WET van 9 mei 1985, Stb.
1985, 299, houdende regelen met
betrekking tot de inrichting van de landelijke
gebieden. Inwerkingtreding: 15 oktober 1985 (Stb.
1985, 520).
WIJ BEATRIX, bij de
gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze
zullen zien of horen lezen, saluut! doen te
weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het
wenselijk is nieuwe regelen te stellen met
betrekking tot inrichting van de landelijke
gebieden;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met
gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben
goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
Hoofdstuk I.
Algemene bepalingen
Artikel 1
In deze wet wordt verstaan
onder:
Onze Minister: Onze Minister
van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
bevoegd bestuursorgaan:
bestuursorgaan, dat bevoegd is tot
besluitneming inzake de verwezenlijking van
infrastructurele voorzieningen van nationaal
of regionaal belang;
blok: een geheel van in een
herverkaveling begrepen onroerende zaken;
eigenaar: hij, die eigenaar is
van een tot het blok behorende onroerende
zaak en hij, aan wie een recht van opstal,
erfpacht, beklemming, vruchtgebruik, gebruik
of bewoning toebehoort, waaraan een in het
blok begrepen onroerende zaak is
onderworpen, met dien verstande, dat onder
het recht van opstal niet wordt begrepen dat
recht voor zover het betreft het leggen en
houden van leidingen in, op of boven de
onroerende zaak van een ander;
rechthebbende: de eigenaar en
hij, aan wie een niet onder de omschrijving
van eigenaar genoemd beperkt recht
toebehoort, waaraan een tot het blok
behorende onroerende zaak is onderworpen,
hij aan wie met betrekking tot zulk een zaak
een recht van huur toebehoort of hij aan wie
met betrekking tot zulk een zaak een recht
als bedoeld in artikel 252 van Boek 6 van
het Burgerlijk Wetboek toebehoort;
structuurschema: het
structuurschema, bedoeld in
artikel 6;
voorbereidingsschema: het
voorbereidingsschema, bedoeld in
artikel 18;
herverkaveling: de
samenvoeging, verkaveling en verdeling van
onroerende zaken met toepassing van
Hoofdstuk VII;
openbare registers: de
openbare registers, bedoeld in afdeling 1
van titel 2 van Boek 3 van het Burgerlijk
Wetboek.
Artikel 2 [Vervallen per
08-03-2006]
Artikel 3
-
1.Voor zover
niet anders bepaald wordt onder
"gedeputeerde staten" verstaan het
college van gedeputeerde staten van de
provincie, waarin het in te richten
gebied geheel of grotendeels is gelegen.
-
2.Het in het
eerste lid bedoelde college neemt de
besluiten, bedoeld in de
artikelen 42,
43,
46,
51,
80,
82,
85, eerste lid,
90,
92,
107,
109,
115, eerste lid,
131, derde lid,
133, eerste lid, en
137, niet dan in overeenstemming met
de colleges van gedeputeerde staten van
de andere provincies, waarin het in te
richten gebied mede is gelegen.
-
3.Wij nemen
de in het tweede lid bedoelde besluiten,
indien de betrokken organen ter zake
niet tot overeenstemming zijn gekomen.
Artikel 4
Landinrichting strekt tot
verbetering van de inrichting van het
landelijk gebied overeenkomstig de functies
van dat gebied, zoals deze in het kader van
de ruimtelijke ordening zijn aangegeven.
Artikel 5
Landinrichting kan maatregelen
en voorzieningen omvatten ten behoeve van
onder meer:
-
a.
de land-, tuin- en bosbouw;
-
b.
de natuur en het landschap;
-
c.
de infrastructuur;
-
d.
de openluchtrecreatie, en
-
e.
de cultuurhistorie.
Artikel 6
-
1.Er is een
Structuurschema Landinrichting.
-
2.Het
structuurschema bevat voor een daarin
vermelde tijd de hoofdlijnen en
beginselen van het nationale
landinrichtingsbeleid en geeft in het
bijzonder inzicht in de ruimtelijke
aspecten van dat beleid. Het
structuurschema wordt aangemerkt als een
onderdeel van het Regeringsbeleid als
bedoeld in artikel 2a
van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Stb.
1962, 286).
Artikel 7 [Vervallen per
28-05-2004]
Artikel 8 [Vervallen per
28-05-2004]
Artikel 9
-
1.Wanneer
Onze Minister het ten behoeve van de
voorbereiding van landinrichting nodig
acht, dat grond wordt betreden of daarop
gravingen of opmetingen worden verricht
of tekens gesteld, moet hij, die de
eigendom van de grond heeft of hij, aan
wie een beperkt recht toebehoort,
waaraan de grond is onderworpen, dan wel
de gebruiker van de grond, dit gedogen.
-
2.De
burgemeester is bevoegd tot toepassing
van bestuursdwang ter handhaving van de
in het eerste lid bedoelde gedoogplicht.
-
3.De schade,
die uit de toepassing van het eerste lid
voortvloeit, wordt vanwege de Staat
vergoed. Het verzoek om schadevergoeding
moet worden ingediend bij Onze Minister.
Bij geschil over het beloop van de
schade wordt dit op verzoek van de meest
gerede partij, nadat de wederpartij de
gelegenheid heeft gehad haar belangen te
verdedigen, door de kantonrechter van de
rechtbank van het arrondissement waarin
de desbetreffende onroerende zaak geheel
of grotendeels is gelegen, bij
beschikking vastgesteld. Tegen de
uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Artikel 10
-
1.Geen
wijziging wordt gebracht in de rechten
en de gebruikstoestand ten aanzien van:
-
a. begraafplaatsen,
crematoria en bewaarplaatsen bedoeld
in onderscheidenlijk de artikelen
23, 49, 62, eerste lid, onder
c, van de Wet
op de lijkbezorging;
-
b. gesloten begraafplaatsen
dan wel graven of grafkelders als
bedoeld in artikel 85 van de Wet op
de lijkbezorging, binnen de
termijnen en anders dan op de wijze,
omschreven in artikel 46, tweede en
derde lid, van die wet.
