MEMORIE VAN TOELICHTING
WET van 11 juni 1998,
Stb.
1998, 394, houdende regels ter
afwending van de gevaren van infectieziekten
(Infectieziektenwet). Inwerkingtreding:
1 april 1999 (Stb. 1999, 143).
WIJ BEATRIX, bij de
gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze
zullen zien of horen lezen, saluut! doen te
weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het vanuit
het oogpunt van de volksgezondheid noodzakelijk
is voorzieningen te treffen ter afwending van de
gevaren die voortvloeien uit het optreden van
infectieziekten bij mensen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met
gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben
goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
Hoofdstuk I.
Algemene bepalingen
Artikel 1
In deze wet en de daarop
berustende bepalingen wordt verstaan onder:
-
a.
Onze Minister: Onze Minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
-
b.
hoofdinspecteur: de
hoofdinspecteur van het desbetreffende
onderdeel van het Staatstoezicht op de
volksgezondheid;
-
c.
directeur: de directeur van de
gemeentelijke gezondheidsdienst of,
indien deze geen arts is, een door de
directeur aangewezen arts die in dienst
is van de gemeentelijke
gezondheidsdienst;
-
d.
laboratorium: een laboratorium
waar van het menselijk lichaam
afgescheiden stoffen worden onderzocht
ten behoeve van de diagnostiek van
infectieziekten;
-
e.
gebouw: elk bouwwerk, vaar- of
voertuig, dat een voor mensen
toegankelijke overdekte geheel of
gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte
vormt, met uitzondering van bouwwerken
ten behoeve van de belijdenis van
godsdienst of levensovertuiging;
-
f.
waren: eetwaren, waaronder tevens
worden begrepen kauwpreparaten,
drinkwaren alsmede andere roerende
zaken, voorzover gebruikt in de sfeer
van de particuliere huishouding of van
een krachtens de Warenwet daarmee
gelijkgestelde andere huishouding;
-
g.
infectieziekten: de
infectieziekten, genoemd in
artikel 2;
-
h.
groep A: de infectieziekten,
genoemd in
artikel 2, onder a;
-
i.
groep B: de infectieziekten,
genoemd in
artikel 2, onder b;
-
j.
groep C: de infectieziekten,
genoemd in
artikel 2, onder c;
-
k.
pokken: de ziekte bedoeld in
artikel 2 van de Quarantainewet;
-
l.
persoon in de eerste ring:
persoon, niet zijnde een patiënt lijdend
aan een infectieziekte behorend tot
groep A of groep B, die:
-
1º. gedurende twee of meer
minuten gezichtscontact op een
afstand van minder dan twee meter
met een zodanige patiënt heeft
gehad;
-
2º. gedurende twee of meer
uren met een zodanige patiënt in
dezelfde ruimte heeft doorgebracht;
-
3º. is blootgesteld aan de
opzettelijke verspreiding van een
infectieziekte behorend tot groep A
of groep B;
-
4º. met de verzorging van een
zodanige patiënt belast is geweest;
-
m.
persoon in de tweede ring:
persoon, niet zijnde een zodanige
patiënt of een persoon in de eerste
ring, met gezins- of daarmee
vergelijkbare contacten met een persoon
in de eerste ring;
-
n.
medisch toezicht: medisch
toezicht op één of meer personen in de
eerste ring, met het doel om bij hen zo
spoedig mogelijk de eerste klinische
symptomen van een infectieziekte
behorend tot groep A of groep B op te
merken;
-
o.
afzondering: verblijf van een
persoon die mogelijk besmet is met een
infectieziekte behorend tot groep A of
groep B in een door de burgemeester
aangewezen gebouw of in een aantal
aangewezen ruimten daarbinnen, in
verband met de bestrijding van de
gevaren van die ziekte;
-
p.
waarneming: medische beoordeling
van een in afzondering geplaatst persoon
om te bezien of hij met een
infectieziekte behorend tot groep A of
groep B is geïnfecteerd en
dientengevolge ziekteverschijnselen
vertoont.
Artikel 2
Deze wet is van toepassing op
de navolgende infectieziekten:
-
a.
kinderverlamming; pokken; severe
acute respiratory syndrome;
-
b.
bacillaire dysenterie; botulisme;
buiktyfus; cholera; de ziekte van
Creutzfeldt-Jakob; difterie; febris
recurrens; hepatitis A, B en C;
hondsdolheid; kinkhoest; legionellose;
mazelen; meningokokkose; paratyfus A, B
en C; pest; tuberculose; virale
hemorrhagische koorts; vlektyfus; acute
voedselvergiftiging of voedselinfectie,
voor zover vastgesteld:
-
1°. bij een persoon, werkzaam
in de levensmiddelen- of
horecasector, dan wel bij een
persoon, beroepsmatig betrokken bij
de behandeling, verpleging of
verzorging van andere personen of
-
2°. door één arts bij twee of
meer personen die binnen een tijdvak
van 24 uur hetzelfde gegeten of
gedronken hebben;
-
c.
brucellose; gele koorts;
leptospirose; malaria; miltvuur;
ornithose/psittacose; O-koorts;
rodehond, trichinose alsmede ziekte
veroorzaakt door enterohaemorrhagische
E. coli.
Artikel 3
-
1.Indien het
belang van de volksgezondheid zulks
vordert, kan Onze Minister, in
overeenstemming met het gevoelen van de
ministerraad, deze wet, desgewenst met
uitzondering van artikel 14, eerste lid,
en onder aanduiding van de groep waartoe
de ziekte gerekend wordt, van toepassing
verklaren op:
-
a. een infectieziekte die
niet is opgenomen in
artikel 2;
-
b. een ziektebeeld met een
volgens de stand van de wetenschap
onbekende oorzaak, waarvan
aannemelijk is dat deze een
epidemisch karakter zal hebben.
