnen een bepaalde tijd betaalt of met verweerder
een betalingsregeling treft, er beslag kan worden gelegd
op zijn inkomen en/of vermogen. Verzoeker heeft tegen
dit besluit geen rechtsmiddel aangewend, omdat hij dit,
naar zijn zeggen, niet heeft ontvangen.
Bij besluit van 17 oktober 2001 heeft verweerder aan
verzoeker meegedeeld dat er nog een terugvordering tegen
hem openstond. Het hiertegen ingediende bezwaar is bij
besluit van 10 juli 2002 ongegrond verklaard. Tegen dit
besluit is namens verzoeker beroep ingesteld.
Of het eerstgenoemde besluit onherroepelijk is geworden,
is ter beoordeling in de bodemprocedure tegen de
beslissing op bezwaar van 10 juli 2002. Evenzo is ter
beoordeling in die procedure de vraag of verweerder op
goede gronden de brief van 17 oktober 2001 als een
besluit heeft aangemerkt en daarmee terecht eiser
ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar en op goede
gronden dit bezwaar ongegrond heeft verklaard.
Ingevolge artikel 87, eerste lid, van de Algemene
bijstandswet (Abw) levert het besluit tot terugvordering
een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek
van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
In het tweede lid van dit artikel wordt artikel 14f van
de Abw van overeenkomstige toepassing verklaard. Deze
laatste bepaling regelt de wijze van invordering van de
terugvordering.
Verweerder heeft in het onderhavige geval executoriaal
beslag op de uitkering van eiser gelegd. In het thans
voorliggende verzoekschrift wordt namens verzoeker
verzocht om de hiervoor genoemde executie te schorsen en
het beslag op te heffen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze
maatregelen en het daarop gerichte verzoek niet worden
geregeerd door artikel 14f van de Abw, maar door het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De
voorzieningenrechter merkt daartoe als volgt op.
Volgens inmiddels vaste jurisprudentie van de Centrale
Raad van Beroep kan het gebruik maken van de hier
bedoelde bevoegdheid tot invordering worden aangemerkt
als een handeling als bedoeld in artikel 138 van de Abw.
Op grond van deze bepaling wordt een dergelijke
handeling voor de toepassing van artikel 8:1, eerste
lid, van de Awb gelijkgesteld met een besluit. Verzoeker
heeft echter geen rechtsmiddel aangewend tegen de als
zodanig te kwalificeren handeling.
In de parlementaire geschiedenis van de artikelen 14f en
87 van de Abw, met name in de memorie van toelichting,
wordt verder opgemerkt dat de administratieve rechter
tevens bevoegd kan worden geacht indien de
belanghebbende zich, na bezwaar te hebben gemaakt of
beroep te hebben ingesteld, tot de voorzieningenrechter
wendt met het verzoek over te gaan tot schorsing van het
besluit tot terugvordering (Kamerstukken II 1995-1996,
23 909, nr. 12, blz. 7) dan wel eerst een verzoek tot
het bestuursorgaan richt inhoudende schorsing van de
tenuitvoerlegging (Kamerstukken II 1995-1996, 23 909,
nr. 14, blz. 14).
Reeds in de memorie van toelichting is echter benadrukt
dat het aan de betrokkene is een keuze te maken welke
rechtsbescherming hij verkiest. Indien niet voor de
hiervoor weergegeven bestuursrechtelijke voorzieningen
wordt gekozen, dient een geschil in verband met de
executie te worden beslecht op grond van artikel 438 Rv
(Kamerstukken II 1994-1995, 23 909, nr. 3, blz. 63).
Gelet op de duidelijke bewoordingen van het verzoek zal
verzoeker zich voor het door hem gevraagde dienen te
wenden tot de civiele rechter. De voorzieningenrechter
verklaart zich dan ook onbevoegd van het onderhavige
geschil kennis te nemen.
Mogelijk ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op
dat doorzending van het verzoek om voorlopige
voorziening aan de civiele voorzieningenrechter met
toepassing van artikel 6:15 van de Awb niet mogelijk is.
De verschillen tussen het bestuursrechtelijke en
privaatrechtelijke geding op het punt van het aanhangig
maken, maken dat niet mogelijk.
Met toepassing van artikel 8:83, derde lid, en 8:84 van
de Awb wordt als volgt beslist.
III. Beslissing
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Maastricht:
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het verzoek
om voorlopige voorziening.
Aldus gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen in
tegenwoordigheid van mr. M.J.G.E. Wolters
als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25
november 2002 door mr. Vluggen voornoemd in
tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. M. Wolters w.g. F.A.G.M. Vluggen
Voor eensluidend afschrift: de griffier:
Verzonden: 25 november 2002.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
|