-
2.Zonder
instemming van Onze Minister van
Defensie wordt geen wijziging gebracht
in de gebruikstoestand van onroerende
zaken die een militaire bestemming
hebben.
-
3.Zonder
toestemming van de eigenaar wordt geen
wijziging gebracht in diens recht ten
aanzien van gebouwen.
-
4.Onze
Minister kan in overeenstemming met
gedeputeerde staten toestaan, dat van de
bepaling in het derde lid wordt
afgeweken, indien zij de totstandkoming
van de landinrichting in de weg zou
staan.
Artikel 11 [Vervallen
per 01-01-1998]
Artikel 12 [Vervallen
per 01-01-1998]
Hoofdstuk II.
Vormen van landinrichting
Artikel 13
Op de voet van het bij of
krachtens deze wet bepaalde kan
landinrichting plaatsvinden in de vorm van:
Artikel 14
-
1.Voor
herinrichting komen in aanmerking
gebieden, die ruimtelijk naast een
agrarische functie ook in belangrijke
mate een niet-agrarische functie
vervullen of moeten vervullen.
-
2.Bij
herinrichting worden in ieder geval met
betrekking tot één of meer van de in
artikel 5 genoemde aangelegenheden
maatregelen en voorzieningen getroffen,
al dan niet met inbegrip van
herverkaveling op de voet van
Hoofdstuk VII van het gehele in te
richten gebied of van één of meer
gedeelten daarvan.
-
3.Herverkaveling
van het in te richten gebied, of een
gedeelte daarvan, kan in één of meer
blokken plaatsvinden.
Artikel 15
-
1.Voor
ruilverkaveling komen in aanmerking
gebieden, die ruimtelijk een overwegend
agrarische functie, doch niet in
belangrijke mate een niet-agrarische
functie vervullen of moeten vervullen.
-
2.Bij
ruilverkaveling worden in ieder geval
met betrekking tot één of meer van de in
artikel 5 genoemde aangelegenheden,
maatregelen en voorzieningen getroffen,
met inbegrip van herverkaveling op de
voet van
Hoofdstuk VII van het gehele in te
richten gebied.
-
3.Herverkaveling
van het in te richten gebied kan in één
of meer blokken plaatsvinden.
Artikel 16
-
1.Aanpassingsinrichting
vindt plaats in een gebied in samenhang
met het treffen van een op zichzelf
staande infrastructurele voorziening van
nationaal of regionaal belang.
-
2.Bij
aanpassingsinrichting vindt
herverkaveling in één blok plaats en
kunnen maatregelen en voorzieningen
worden getroffen met betrekking tot de
infrastructuur, de land-, tuin- en
bosbouw, de natuur, het landschap en de
openluchtrecreatie.
-
3.De in het
eerste lid bedoelde voorziening maakt
geen deel uit van het in het tweede lid
bedoelde blok.
Artikel 17
Ruilverkaveling bij
overeenkomst is de vorm van landinrichting,
waarbij drie of meer eigenaren zich
verbinden bepaalde, hun toebehorende
onroerende zaken samen te voegen, de
verkregen massa op bepaalde wijze te
verkavelen en onder elkaar bij notariële
akte te verdelen.
Hoofdstuk III.
Voorbereiding van en besluit tot
herinrichting en ruilverkaveling
Titel 1.
Voorbereidingsschema landinrichting
Artikel 18
-
1.Er is een
Voorbereidingsschema Landinrichting.
-
2.Het
voorbereidingsschema geeft de gebieden
aan met betrekking waartoe herinrichting
of ruilverkaveling wordt voorbereid.
-
3.Het
voorbereidingsschema wordt jaarlijks
vastgesteld.
-
4.De
vaststelling van het
voorbereidingsschema vindt, mede op de
grondslag van het structuurschema,
plaats door Onze Minister.
Artikel 19
-
1.Gedeputeerde
staten doen jaarlijks, elk voor hun
provincie, voorstellen aan Onze Minister
toekomen ten behoeve van de vaststelling
van het voorbereidingsschema.
-
2.Gedeputeerde
staten nemen bij het doen van de in het
vorige lid bedoelde voorstellen in
aanmerking:
-
a. het structuurschema;
-
b. de zienswijze van Onze
Minister omtrent een overeenkomstig
artikel 23 ingediend verzoek om
landinrichting in voorbereiding te
nemen;
-
c. het provinciaal ruimtelijk
beleid, voor zover dit is neergelegd
in een streekplan of een besluit van
provinciale staten, de provinciale
planologische commissie gehoord.
-
3.Indien
gedeputeerde staten voornemens zijn een
vorm van landinrichting voor te stellen
aan Onze Minister, die afwijkt van de
vorm van landinrichting zoals deze
vervat is in het verzoek, als bedoeld in
artikel 23, horen zij de indieners
van het verzoek, alvorens het voorstel
aan Onze Minister toe te zenden.
-
4.De
voorstellen geven voor ieder gebied
waarop zij betrekking hebben aan, of
herinrichting dan wel ruilverkaveling
wordt voorgesteld en of het besluit tot
herinrichting dan wel het besluit tot
ruilverkaveling wordt voorbereid, hetzij
op de wijze als bedoeld in
Titel 3-6 van dit Hoofdstuk, hetzij
op de wijze als bedoeld in
Titel 7 van dit Hoofdstuk.
Artikel 20
-
1.Het
voorbereidingsschema geeft voor ieder
daarop vermeld gebied aan of
herinrichting dan wel ruilverkaveling
wordt voorbereid.
-
2.Indien een
gebied voor de eerste keer op het
voorbereidingsschema wordt vermeld,
worden daarbij aangegeven:
-
a. de voorlopige grenzen van
het in te richten gebied alsmede van
ieder tot dat gebied behorend blok;
-
b. de overwegingen en
uitgangspunten voor het in
voorbereiding nemen van
herinrichting, onderscheidenlijk
ruilverkaveling.
-
3.Indien een
gebied voor de eerste keer op het
voorbereidingsschema wordt vermeld en de
daarbij aangegeven vorm van
landinrichting en de wijze van
voorbereiding een andere is dan bij het
voorstel, dient daarover overeenstemming
met de gedeputeerde staten te zijn
verkregen.