-
2.Indien het
belang van de volksgezondheid zulks
vordert, kan Onze Minister, in
overeenstemming met het gevoelen van de
ministerraad, een infectieziekte uit
groep B verplaatsen naar groep A of een
infectieziekte uit groep C verplaatsen
naar groep B.
-
3.Na het tot
stand komen van een krachtens het eerste
of tweede lid vastgestelde ministeriële
regeling wordt binnen acht weken een
voorstel van wet tot incorporatie van
die ministeriële regeling aan de Tweede
Kamer der Staten-Generaal gezonden.
Indien het voorstel van wet wordt
ingetrokken of door een der Kamers der
Staten-Generaal wordt verworpen, wordt
de ministeriële regeling onverwijld
ingetrokken.
Hoofdstuk II.
Melding
Artikel 4
-
1.De arts die
bij een door hem onderzocht persoon een
infectieziekte uit groep A vermoedt of
vaststelt, meldt dit zo spoedig
mogelijk, maar in ieder geval binnen 24
uur, aan de directeur.
-
2.De arts die
bij een door hem onderzocht persoon een
infectieziekte uit groep B vaststelt,
meldt dit binnen 24 uur aan de
directeur.
-
3.De arts die
gegronde redenen heeft om bij een
persoon een infectieziekte uit groep B
te vermoeden, meldt dat vermoeden binnen
24 uur aan de directeur, indien
-
a. die persoon weigert het
onderzoek te ondergaan dat
noodzakelijk is ter vaststelling van
die ziekte en
-
b. daardoor ernstig gevaar
voor de volksgezondheid door de
verspreiding van die infectieziekte
kan ontstaan.
-
4.De arts
doet de in de voorgaande drie leden
bedoelde meldingen aan de directeur van
de gemeente waarin hij zijn praktijk
heeft.
-
5.Indien de
melding betrekking heeft op een persoon
die zijn verblijfplaats heeft in een
andere gemeente, geeft de directeur deze
melding terstond door aan de directeur
van de verblijfplaats van de betrokkene.
-
6.In
afwijking van het eerste en tweede lid
treedt de meldingsplicht ten aanzien van
bij ministeriële regeling aan te wijzen
infectieziekten uit groep A of groep B
in of buiten werking met ingang van een
daarbij te bepalen tijdstip, met
inachtneming van daarbij te stellen
regels.
Artikel 5
De melding, bedoeld in
artikel 4, bevat de volgende gegevens:
-
a.
de naam, de voornaam, het adres,
de woonplaats, het geslacht, de
geboortedatum en de verblijfplaats van
de betrokken persoon;
-
b.
de infectieziekte, alsmede de
eerste ziektedag, de vaccinatietoestand,
het gebruik van chemoprofylaxe, de
mogelijke bron of plaats van besmetting,
de datum van vermoeden of vaststelling,
de wijze van vaststelling van die
infectieziekte en
-
c.
zo nodig of de betrokken persoon
dan wel een persoon in zijn directe
omgeving beroeps- of bedrijfsmatig
betrokken is bij de behandeling van eet-
of drinkwaren of bij de behandeling,
verpleging of verzorging van andere
personen.
Artikel 6
-
1.Het hoofd
van het laboratorium meldt de
vaststelling van een verwekker van een
infectieziekte uit groep C aan de
directeur van de gemeente waarin de arts
die het onderzoek bij het laboratorium
heeft aangevraagd, zijn praktijk heeft,
onder vermelding van de naam van die
arts.
-
2.Op verzoek
van de directeur verstrekt de arts die
het onderzoek bij het laboratorium heeft
aangevraagd, de volgende gegevens
omtrent de persoon en de infectieziekte
waarop de laboratoriummelding betrekking
heeft:
-
a. het geslacht, het
geboortejaar en het beroep van de
betrokken persoon;
-
b. de infectieziekte, de
vaccinatietoestand, het gebruik van
chemoprofylaxe en de mogelijke bron
of plaats van besmetting.
-
3.De arts
verstrekt andere gegevens uitsluitend
indien de betrokkene daarvoor
toestemming geeft.
-
4.Onze
Minister kan nadere regels stellen
omtrent de wijze waarop en de termijn
waarbinnen de melding, bedoeld in het
eerste lid, plaatsvindt.
Artikel 7
-
1.Het hoofd
van een instelling waar voor
infectieziekten kwetsbare populaties
verblijven of samenkomen voor een of
meer dagdelen per etmaal stelt de
directeur van de gemeente, waarin de
instelling gelegen is, op de hoogte van
het optreden van een ongewoon aantal
zieken met diarree, geelzucht,
huidaandoeningen of andere ernstige
aandoeningen van vermoedelijk
infectueuze aard in de desbetreffende
populatie of bij het begeleidend of
verzorgend personeel.
-
2.Onze
Minister kan nadere regels stellen
omtrent de wijze waarop en de termijn
waarbinnen de berichtgeving plaatsvindt.
Artikel 8
-
1.De
directeur neemt de persoonsgegevens, die
ingevolge de
artikelen 5,
6 en
13 zijn verkregen, op in een door
hem gehouden registratie.
-
2.De
directeur bewaart deze gegevens ten
hoogste vijf jaar.
Artikel 9
-
1.De
directeur deelt de ontvangst van een
melding als bedoeld in
artikel 4 zo spoedig mogelijk mee
aan de burgemeester van de gemeente waar
de betrokken persoon zijn woon- of
verblijfplaats heeft en aan de
hoofdinspecteur.
-
2.De
directeur deelt de ontvangst van een
melding als bedoeld in
artikel 6 binnen een redelijke
termijn mee aan de burgemeester van de
gemeente waarin de arts, die het
onderzoek heeft aangevraagd, zijn
praktijk heeft en aan de
hoofdinspecteur.
-
3.De
directeur deelt de ontvangst van een
bericht als bedoeld in
artikel 7 binnen een redelijke
termijn mee aan de burgemeester van de
gemeente waarin de instelling gelegen
is.
Artikel 10
Na een melding als bedoeld in
artikel 4 verstrekt de directeur de
volgende gegevens aan de hoofdinspecteur:
-
a.
de infectieziekte, alsmede de
eerste ziektedag, de vaccinatietoestand,
het gebruik van chemoprofylaxe, de
mogelijke bron of plaats van besmetting,
zo nodig met inbegrip van de daaruit
voortgekomen gevallen, alsmede de datum
van vermoeden of vaststelling van die
infectieziekte en
-
b.
het geslacht en het geboortejaar
van de betrokken persoon.
Artikel 11
De directeur verstrekt de
burgemeester de gegevens, bedoeld in
artikel 5, die deze nodig heeft voor de
uitvoering van de hem bij deze wet
toegekende bevoegdheid.
Hoofdstuk III.
Maatregelen gericht op het individu
Paragraaf 1.
Inleiding
Artikel 12
-
1.Alvorens de
burgemeester een in dit hoofdstuk
omschreven maatregel neemt of intrekt,
wint hij het advies van de directeur in.
-
2.De
directeur brengt zijn advies
schriftelijk uit. In spoedeisende
gevallen kan worden volstaan met een
mondeling advies, dat zo spoedig
mogelijk op schrift wordt gesteld.
Artikel 13
Op verzoek van de burgemeester
verstrekt de behandelend arts van een
persoon die naar het oordeel van de
burgemeester gevaar oplevert voor de
overbrenging van een infectieziekte uit
groep A of groep B aan de directeur de
nadere gegevens die noodzakelijk zijn om de
aard en de omvang van het gevaar van
verspreiding van die infectieziekte vast te
stellen.
Paragraaf 2.
Opneming ter isolatie en geneeskundig
onderzoek
Artikel 14
-
1.De
burgemeester kan een persoon terstond
ter isolatie in een ziekenhuis doen
opnemen, indien:
-
a.
-
1°. hij
gegronde redenen heeft om aan te
nemen dat de betrokkene lijdt
aan een infectieziekte uit groep
A,
-
2°. ten
aanzien van de betrokkene de
melding ingevolge
artikel 4, derde lid, heeft
plaatsgevonden, of
-
3°. de
betrokkene lijdt aan een
infectieziekte uit groep A of
groep B;
-
b. ernstig gevaar voor de
volksgezondheid bestaat door
verspreiding van die infectieziekte;
-
c. dit gevaar niet op andere
wijze effectief kan worden afgewend
en
-
d. de betrokkene niet tot
opneming ter isolatie bereid is.
-
2.Dit artikel
wordt niet toegepast ten aanzien van de
navolgende infectieziekten: bacillaire
dysenterie; botulisme; buiktyfus;
cholera; de ziekte van
Creutzfeldt-Jakob; hepatitis A, B, of C;
kinkhoest; mazelen; meningokokkose;
paratyfus A, B of C;
voedselvergiftiging; voedselinfectie;
brucellose; gele koorts; legionellose;
leptospirose; malaria; miltvuur;
ornithose/psittacose; O-koorts; rodehond
of trichinose.
Artikel 15
-
1.De
burgemeester doet de beschikking tot
opneming ter isolatie aan de betrokkene
uitreiken.
-
2.De
beschikking wordt niet uitgereikt dan
nadat de burgemeester voorzien heeft in
bijstand van de betrokkene door een
raadsman, tenzij de betrokkene daartegen
bedenkingen heeft.
-
3.De
burgemeester draagt de tenuitvoerlegging
van de beschikking op aan ter zake
deskundige personen in dienst van de
gemeentelijke gezondheidsdienst. Zij
kunnen daartoe elke plaats betreden waar
de betrokkene zich bevindt, zo nodig met
behulp van de sterke arm.
-
4.In zijn
beschikking geeft de burgemeester aan in
welk ziekenhuis de opneming ter isolatie
ten uitvoer wordt gelegd.
Het ziekenhuis neemt de
betrokkene terstond op.
-
5.Wanneer
redelijkerwijs kan worden aangenomen dat
het gevaar, bedoeld in
artikel 14, eerste lid, onder b, is
geweken of op minder ingrijpende wijze
kan worden afgewend, heft de
burgemeester de opneming ter isolatie
terstond op.
Artikel 16
-
1.De
burgemeester kan een ter isolatie
opgenomen persoon door een arts doen
onderzoeken indien:
-
a. ten gevolge van de
infectieziekte onmiddellijk gevaar
dreigt voor de gezondheid van
derden,
-
b. de aard en de omvang van
dit gevaar niet op andere wijze dan
door onderzoek kunnen worden
vastgesteld,
-
c. de uitkomst van het
onderzoek noodzakelijk is om dit
gevaar effectief te kunnen afwenden
en
-
d. de betrokkene niet bereid
is het onderzoek te ondergaan.