Artikel 21
-
1.Indien de
vaststelling van het
voorbereidingsschema tot gevolg heeft
dat:
-
a. de voorlopige grenzen van
het in te richten gebied of van een
tot dat gebied behorend blok worden
gewijzigd, dan wel
-
b. voor het in te richten
gebied de in voorbereiding zijnde
vorm van landinrichting wordt
gewijzigd,
is
artikel 20, tweede en derde lid, van
overeenkomstige toepassing.
-
2.Indien de
vaststelling van het
voorbereidingsschema tot gevolg heeft
dat een gebied niet langer wordt
vermeld, wordt zulks op het
voorbereidingsschema aangegeven.
Artikel 22
-
1.Onze
Minister zendt het voorbereidingsschema
toe aan de colleges van gedeputeerde
staten en maakt een uittreksel van het
voorbereidingsschema bekend in de
Nederlandse Staatscourant.
-
2.Een in het
vorig lid bedoeld uittreksel geeft de op
het voorbereidingsschema vermelde
gebieden aan, alsmede voor elk zodanig
gebied of herinrichting dan wel
ruilverkaveling wordt voorbereid.
Artikel 23
Een verzoek om landinrichting
in voorbereiding te nemen, kan worden
ingediend door:
-
a.
Onze Minister wie het aangaat;
-
b.
provinciale staten, colleges van
burgemeester en wethouders, besturen van
waterschappen en besturen van lichamen
zoals bedoeld in artikel 134 van de
Grondwet,
-
c.
verenigingen met volledige
rechtsbevoegdheid en stichtingen, die
belangen behartigen welke door
landinrichting kunnen worden gediend,
-
d.
natuurlijke personen en
rechtspersonen, die gezamenlijk ten
minste dertig procent van de oppervlakte
van het in te richten gebied in eigendom
dan wel in gebruik hebben.
Artikel 24
-
1.Het verzoek
moet schriftelijk en met redenen omkleed
worden ingediend bij Onze Minister.
-
2.Het verzoek
gaat vergezeld van een kaart, waarop het
in te richten gebied is aangegeven.
Artikel 25
Onze Minister brengt het
verzoek onverwijld ter kennis van:
-
a.
de colleges van gedeputeerde
staten van de provincies,
-
b.
de colleges van burgemeester en
wethouders van de gemeenten,
-
c.
de waterschappen,
op welker grondgebied het
verzoek betrekking heeft.
Artikel 26
-
1.Onze
Minister stelt binnen een tijdvak van
twee jaren na datum van de indiening van
het verzoek, als bedoeld in
artikel 24, zijn zienswijze
daaromtrent op en brengt deze
schriftelijk ter kennis van:
-
a. de colleges van
gedeputeerde staten van de
provincies,
-
b. de colleges van
burgemeester en wethouders van de
gemeenten,
-
c. de waterschappen,
op welker grondgebied
het verzoek betrekking heeft,
alsmede van
-
d. de indieners van het
verzoek of, indien er meer dan vijf
indieners zijn, tenminste de eerste
vijf ondertekenaars van dit verzoek.
-
2.De
zienswijze bevat:
-
a. de grenzen van het gebied
alsmede ingeval van herinrichting
die van de blokken;
-
b. met betrekking tot het
gebied:
-
1. een
beschrijving van de bestaande
toestand;
-
2. een
aanduiding van de ruimtelijke
ontwikkeling;
-
3. een
beschrijving van de wenselijk
geachte inrichting;
-
c. op grondslag van het
bepaalde onder b en het
structuurschema, de motivering of
landinrichting al dan niet wenselijk
is en zo ja, in welke vorm;
-
d. de wijze van
voorbereiding.
Titel 2.
Landinrichtingscommissie
Artikel 27
-
1.Nadat een
gebied voor de eerste keer op het
voorbereidingsschema is vermeld stellen
gedeputeerde staten een
landinrichtingscommissie met betrekking
tot dat gebied in.
-
2.Gedeputeerde
staten zenden bericht van de instelling
van een landinrichtingscommissie aan
Onze Minister, alsmede aan:
-
a. de colleges van
gedeputeerde staten van de overige
provincies,
-
b. de colleges van
burgemeester en wethouders van de
gemeenten en
-
c. de waterschappen,
op welker grondgebied het
in te richten gebied is gelegen.
Artikel 28
-
1.Een
landinrichtingscommissie bestaat uit ten
hoogste zeven leden, waaronder een
voorzitter en een plaatsvervangend
voorzitter.
-
2.Indien de
aard of omvang van het gebied daartoe
aanleiding geeft, kunnen gedeputeerde
staten besluiten, dat de
landinrichtingscommissie zal bestaan uit
een daarbij vast te stellen aantal van
meer dan zeven leden.
-
3.Bij
algemene maatregel van bestuur worden
nadere regelen gegeven met betrekking
tot de wijze van benoeming, de
zittingsduur, de schorsing en het
ontslag van de leden van een
landinrichtingscommissie alsmede met
betrekking tot de aan hen toe te kennen
vergoedingen.
-
4.Gedeputeerde
staten kunnen adviserende leden
benoemen. Het derde lid is van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 29
De landinrichtingscommissie is
bevoegd al dan niet uit haar midden,
sub-commissies in te stellen.
Artikel 30
-
1.Onze
Minister voegt aan de
landinrichtingscommissie een secretaris
toe.
-
2.Het bestuur
van de Dienst voor het kadaster en de
openbare registers wijst in
overeenstemming met Onze Minister een
ingenieur van het kadaster en één of
meer plaatsvervangers aan, die de
landinrichtingscommissie bijstaan.
Artikel 31
-
1.De
landinrichtingscommissie kan geen
besluiten nemen, indien niet ten minste
de helft van het aantal leden aanwezig
is. De voorzitter en de secretaris
voeren de besluiten uit; zij kunnen
daartoe rechtshandelingen verrichten en
in rechte optreden.
-
2.De Staat
garandeert de nakoming van de
verplichtingen, die voortvloeien uit de
in het eerste lid bedoelde
rechtshandelingen.
Artikel 32
Onze Minister stelt regelen
betreffende de werkwijze van de
landinrichtingscommissie vast.
Titel 3.
Landinrichtingsprogramma
Artikel 33
Voor een gebied, waarvoor
herinrichting dan wel ruilverkaveling wordt
voorbereid, wordt een
landinrichtingsprogramma vastgesteld.
Artikel 34
-
1.Indien
herinrichting wordt voorbereid, wordt in
het programma aangegeven of
herverkaveling op de voet van
Hoofdstuk VII zal plaatsvinden.
-
2.Indien
ruilverkaveling, dan wel herinrichting
waarbij herverkaveling op de voet van
Hoofdstuk VII zal plaatsvinden,
wordt voorbereid, wordt in het programma
vermeld of zodanige herverkaveling in
één of meer blokken zal plaatsvinden.
Daarbij wordt ieder blok aangegeven.
Artikel 35
-
1.Het
landinrichtingsprogramma bevat:
-
a. de zo nauwkeurig mogelijk
bepaalde grenzen van het in te
richten gebied alsmede die van ieder
tot dat gebied behorend blok;
-
b. met betrekking tot het in
te richten gebied, op de grondslag
van de in
artikel 20, tweede lid, onder
b, bedoelde
overwegingen en uitgangspunten:
-
1. een
beschrijving van de bestaande
toestand;
-
2. de
aanduiding van de ruimtelijke
ontwikkeling;
-
3. de
nadere uitwerking van de
uitgangspunten en de doeleinden
van herinrichting,
onderscheidenlijk
ruilverkaveling;
-
4. de
aanduiding en de ruimtelijke
aspecten van de te treffen
maatregelen en voorzieningen;
-
5.
aanduidingen inzake de
grondverwerving;
-
6. een
beschrijving van de te
verwachten gevolgen van de onder
4 en 5 bedoelde maatregelen en
voorzieningen voor de
economische toestand met
inbegrip van de werkgelegenheid,
de leef- en werkomstandigheden,
de natuur en het landschap en de
gesteldheid van water, bodem en
lucht;
-
7. een
voorlopige raming van de kosten
en de voorgestelde verdeling
daarvan;
-
c. een of meer kaarten waarop
het onder a en
b gestelde
alsmede in voorkomende gevallen de
in
artikel 36 bedoelde
beheersgebieden en
reservaatsgebieden zoveel mogelijk
afzonderlijk worden weergegeven.
-
2.Onze
Minister kan bepalen dat door Onze
Minister aangewezen voorzieningen van
openbaar nut slechts in het kader van de
landinrichting tot stand worden
gebracht, indien tussen de
landinrichtingscommissie en het
betrokken openbaar lichaam
overeenstemming is verkregen over de
geldelijke bijdrage van het lichaam in
de kosten van de verwezenlijking van het
landinrichtingsplan en over de
voorwaarden waaronder de betaling zal
plaatsvinden, en Onze Minister instemt
met deze bijdrage en voorwaarden.
Artikel 36
Het landinrichtingsprogramma
bevat tevens
-
a.
indien in één of meer gebieden de
uitoefening van de landbouw mede gericht
dient te worden op doeleinden van
natuur- of landschapsbehoud,
-
b.
indien in één of meer gebieden
het beheer in de toekomst uitsluitend of
nagenoeg uitsluitend gericht dient te
zijn op doeleinden van natuur- of
landschapsbehoud,
de begrenzing in hoofdlijnen
van deze beheersgebieden onderscheidenlijk
reservaatsgebieden.
Artikel 37
-
1.Op de
voorbereiding van een
ontwerp-landinrichtingsprogramma als
bedoeld in
artikel 40, eerste lid, is afdeling
3.4 van de Algemene wet bestuursrecht
van overeenkomstige toepassing, met dien
verstande dat daaraan toepassing wordt
gegeven door de
landinrichtingscommissie. Onder het in
het tweede lid bedoelde voorontwerp van
het landinrichtingsprogramma wordt het
ingevolge artikel 3:11, eerste lid, door
de landinrichtingscommissie ter inzage
te leggen ontwerp verstaan.
-
2.De
landinrichtingscommissie stelt een
voorontwerp van het
landinrichtingsprogramma op na overleg
met de colleges van burgemeester en
wethouders van de betrokken gemeenten en
de besturen van de betrokken
waterschappen.
-
3.Het
voorontwerp kan met betrekking tot
eenzelfde aangelegenheid meer dan één
mogelijkheid van te treffen maatregelen
of voorzieningen bevatten.
-
4.Onder
betrokken gemeenten en waterschappen
worden verstaan de gemeenten en
waterschappen, waarin het gebied als
bedoeld in
artikel 35, eerste lid, onder a, is
gelegen.
Artikel 38 [Vervallen
per 01-07-2005]
Artikel 39 [Vervallen
per 28-05-2004]
Artikel 40
-
1.De
landinrichtingscommissie stelt het
landinrichtingsprogramma in ontwerp vast
en zendt dit aan gedeputeerde staten.
-
2.Gedeputeerde
staten brengen het ontwerp onverwijld
ter kennis van de colleges van
gedeputeerde staten van de andere
provincies, op welker grondgebied dit
mede betrekking heeft.
Artikel 41
-
1.Gedeputeerde
staten stellen het
landinrichtingsprogramma vast na
toetsing van het ontwerp aan de
hoofdlijnen van het provinciaal
ruimtelijk beleid, zoals deze hun
grondslag vinden in of redelijkerwijs
voorvloeien uit een streekplan of een
ander besluit van provinciale staten, de
provinciale planologische commissie
gehoord.
-
2.Op de
voorbereiding van het
landinrichtingsprogramma is afdeling 3.4
van de Algemene wet bestuursrecht van
toepassing. De terinzagelegging
geschiedt tevens ter secretarie van de
gemeenten en de waterschappen die geheel
of gedeeltelijk zijn gelegen in het in
te richten gebied. Zienswijzen kunnen
naar voren worden gebracht door een
ieder.