-
2.Het
onderzoek omvat niet meer dan nodig is
ter afwending van het gevaar voor
derden.
-
3.Onderzoek
in het lichaam wordt slechts verricht
nadat de rechter daartoe een machtiging
heeft verleend.
Artikel 17
-
1.De
burgemeester doet de beschikking tot het
onderzoek, bedoeld in
artikel 16, aan de betrokkene
uitreiken.
-
2.In zijn
beschikking geeft de burgemeester aan
waaruit het onderzoek bestaat, welke
arts het onderzoek verricht en binnen
welke termijn het onderzoek plaatsvindt.
Artikel 18
-
1.De opneming
ter isolatie wordt ten uitvoer gelegd in
een gesloten afdeling van een door Onze
Minister aangewezen ziekenhuis.
-
2.Bij
algemene maatregel van bestuur kunnen
eisen worden gesteld waaraan de opneming
ter isolatie en het onderzoek moeten
voldoen.
Paragraaf 2a.
Bijzondere maatregelen ter bestrijding van
ernstige infectieziekten van hoge letaliteit
en besmettelijkheid
Artikel 18a
-
1.De
burgemeester kan besluiten een persoon
te onderwerpen aan de maatregelen van
afzondering, waarneming of medisch
toezicht om de verspreiding van ernstige
infectieziekten van hoge letaliteit en
besmettelijkheid behorende tot groep A
of groep B tegen te gaan, indien hij van
oordeel is dat:
-
a. die persoon daadwerkelijk
lijdt aan één van de bedoelde
infectieziekten, er gegronde redenen
zijn om aan te nemen dat hij daaraan
lijdt, dan wel dat hij recentelijk
een dusdanig contact met een lijder
of een vermoedelijke lijder aan een
zodanige infectieziekte heeft gehad
dat besmetting van deze persoon met
dezelfde ziekte mogelijk is;
-
b. ernstig gevaar voor de
volksgezondheid bestaat door
verspreiding van die infectieziekte;
en
-
c. die persoon niet tot
vrijwillige onderwerping aan een
maatregel bereid is.
-
2.De
burgemeester kan toestaan dat de
afzondering onder zo nodig te stellen
voorwaarden plaatsvindt in de woning van
de af te zonderen persoon.
-
3.Tijdens de
afzondering wordt waarneming verricht.
De waarneming wordt verricht onder
medische verantwoordelijkheid van een
door de directeur aangewezen
geneeskundige.
-
4.De
burgemeester geeft in zijn beschikking
aan waarop bij de waarneming in ieder
geval gelet wordt.
-
5.De
artikelen 15, derde en vijfde lid,
en
16, eerste en tweede lid, zijn van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 18b
-
1.De duur van
de afzondering en de waarneming bedraagt
zo lang als noodzakelijk is om het
gevaar, bedoeld in
artikel 18a, eerste lid, onder b, af
te wenden, doch ten hoogste achttien
dagen.
-
2.De duur van
de afzondering en de waarneming bedraagt
bij pokken voor:
-
a. een bevestigd geval van
pokken: de periode dat de patiënt
besmettelijk is;
-
b. een waarschijnlijk of
verdacht geval van pokken dat niet
bevestigd wordt: ten hoogste
achttien dagen;
-
c. een waarschijnlijk of
verdacht geval van pokken dat niet
bevestigd wordt, na succesvolle
vaccinatie: veertien dagen;
-
d. gevaccineerde personen in
de eerste ring die koorts, maar geen
laesies ontwikkelen: ten hoogste
achttien dagen;
-
e. gevaccineerde personen in
de eerste ring die meer dan 4x24 uur
na contact met een patiënt met
pokken gevaccineerd zijn: ten
hoogste veertien dagen;
-
f. gevaccineerde personen in
de eerste ring, bij wie het vaccin
niet aanslaat: ten hoogste achttien
dagen;
-
g. niet-gevaccineerde
personen in de eerste ring: ten
hoogste achttien dagen;
-
h. personen, bedoeld in b tot
en met g, die pokken ontwikkelen: de
periode dat de betrokkene
besmettelijk is;
-
i. eventuele andere
categorieën: zolang als dit voor de
bescherming van de volksgezondheid
noodzakelijk is.
-
3.Op
aanwijzing van de hoofdinspecteur kunnen
de in het eerste en tweede lid genoemde
termijnen worden verlengd.
Artikel 18c
Ingeval de burgemeester een
ziekenhuis aanwijst om er patiënten in
afzondering te nemen, neemt dat terstond
alle daartoe vereiste maatregelen.
Artikel 18d
-
1.Medisch
toezicht vindt plaats onder zodanige
voorwaarden en omstandigheden en
bedraagt een zodanige periode als
noodzakelijk is om het gevaar, bedoeld
in
artikel 18a, eerste lid, onder b, af
te wenden.
-
2.Een wegens
mogelijke besmetting met pokken onder
medisch toezicht geplaatste persoon:
-
a. treedt bij een
lichaamstemperatuur van meer dan
38°C niet buiten zijn woning of
verblijfplaats zonder toestemming
van de directeur;
-
b. treedt bij een
lichaamstemperatuur van 38°C of
minder niet buiten de gemeente van
zijn woon – of verblijfplaats zonder
toestemming van de directeur;
-
c. vermijdt contact met
personen die niet korter dan drie
jaren geleden zijn gevaccineerd
tegen de betrokken infectieziekte;
-
d. geeft zijn adres, alsmede
iedere verandering daarin, terstond
door aan de directeur;
-
e. neemt gedurende de periode
van afzondering 's ochtends en 's
avonds zijn lichaamstemperatuur op
en geeft die terstond na meting door
aan de directeur, op een door
laatstgenoemde te bepalen wijze.