Artikel 42 [Vervallen
per 01-07-2005]
Artikel 43
-
1.Indien
provinciale staten voornemens zijn af te
wijken van het ontwerp, wordt alvorens
zij het landinrichtingsprogramma
vaststellen, advies ingewonnen van de
landinrichtingscommissie.
-
2.Voorzover
provinciale staten het
landinrichtingsprogramma vaststellen in
afwijking van het in het vorige lid
bedoelde advies, zenden gedeputeerde
staten het besluit daartoe binnen twee
weken na vaststelling aan Onze Minister.
-
3.Het
gedeelte van het in het vorige lid
bedoelde besluit, waarbij wordt
afgeweken van het in het eerste lid
bedoelde advies, kan door Ons worden
vernietigd.
-
4.Het
koninklijk besluit tot vernietiging
wordt in het Staatsblad
geplaatst.
-
5.Een
voordracht tot vernietiging wordt Ons
door Onze Minister gedaan.
-
6.Een besluit
tot vernietiging kan niet worden
genomen, indien een jaar is verstreken
na de ontvangst van het in het tweede
lid bedoelde besluit. Wij behouden Ons
voor de termijn van een jaar met zes
maanden te verlengen.
-
7.Onze
Minister zendt het besluit tot
vernietiging onverwijld aan:
Artikel 44 [Vervallen
per 01-07-2005]
Artikel 45
-
1.Provinciale
Staten bezien, in hoeverre met
toepassing van artikel 152 van de
Provinciewet de bevoegdheden als bedoeld
in de
artikelen 41, eerste lid,
43, eerste en tweede lid,
46, eerste en tweede lid, en
51, eerste lid, kunnen worden
gedelegeerd aan gedeputeerde staten.
-
2.Voor zover
de bevoegdheden als bedoeld in het
eerste lid zijn gedelegeerd aan
gedeputeerde staten, is
artikel 41,derde lid, niet van
toepassing.
Titel 4. Besluit
tot herinrichting
Artikel 46
-
1.Provinciale
staten nemen het besluit tot
herinrichting gelijktijdig met het
besluit tot vaststelling van het
landinrichtingsprogramma.
-
2.Indien
provinciale staten het
landinrichtingsprogramma met toepassing
van
artikel 43, tweede lid, vaststellen,
nemen zij in afwijking van het bepaalde
in het eerste lid het besluit tot
herinrichting eerst nadat de in
artikel 43, zesde lid, bedoelde
termijn is verstreken of zo veel eerder
als Onze Minister te kennen heeft
gegeven van een voordracht tot
vernietiging af te zien.
Artikel 47
-
1.Gedeputeerde
staten zenden afschrift van het besluit
tot herinrichting naar Onze Minister, de
landinrichtingscommissie en, indien met
toepassing van
Hoofdstuk VII herverkaveling zal
plaatsvinden, naar de rechtbank, binnen
welker rechtsgebied het in te richten
gebied geheel of grotendeels is gelegen.
-
2.De
rechtbank benoemt na ontvangst van dit
bericht één of meer
rechters-commissarissen en doet hiervan
mededeling aan gedeputeerde staten en
aan de landinrichtingscommissie.
Artikel 48
-
1.Met ingang
van het tijdstip waarop het ontwerp van
het landinrichtingsplan ter inzage is
gelegd tot het tijdstip waarop het
landinrichtingsplan voor de betrokken
onroerende zaken is verwezenlijkt, is
het, behoudens daartoe door de
landinrichtingscommissie verleende
toestemming, verboden handelingen te
verrichten, die de verwezenlijking van
het plan ernstig belemmeren.
-
2.Het eerste
lid is van overeenkomstige toepassing
indien het landinrichtingsplan in
gedeelten wordt voorbereid of
vastgesteld, dan wel wordt gewijzigd.
Artikel 49
-
1.Indien bij
het besluit tot herinrichting is
besloten tot herverkaveling van het
gebied of van één of meer gedeelten
daarvan, is het, nadat het besluit tot
herinrichting is genomen, eigenaren en
gebruiksgerechtigden van in een blok
gelegen onroerende zaken verboden
handelingen te verrichten, of
handelingen welke voor een normale
bedrijfsvoering zijn vereist, achterwege
te laten, indien daardoor de waarde van
de betrokken onroerende zaken zou
veranderen, tenzij de
landinrichtingscommissie daarmee heeft
ingestemd.
-
2.Waardevermeerdering,
ontstaan nadat het besluit tot
herinrichting is genomen, behoeft niet
te worden vergoed, tenzij deze
waardevermeerdering het gevolg is van
handelingen, waarmee de
landinrichtingscommissie heeft
ingestemd.
Artikel 50
Aan een werknemer wordt door
Onze Minister uit ’s Rijks kas een
geldelijke bijdrage verleend in door hem te
bepalen gevallen en volgens door hem te
stellen regelen, indien het bedrijf waarin
de werknemer werkzaam is, ten gevolge van de
toepassing van
artikel 11 of van
artikel 146 wordt beëindigd.
Titel 5. Besluit
tot ruilverkaveling
Afdeling I.
Algemeen
Artikel 51
-
1.Provinciale
staten nemen het besluit, dat een
stemming wordt gehouden ter verkrijging
van de beslissing of ruilverkaveling zal
plaatsvinden, gelijktijdig met het
besluit tot vaststelling van het
landinrichtingsprogramma.
-
2.Artikel
46, tweede lid, is van
overeenkomstige toepassing, met dien
verstande dat in plaats van "besluit tot
herinrichting" wordt gelezen: besluit,
dat een stemming wordt gehouden ter
verkrijging van de beslissing of
ruilverkaveling zal plaatsvinden.
Artikel 52
-
1.De
beslissing of ruilverkaveling zal
plaatsvinden, wordt genomen door
degenen, die met betrekking tot het in
te richten gebied:
-
2.Ter
verkrijging van de beslissing of
ruilverkaveling zal plaatsvinden wordt
zo spoedig mogelijk na het tijdstip,
waarop het landinrichtingsprogramma is
vastgesteld, onder verantwoordelijkheid
van gedeputeerde staten een stemming
gehouden.
Afdeling II.
Registratie van eigenaren en pachters
Artikel 53
-
1.De
landinrichtingscommissie stelt met
betrekking tot het in te richten gebied
een lijst vast van degenen, die in de
kadastrale registratie als eigenaar
staan vermeld.
-
2.Op de
voorbereiding van de lijst is afdeling
3.4 van de Algemene wet bestuursrecht
van toepassing.
-
3.De
landinrichtingscommissie zendt de in
artikel 3:12 van de Algemene wet
bestuursrecht bedoelde kennisgeving toe
aan degenen die op het ontwerp van de
lijst zijn vermeld.
-
4.De
terinzagelegging geschiedt ter
secretarie van de provincies en
gemeenten die geheel of gedeeltelijk
zijn gelegen in het in te richten
gebied.
Artikel 54
-
1.De
landinrichtingscommissie registreert met
betrekking tot het in te richten gebied
op hun daartoe strekkend verzoek de
pachters, die aan de in artikel 62,
eerste lid, bedoelde stemming wensen
deel te nemen.
-
2.Voor
registratie komt slechts in aanmerking
de pachter:
-
a. van onroerende zaken,
gelegen binnen de begrenzing van het
in te richten gebied, bedoeld in
artikel 35, eerste lid, onderdeel a;
-
b. wiens schriftelijke
pachtovereenkomst, welke zo nodig de
goedkeuring van de grondkamer heeft
verkregen:
-
1°.
geldt voor ten minste de
wettelijke duur als bedoeld in
artikel 12, eerste lid, van de
Pachtwet (Stb.
1958, 37);
-
2°. is
aangegaan voor een kortere duur
als bedoeld in artikel 12, derde
lid, van die wet, doch nadien
voor zes jaren is verlengd;
-
3°. valt
onder de termen van artikel 58
van de bedoelde wet en voor ten
minste zes jaren is aangegaan,
dan wel
-
4°. met
toepassing van artikel 70f,
vijfde lid, van die wet is
aangegaan voor ten minste zes
jaren.
-
3.Inzending
van de pachtovereenkomst geldt als een
verzoek tot registratie.
Artikel 55
-
1.Het verzoek
tot registratie moet binnen een maand na
een door de landinrichtingscommissie te
bepalen tijdstip worden ingediend.
-
2.De
landinrichtingscommissie maakt het in
het eerste lid bedoelde tijdstip bekend
in ten minste twee dag- of nieuwsbladen,
die in zodanig gebied worden verspreid
en in de gemeenten, die geheel of
gedeeltelijk in zodanig gebied zijn
gelegen, op de aldaar gebruikelijke
wijze.
Artikel 56
-
1.Indien de
pachter niet voldoet aan de voorwaarden,
gesteld in
artikel 54, tweede lid, deelt de
landinrichtingscommissie hem mee, dat
hij niet in aanmerking komt voor
registratie.
-
2.Indien de
pachter voldoet aan de voorwaarden,
gesteld in
artikel 54, tweede lid, beschrijft
de landinrichtingscommissie het gepachte
door vermelding van de kadastrale
aanduiding van die onroerende zaken en
van de grootte volgens de kadastrale
registratie van elk der desbetreffende
percelen en, indien het gepachte een
gedeelte van een perceel uitmaakt,
bovendien de grootte van dat gedeelte;
de landinrichtingscommissie vermeldt
tevens de oppervlakte, waarvoor de
pachter stemgerechtigd is.
-
3.De
landinrichtingscommissie zendt zo
spoedig mogelijk aan partijen bij de
pachtovereenkomst, voor zover deze
bekend zijn, bij aangetekende brief
bericht van het verzoek, onder
vermelding van de kadastrale aanduiding
van het gepachte, de grootte volgens de
kadastrale registratie van elk der
desbetreffende percelen en, indien het
gepachte een gedeelte van een perceel
uitmaakt, bovendien de grootte van dat
gedeelte, alsmede onder vermelding van
de oppervlakte, waarvoor de pachter
stemgerechtigd is.
-
4.Op het
niet-ontvangen van het bericht kan geen
beroep worden gedaan.
-
5.Partijen
kunnen hun bedenkingen binnen veertien
dagen na de dagtekening van de in het
derde lid bedoelde brief schriftelijk
bij de landinrichtingscommissie naar
voren brengen.
-
6.Voor de
toepassing van de vorige leden en van de
artikelen 57-60 wordt onder partijen
mede verstaan degene, die op het
tijdstip van de indiening van het
verzoek tot registratie in de kadastrale
registratie als eigenaar staat vermeld,
indien deze niet de verpachter is.
Artikel 57
-
1.De
landinrichtingscommissie beslist zo
spoedig mogelijk of al dan niet tot
registratie wordt overgegaan.
-
2.De
landinrichtingscommissie stelt bij
aangetekende brief partijen in kennis
van haar beschikking.
Artikel 58
-
1.Partijen
kunnen binnen een maand na de
dagtekening van de in
artikel 57, tweede lid, bedoelde
brief bij een met redenen omkleed
verzoekschrift, vergezeld van de nodige
bewijsstukken en van een afschrift van
de beschikking van de
landinrichtingscommissie, deze
onderwerpen aan de uitspraak van de
voorzitter van de pachtkamer van de
rechtbank van het arrondissement waarin
het gepachte geheel of grotendeels is
gelegen.
-
2.In
afwijking van het bepaalde in het eerste
lid kan de partij, die geen bedenkingen
overeenkomstig het bepaalde in
artikel 56, vijfde lid, naar voren
heeft gebracht, geen gebruik maken van
de hem in het eerste lid verleende
bevoegdheid, indien de
landinrichtingscommissie overeenkomstig
het verzoek en de gegevens, vermeld in
de brief, bedoeld in
artikel 56, derde lid, heeft
beslist.
-
3.Alle
stukken worden ingediend met afschriften
voor de partijen, die bij de procedure
betrokken zijn, alsmede voor de
landinrichtingscommissie.
Artikel 59
-
1.De griffier
van de rechtbank doet onverwijld bij
aangetekende brief afschriften van de
ingediende stukken aan de andere partij
of partijen, voor zover deze hem bekend
zijn, en aan de landinrichtingscommissie
toekomen.