-
2.De duur van
het medisch toezicht bedraagt ten
hoogste 18 dagen.
-
3.Op
aanwijzing van de hoofdinspecteur kan de
in het tweede lid genoemde termijn
worden verlengd.
Artikel 18f
Op verzoek van de burgemeester
verstrekt de behandelend arts van een
patiënt of van een persoon in de eerste of
tweede ring aan de directeur de gegevens die
noodzakelijk zijn om de aard en de omvang
van het gevaar van verspreiding van de
infectieziekte vast te stellen.
Artikel 18g
-
1.De
burgemeester doet de beschikking waarbij
hij een in deze paragraaf omschreven
maatregel neemt of intrekt aan de
betrokkene uitreiken.
-
2.In zijn
beschikking geeft de burgemeester aan
hoe en waar de maatregel ten uitvoer
wordt gelegd.
-
3.De
burgemeester instrueert de betrokkene zo
spoedig mogelijk bij beschikking over de
regels waaraan deze zich te houden
heeft.
Paragraaf 3.
Rechterlijke toetsing
Artikel 19
-
1.De
burgemeester stelt de officier van
justitie terstond op de hoogte van de
beschikking tot opneming ter isolatie,
bedoeld in
artikel 14, en van de beschikking
tot het onderzoek, bedoeld in
artikel 16, derde lid. Bevoegd is de
rechter van de plaats waar het
aangewezen ziekenhuis is gelegen.
-
2.Zo spoedig
mogelijk nadat de beschikking is
gegeven, doch in elk geval niet later
dan de volgende dag, zendt de
burgemeester de officier van justitie
een afschrift van de beschikking.
Artikel 20
-
1.Indien de
officier van justitie van oordeel is dat
aan de voorwaarden voor de opneming ter
isolatie, bedoeld in
artikel 14, of het onderzoek,
bedoeld in
artikel 16, derde lid, is voldaan,
doet hij uiterlijk op de dag na de datum
van ontvangst van de beschikking een
verzoek tot een machtiging tot
voortzetting van de isolatie of tot het
onderzoek.
-
2.De officier
van justitie deelt aan de betrokkene, de
burgemeester en het ziekenhuis,
schriftelijk mede dat hij het verzoek
heeft gedaan of dat hij heeft besloten
geen verzoek te doen.
-
3.Het besluit
geen verzoek te doen neemt de officier
van justitie niet dan nadat hij het
advies van de hoofdinspecteur heeft
ingewonnen.
-
4.Met het
besluit geen verzoek te doen, vervalt de
beschikking tot opneming ter isolatie,
bedoeld in
artikel 14, of de beschikking tot
onderzoek, bedoeld in
artikel 16, derde lid, van
rechtswege.
Artikel 21
-
1.Alvorens op
het verzoek van de officier van justitie
te beschikken, hoort de rechter degene
ten aanzien van wie de maatregel is
gevorderd.
-
2.De rechter
hoort de betrokkene te zijner
verblijfplaats.
-
3.De rechter
kan zich laten voorlichten, getuigen en
deskundigen oproepen en onderzoek door
deskundigen bevelen.
-
4.De rechter
stelt de raadsman in de gelegenheid zijn
zienswijze kenbaar te maken.
-
5.De rechter
beslist binnen drie dagen, te rekenen
vanaf de dag na die van het instellen
van de vordering.
-
6.Tegen de
beschikking staat geen voorziening open.
Artikel 22
-
1.De ter
isolatie opgenomen persoon kan de
rechter verzoeken de maatregel op te
heffen. In het geval de betrokkene
buiten staat is dit verzoek te doen,
komt gelijke bevoegdheid toe aan diens
raadsman.
-
2.Artikel
21, tweede tot en met vijfde lid, is
van overeenkomstige toepassing.
-
3.De rechter
kan het verzoek zonder toepassing van
artikel 21 afwijzen, indien geen
nieuwe feiten of omstandigheden worden
aangevoerd.
Artikel 23
-
1.Degene ten
aanzien van wie een beschikking tot
opneming ter isolatie als bedoeld in
artikel 14 of tot onderzoek als
bedoeld in
artikel 16 is genomen, kan de
rechter bij een zelfstandig verzoek bij
een verweerschrift als bedoeld in
artikel 282, vierde lid, van het Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering, of bij
een desbetreffend verzoekschrift ter
gelegenheid van het verhoor van de
betrokkene, dan wel, indien de officier
van justitie geen verzoek als bedoeld in
artikel 20, eerste lid, doet, bij
een afzonderlijk verzoekschrift,
verzoeken een naar billijkheid vast te
stellen schadevergoeding toe te kennen
op de grond dat de beschikking van de
burgemeester onrechtmatig was.
-
2.Indien het
verzoek wordt ingediend bij
verzoekschrift ter gelegenheid van het
verhoor van de betrokkene is artikel
282, vierde lid, van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 24
-
1.Indien
degene ten aanzien van wie een
beschikking tot opneming ter isolatie
als bedoeld in
artikel 14 of tot onderzoek als
bedoeld in
artikel 16 is genomen nadeel heeft
geleden doordat de rechter of de
officier van justitie een der bepalingen
vervat in dit hoofdstuk niet in acht
heeft genomen, kent de rechter deze op
diens verzoek een naar billijkheid vast
te stellen schadevergoeding toe ten
laste van de Staat.