-
2.Op het
niet-ontvangen van de stukken kan geen
beroep worden gedaan.
-
3.Onverwijld
zendt de landinrichtingscommissie alle
haar ter beschikking staande stukken aan
de voorzitter van de pachtkamer.
-
4.Elke
wederpartij kan binnen een maand na de
dagtekening van de in het eerste lid
bedoelde brief een verweerschrift, al
dan niet vergezeld van bewijsstukken,
bij de voorzitter van de pachtkamer
indienen.
-
5.De griffier
doet onverwijld bij aangetekende brief
afschrift van de ingediende stukken aan
de andere partij of partijen toekomen.
Artikel 60
-
1.De
voorzitter van de pachtkamer kan nader
bewijs of verhoor van partijen of de
landinrichtingscommissie bevelen.
-
2.Hij doet zo
spoedig mogelijk uitspraak en bepaalt
bij zijn beschikking hetgeen
geregistreerd wordt.
-
3.De
beslissing van de voorzitter van de
pachtkamer is niet een uitspraak ten
principale omtrent de rechtsverhouding
tussen partijen.
-
4.Tegen de
beslissing staat geen rechtsmiddel open.
Artikel 61
De landinrichtingscommissie
zendt met betrekking tot het in te richten
gebied aan gedeputeerde staten een lijst van
hen, die als pachter zijn geregistreerd.
Afdeling III.
Stemming
Artikel 62
-
1.De
oproeping tot de stemming geschiedt bij
aangetekende brief, waarin wordt gewezen
op het rechtsgevolg, hetwelk de wet aan
de stemming verbindt.
-
2.Van de
oproeping geschiedt openbare
kennisgeving op de wijze, in
artikel 55, tweede lid,
voorgeschreven.
-
3.Op het
niet-ontvangen van de oproeping kan geen
beroep worden gedaan.
-
4.De stemming
wordt niet gehouden, dan nadat ten
minste drie weken zijn verstreken sedert
de verzending der aangetekende brieven,
bedoeld in het eerste lid.
Artikel 63
-
1.Men kan in
persoon of bij gemachtigde aan de
stemming deelnemen.
-
2.Niemand kan
als gemachtigde van meer dan één persoon
optreden.
-
3.Als
gemachtigde wordt slechts toegelaten
hij, die desverlangd aan de voorzitter
van het stembureau een schriftelijke
volmacht overlegt en van wiens
machtiging gedeputeerde staten ten
minste twee dagen vóór de dag der
stemming schriftelijk bericht van de
lastgever hebben ontvangen.
-
4.De
voorzitter van het stembureau kan
weigeren personen, die de volle ouderdom
van achttien jaren niet hebben bereikt
of die onder curatele zijn gesteld, als
gemachtigde toe te laten.
-
5.De stemmen
worden geheim uitgebracht.
Artikel 64
-
1.Ten behoeve
van de stemopneming en de vaststelling
van de uitslag der stemming worden
stembureaus en een hoofdstembureau
ingesteld.
-
2.De
voorzitter van het hoofdstembureau wordt
door gedeputeerde staten uit hun midden
benoemd.
-
3.Ter
bijstand van het hoofdstembureau kan een
administratief bureau worden ingesteld.
Artikel 66
-
1.Voor het
nemen van het besluit tot
ruilverkaveling wordt vereist de
toestemming:
-
a. hetzij van de meerderheid
van hen, die met betrekking tot het
in te richten gebied in de
kadastrale registratie als eigenaar
staan vermeld, en van hen, die als
pachters zijn geregistreerd,
gezamenlijk voor zover zij aan de
stemming deelnemen, met dien
verstande dat hij, die met
betrekking tot het in te richten
gebied in de kadastrale registratie
als eigenaar staat vermeld en tevens
als pachter is geregistreerd, ten
behoeve van zichzelf, slechts één
stem kan uitbrengen;
-
b. hetzij van hen, die
gezamenlijk van meer dan de helft
van de totale grootte, waarvoor
stemmen zijn uitgebracht, blijkens
het kadaster eigenaar dan wel
blijkens de registratie pachter zijn
van tot het in te richten gebied
behorende onroerende zaken.
-
2.Bij het
bepalen van de meerderheid in kadastrale
grootte worden de volgende regels in
acht genomen:
-
a. ingeval onroerende zaken
aan twee of meer eigenaren
gezamenlijk toebehoren, wordt iedere
mede-eigenaar geacht eigenaar te
zijn van een evenredig deel;
-
b. ingeval op onroerende
zaken een recht van opstal,
erfpacht, vruchtgebruik, gebruik of
bewoning bestaat, tellen de stemmen
van degenen aan wie de bezwaarde
eigendom toebehoort en degenen aan
wie deze rechten toebehoren elk voor
de helft van de oppervlakte van de
onroerende zaak waarop zodanig recht
rust, met dien verstande dat, indien
een onroerende zaak aan meer dan één
van de genoemde rechten is
onderworpen, de stemmen van degenen
aan wie deze rechten toebehoren elk
voor een gelijk deel van de helft
van de oppervlakte van de onroerende
zaak, welke aan deze rechten is
onderworpen, tellen;
-
c. ingeval onroerende zaken
verpacht zijn, tellen de stemmen van
de eigenaar en van de pachter elk
voor de helft van de oppervlakte van
de onroerende zaak die verpacht is,
met dien verstande dat:
-
1°.
indien een onroerende zaak aan
meerdere pachters gezamenlijk is
verpacht, de stemmen van de
pachters elk voor een evenredig
deel van de helft van de grootte
van de onroerende zaak, die
verpacht is, tellen, en
-
2°.
indien een onroerende zaak is
onderverpacht, de stemmen van de
pachter en van de onderpachter
elk voor een evenredig deel van
de grootte van de onroerende
zaak, waarvoor de pachter
stemgerechtigd is, tellen;
-
d. ingeval onroerende zaken
aan een of meer van de onder
b bedoelde
rechten zijn onderworpen en deze
onroerende zaken tevens verpacht
zijn, tellen de stemmen van degenen
aan wie de bezwaarde eigendom
toebehoort en degenen aan wie deze
rechten toebehoren tezamen voor de
helft van de grootte van de
onroerende zaken, die aan genoemde
rechten zijn onderworpen en die
tevens verpacht zijn. Ten aanzien
van deze helft is het bepaalde onder
b van
overeenkomstige toepassing.