-
2.Het verzoek
kan worden ingediend als een zelfstandig
verzoek bij het verweerschrift als
bedoeld in artikel 282, vierde lid, van
het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering, of bij een
desbetreffend verzoekschrift ter
gelegenheid van het verhoor van de
betrokkene, dan wel, bij een
afzonderlijk verzoekschrift, binnen drie
maanden te rekenen vanaf de dag waarop
de betrokkene redelijkerwijs bekend kon
zijn met de schending van het
voorschrift waarop zijn verzoek
betrekking heeft.
-
3.Indien het
verzoek wordt ingediend bij
verzoekschrift ter gelegenheid van het
verhoor van de betrokkene is artikel
282, vierde lid, van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 24a
Deze paragraaf is van
overeenkomstige toepassing op een maatregel
als bedoeld in artikel 18a, eerste lid, met
dien verstande dat:
-
a.
bevoegd is de rechter waar
betrokkene verblijf houdt;
-
b.
de rechter de betrokkene hoort te
zijner verblijfplaats of een andere,
door de rechter aan te wijzen plaats.
Paragraaf 4.
Verbod en beperking van de beroeps- of
bedrijfsuitoefening
Artikel 25
-
1.De
burgemeester kan een persoon die gevaar
oplevert voor de verspreiding van een
infectieziekte uit groep A of groep B,
het verbod opleggen beroeps- of
bedrijfsmatig werkzaamheden te
verrichten, die een ernstig risico
inhouden voor de verspreiding van die
infectieziekte.
-
2.Alvorens
een besluit als bedoeld in het eerste
lid te nemen hoort de burgemeester de
werkgever van de betrokkene, tenzij
betrokkene hiertegen bezwaar maakt.
-
3.De
burgemeester heft de maatregel op als
het gevaar is geweken.
Hoofdstuk IV.
Overige maatregelen
Artikel 26
-
1.Indien
ernstig gevaar dreigt voor de
verspreiding van een infectieziekte, kan
de burgemeester, om dit gevaar af te
wenden, de volgende maatregelen nemen:
-
a. het sluiten van gebouwen
of terreinen dan wel gedeelten
daarvan;
-
b. het uitvaardigen van een
verbod tot het betreden van gebouwen
of terreinen dan wel gedeelten
daarvan;
-
c. het doen ontsmetten van
gebouwen dan wel gedeelten daarvan;
-
d. het doen ontsmetten of
vernietigen van waren;
-
e. het geven van
voorschriften van
technisch-hygiënische aard.
-
2.Alvorens de
burgemeester een dergelijke maatregel
neemt, wint hij het advies van de
directeur in.
-
3.De
burgemeester heft de maatregel op als
het gevaar is geweken.
Hoofdstuk IVA.
Landelijke coördinatie en aansturing bij de
bestrijding van ernstige infectieziekten van
hoge letaliteit en besmettelijkheid
Artikel 26a
-
1.Er is een
Landelijke Coördinatiestructuur
Infectieziektebestrijding, gevestigd te
Utrecht.
-
2.Deze stelt
op verzoek van Onze Minister ter
beheersing van de gevaren van één of
meer infectieziekten behorende tot groep
A of groep B een ontwerp voor een
Draaiboek tot bestrijding van die
ziekten op.
-
3.Onze
Minister stelt het Draaiboek vast.
-
4.Indien voor
de bestrijding van een bepaalde
infectieziekte een Draaiboek is
vastgesteld, vindt de bestrijding plaats
volgens dat Draaiboek.
-
5.De
Landelijke Coördinatiestructuur
Infectieziektebestrijding geeft aan een
vastgesteld Draaiboek op passende wijze
bekendheid aan gemeenten, gemeentelijke
gezondheidsdiensten en de
hoofdinspecteur.
Artikel 26b
-
1.Onze
Minister kan de burgemeester
aanwijzingen geven ten aanzien van de
wijze waarop een ernstige infectieziekte
van hoge letaliteit en besmettelijkheid
behorende tot groep A of groep B wordt
bestreden.
-
2.De
hoofdinspecteur kan de directeur
aanwijzingen geven ten aanzien van de
hem bij of krachtens § 2a van Hoofdstuk
III en Hoofdstuk IVA gestelde taken.
Artikel 26c
Bij ministeriële regeling
kunnen nadere regels gesteld worden omtrent
waarneming, afzondering, isolatie en
onderzoek bij bestrijding van
infectieziekten behorende tot groep A of
groep B.
Artikel 26d
-
1.In het
belang van een goede uitvoering van
hoofdstuk III, paragraaf 2a, kunnen bij
algemene maatregel van bestuur nadere,
zo nodig van deze wet afwijkende, regels
worden gesteld.
-
2.Indien als
gevolg van buitengewone omstandigheden,
de volksgezondheid betreffende, de
totstandkoming van een algemene
maatregel van bestuur als bedoeld in het
eerste lid niet kan worden afgewacht,
kunnen de daar bedoelde regels bij
ministeriële regeling worden gesteld.
-
3.De
ministeriële regeling, bedoeld in het
tweede lid, vervalt uiterlijk zes
maanden na haar inwerkingtreding.
-
4.Na de
plaatsing in het Staatsblad van een
krachtens het eerste lid vastgestelde
algemene maatregel van bestuur, waarin
van deze wet afwijkende regels worden
gesteld, dan wel van een krachtens het
tweede lid vastgestelde ministeriële
regeling met zodanige regels, wordt een
voorstel van wet tot regeling van het
betrokken onderwerp zo spoedig mogelijk
bij de Staten-Generaal ingediend. Indien
het voorstel wordt ingetrokken of indien
een van de beide kamers der
Staten-Generaal besluit het voorstel
niet aan te nemen, wordt de algemene
maatregel van bestuur dan wel de
ministeriële regeling onverwijld
ingetrokken. Wordt het voorstel tot wet
verheven, dan wordt de algemene
maatregel van bestuur dan wel de
ministeriële regeling ingetrokken op het
tijdstip van inwerkingtreding van die
wet.
Hoofdstuk V.
Financiële bepalingen
Artikel 27
-
1.De gemeente
draagt de kosten van de maatregelen die
krachtens deze wet worden genomen. Ook
draagt de gemeente, onverminderd het
tweede lid, de kosten van door haar
toegekende tegemoetkomingen aan hen, die
door de maatregelen, bedoeld in de
artikelen 14,
25 en
26, inkomsten derven.
-
2.Het college
van burgemeester en wethouders is
bevoegd de kosten verbonden aan de
maatregelen, bedoeld in de
artikelen 14,
16,
25, en
26, te verhalen op de persoon ten
aanzien van wie een maatregel is
getroffen. Artikel 229 van de
Gemeentewet is van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 28
-
1.De in
artikel 26, eerste lid, onder d,
bedoelde waren worden voor vernietiging
door de burgemeester gewaardeerd.
-
2.Het college
van burgemeester en wethouders keert aan
de eigenaar als schadeloosstelling het
bedrag uit waarop de waren zijn
gewaardeerd.
Hoofdstuk VI.
Handhaving
Paragraaf 1.
Toezicht
Artikel 30
Indien een infectieziekte
voorkomt of indien een gegrond vermoeden
daarvan bestaat, zijn binnen hun ambtsgebied
de burgemeester, de directeur en de
hoofdinspecteur bevoegd elke plaats te
betreden, voor zover dat redelijkerwijs voor
de vervulling van hun taak op grond van deze
wet nodig is. Zo nodig verschaffen zij zich
de toegang met behulp van de sterke arm.
Paragraaf 2.
Strafbepalingen
Artikel 31
-
1.Met
hechtenis van ten hoogste zes maanden of
geldboete van de derde categorie wordt
gestraft degene die zich onttrekt aan de
bij de in de
artikelen 16, eerste lid,
25, eerste lid en
26, eerste lid, onder a, b, c en e,
ten aanzien van hem genomen maatregelen
dan wel de in
artikel 26, eerste lid, onder d,
bedoelde waren onttrekt aan een
krachtens dat lid genomen maatregel.
-
2.De in het
eerste lid strafbaar gestelde feiten
zijn overtredingen.
Artikel 31a
-
1.Overtreding
van het bepaalde bij of krachtens
artikel 18d, 18f, 26c of 26d wordt
gestraft met hechtenis van ten hoogste
zes maanden of geldboete van de derde
categorie.
-
2.Het
onbevoegd betreden van een voor isolatie
of afzondering aangewezen lokatie wordt
gestraft met hechtenis van ten hoogste
zes maanden of geldboete van de derde
categorie.
-
3.De in de
vorige leden strafbaar gestelde feiten
zijn overtredingen.
Artikel 31b
-
1.Met
gevangenisstraf van ten hoogste vier
jaar of geldboete van de vijfde
categorie wordt gestraft degene die zich
onttrekt aan de bij
artikel 14 ten aanzien van hem
genomen maatregel.
-
2.Een in
afzondering geplaatst persoon die de hem
opgelegde verblijfsruimte verlaat wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste vier jaar of geldboete van de
vijfde categorie.
-
3.De in de
vorige leden strafbaar gestelde feiten
zijn misdrijven.
Paragraaf 3.
Bestuurlijke boete
Artikel 32
-
1.Aan de arts
die handelt in strijd met de
artikelen 4, eerste, tweede of derde lid,
6, tweede of derde lid, of
13, kan de burgemeester van de
gemeente waarin die arts zijn praktijk
heeft, een boete opleggen van € 90.
-
2.Aan het
hoofd van een laboratorium dat handelt
in strijd met
artikel 6, eerste lid, kan de
burgemeester van de gemeente, waarin de
arts die het desbetreffende onderzoek
bij het laboratorium heeft aangevraagd
zijn praktijk heeft, een boete opleggen
van € 90.
-
3.Aan het
hoofd van een instelling die handelt in
strijd met
artikel 7, eerste lid, kan de
burgemeester van de gemeente, waarin de
instelling gelegen is, een boete
opleggen van € 90.
-
4.De
burgemeester legt geen boete op indien
de betrokken persoon aannemelijk maakt
dat hem van de overtreding geen verwijt
kan worden gemaakt.
Artikel 33
Degene jegens wie een
handeling is verricht waaraan hij in
redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden
dat hem wegens een overtreding als bedoeld
in
artikel 32, eerste, tweede of derde lid,
een boete zal worden opgelegd, is niet
verplicht ter zake daarvan enige verklaring
af te leggen. Hij wordt hiervan in kennis
gesteld voordat hem mondeling om informatie
wordt gevraagd.
Artikel 34
-
1.Indien de
directeur vaststelt dat een overtreding
als bedoeld in
artikel 32, eerste, tweede of derde lid,
is begaan, maakt hij daarvan binnen zes
weken een rapport op.
-
2.In het
rapport worden in ieder geval vermeld:
-
a. de overtreding, alsmede
het overtreden wettelijk
voorschrift;
-
b. een aanduiding van de
periode waarin de overtreding is
begaan;
-
c. de infectieziekte die niet
is gemeld.
-
3.Het rapport
wordt toegezonden aan de burgemeester.
-
4.Een
afschrift wordt toegezonden of
uitgereikt aan de in
artikel 32, eerste, tweede of derde lid
bedoelde persoon.
-
5.Op verzoek
van de in
artikel 32, eerste, tweede of derde lid
bedoelde persoon, die het rapport wegens
zijn gebrekkige kennis van de
Nederlandse taal onvoldoende begrijpt,
draagt de burgemeester er zoveel
mogelijk zorg voor dat de in het rapport
vermelde informatie aan die persoon
wordt meegedeeld in een voor hem
begrijpelijke taal.
-
6.In
afwijking van afdeling 4.1.2. van de
Algemene wet bestuursrecht stelt de
burgemeester de in
artikel 32, eerste, tweede of derde lid
bedoelde persoon in de gelegenheid om
binnen een redelijke termijn naar keuze
schriftelijk of mondeling zijn
zienswijze naar voren te brengen.
-
7.Indien de
in het vorige lid bedoelde persoon zijn
zienswijze mondeling naar voren brengt,
draagt de burgemeester er op verzoek van
degene die de Nederlandse taal
onvoldoende begrijpt zorg voor dat een
tolk wordt benoemd die de betrokkene bij
het horen kan bijstaan, tenzij
redelijkerwijs kan worden aangenomen dat
daaraan geen behoefte bestaat.
Artikel 35
-
1.De boete
wordt opgelegd bij beschikking van de
burgemeester.
-
2.In de
beschikking worden in ieder geval
vermeld:
-
a. de te betalen geldsom;
-
b. de overtreding terzake
waarvan de boete wordt opgelegd,
alsmede het overtreden wettelijk
voorschrift;
-
c. de in artikel 34, tweede
lid, onder b en c, bedoelde
gegevens.
-
3.Op verzoek
van de persoon, bedoeld in
artikel 32, eerste, tweede of derde lid,
die de beschikking wegens zijn
gebrekkige kennis van de Nederlandse
taal onvoldoende begrijpt, draagt de
burgemeester er zoveel mogelijk zorg
voor dat de in die beschikking vermelde
informatie aan die persoon wordt
meegedeeld in een voor hem begrijpelijke
taal.
-
4.De
beschikking wordt genomen binnen 12
weken, nadat de directeur het rapport,
bedoeld in
artikel 34, eerste lid, heeft
opgemaakt.
-
5.De
bevoegdheid tot het opleggen van een
boete vervalt 1 jaar, nadat een
overtreding als bedoeld in
artikel 32, eerste, tweede lid of derde
lid, is begaan.
-
6.De werking
van een beschikking als bedoeld in het
eerste lid wordt opgeschort totdat de
bezwaartermijn is verstreken of, indien
bezwaar is gemaakt, op het bezwaar is
beslist.
-
7.Onze
Minister kan in overeenstemming met de
Minister van Justitie beleidsregels
stellen met betrekking tot de oplegging
van boeten.
Artikel 36
-
1.Een boete
wordt betaald binnen zes weken nadat de
beschikking waarbij de boete is opgelegd
in werking is getreden. Bezwaar en
beroep op grond van de Algemene wet
bestuursrecht schorst de uitvoering van
de beschikking.
-
2.Indien niet
is betaald binnen de in het eerste lid
bedoelde termijn wordt degene die de
boete is verschuldigd schriftelijk
bevolen binnen twee weken alsnog het
bedrag van de boete, verhoogd met de
kosten van de aanmaning, te betalen.
-
3.Bij gebreke
van betaling binnen de in het tweede lid
genoemde termijn kan de burgemeester van
de overtreder de verschuldigde boete,
verhoogd met de op de aanmaning en
invordering betrekking hebbende kosten,
invorderen bij dwangbevel.
-
4.Het
dwangbevel wordt op kosten van de
overtreder bij deurwaardersexploit
betekend en levert een executoriale
titel op in de zin van het tweede Boek
van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering.
-
5.Gedurende
zes weken na de dag van betekening staat
voor de betrokkene verzet tegen het
dwangbevel open door dagvaarding van de
Staat.
-
6.Het verzet
schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek
van de Staat kan de rechter de schorsing
van de tenuitvoerlegging opheffen.
-
7.De
bevoegdheid tot invordering vervalt
binnen een jaar nadat de beschikking
inzake oplegging van de boete
onherroepelijk is geworden.
Hoofdstuk VII.
Overige bepalingen
Artikel 37
[Wijzigt de Wet hygiëne en veiligheid
zwemgelegenheden]
Artikel 38
[Wijzigt de Waterleidingwet]
Artikel 39
[Wijzigt de Algemene wet bestuursrecht]
Artikel 41
Ingeval ingevolge het bij deze
wet bepaalde een verzoekschrift als bedoeld
in
artikel 22, eerste lid, of 23,
eerste lid, wordt ingediend dan wel een
van de daartoe bevoegde personen beroep
instelt, behoeft de indiening van het
verzoekschrift niet bij advocaat te
geschieden.
Artikel 42
De Wet bestrijding
infectieziekten en opsporing ziekteoorzaken
wordt ingetrokken.
Artikel 43
Deze wet treedt in werking op
een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip.
Artikel 44
Deze wet wordt aangehaald als:
Infectieziektenwet.
Lasten en bevelen
dat deze in het Staatsblad zal worden
geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten,
colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de
nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 11 juni 1998
BEATRIX
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport,
E. Borst-Eilers
Uitgegeven de zevende juli 1998
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
|
|