-
3.Stemmen
welke van onwaarde zijn worden voor de
toepassing van dit artikel niet in
aanmerking genomen.
-
4.Voor de
toepassing van dit artikel worden met
personen, die in de kadastrale
registratie als eigenaar staan vermeld,
onderscheidenlijk als pachter zijn
geregistreerd, gelijkgesteld zij, die
door een verklaring van erfrecht als
bedoeld in artikel 188 van Boek 4 van
het Burgerlijk Wetboek, aantonen
erfgenaam van een zodanige persoon te
zijn. Is de nalatenschap ingevolge
artikel 13 van Boek 4 van het Burgerlijk
Wetboek verdeeld, dan wordt met de in de
vorige zin bedoelde eigenaar,
onderscheidenlijk pachter, gelijkgesteld
de in de verklaring van erfrecht
genoemde echtgenoot of geregistreerde
partner van de erflater. Is de
nalatenschap niet in Nederland
opengevallen, dan wordt de verklaring
van erfrecht vervangen door een, door de
ter plaatse bevoegde autoriteit
opgestelde en ondertekende, verklaring
houdende:
-
a. voor zover bekend de naam,
voornamen, geboortedatum, de
wettelijke woonplaats met adres, het
beroep, de burgerlijke staat en de
datum van overlijden van de
erflater;
-
b. voor zover bekend de naam,
voornamen, geboortedatum, de
wettelijke woonplaats met adres, het
beroep en de burgerlijke staat van
de erfgenamen met vermelding van
ieders aandeel;
-
c. zo mogelijk de naam,
voornamen, de geboortedatum en de
wettelijke woonplaats met adres van
de wettelijke vertegenwoordigers van
de onder b
bedoelde personen, daaronder
begrepen de bewindvoerders;
-
d. een nauwkeurige aanwijzing
van de uiterste wil of, bij
wettelijke erfopvolging, van de
betrekking tussen de erflater en de
erfgenamen;
-
e. een verklaring van de
autoriteit, die de akte heeft
opgemaakt, dat hij zich van de
juistheid van hetgeen daarin is
vermeld, zo goed mogelijk heeft
overtuigd.
-
5.Voor de
toepassing van dit artikel worden als in
de kadastrale registratie vermelde
eigenaren uitsluitend aangemerkt
diegenen, die deze hoedanigheid bezitten
aan het einde van de zevende dag,
voorafgaande aan die der stemming. Het
in de vorige volzin bepaalde geldt niet
ten aanzien van erfgenamen van personen
die op grond van het aldaar bepaalde als
in de kadastrale registratie vermelde
eigenaren worden aangemerkt.
-
6.Voor de
toepassing van het eerste lid, onder
b, wordt onder
eigenaar niet verstaan degene aan wie de
bezwaarde eigendom toebehoort van
onroerende zaken, voor zover daarop een
recht van beklemming rust.
-
7.Voor de
toepassing van het eerste en het tweede
lid, wordt onder grootte verstaan de
grootte volgens de kadastrale
registratie van elk der betrokken
percelen en, indien het een gedeelte van
een perceel betreft, bovendien de
grootte van dat gedeelte.
Artikel 67
De voorzitter van het
hoofdstembureau maakt onverwijld de uitslag
van de stemming bekend.
Artikel 68
Indien niet tot
ruilverkaveling is besloten, stellen
gedeputeerde staten alle stukken die op de
voorbereiding van de ruilverkaveling
betrekking hebben, in handen van Onze
Minister.
Artikel 69
Artikel 47 is van overeenkomstige
toepassing, met dien verstande, dat in de
plaats van "besluit tot herinrichting" wordt
gelezen: "besluit tot ruilverkaveling".
Afdeling IV.
Verbodsbepalingen
Artikel 70
-
1.Met ingang
van het tijdstip waarop het ontwerp van
het landinrichtingsplan ter inzage is
gelegd tot het tijdstip waarop het
landinrichtingsplan voor de betrokken
onroerende zaken is verwezenlijkt, is
het, behoudens daartoe door de
landinrichtingscommissie verleende
toestemming, verboden handelingen te
verrichten, die de verwezenlijking van
het plan ernstig belemmeren.
-
2.Het eerste
lid is van overeenkomstige toepassing
indien het landinrichtingsplan in
gedeelten wordt voorbereid of
vastgesteld, dan wel wordt gewijzigd.
Artikel 71
-
1.Nadat het
besluit tot ruilverkaveling is genomen
is het eigenaren en gebruiksgerechtigden
van in een blok gelegen onroerende zaken
verboden handelingen te verrichten, of
handelingen welke voor een normale
bedrijfsvoering zijn vereist, achterwege
te laten, indien daardoor de waarde van
de betrokken onroerende zaken zou
veranderen, tenzij de
landinrichtingscommissie daarmee heeft
ingestemd.
-
2.Waardevermeerdering,
ontstaan nadat het besluit tot
ruilverkaveling is genomen, behoeft niet
te worden vergoed, tenzij deze
waardevermeerdering het gevolg is van
handelingen, waarmee de
landinrichtingscommissie heeft
ingestemd.
Artikel 72
Aan een werknemer wordt door
Onze Minister uit ’s Rijks kas een
geldelijke bijdrage verleend in door hem te
bepalen gevallen en volgens door hem te
stellen regelen, indien het bedrijf waarin
de werknemer werkzaam is, ten gevolge van de
toepassing van
artikel 11 of van
artikel 146 wordt beëindigd.
Titel 6.
Landinrichtingsplan
Artikel 73
-
1.Voor een
gebied, met betrekking waartoe het
besluit tot herinrichting,
onderscheidenlijk ruilverkaveling, is
genomen wordt een landinrichtingsplan
vastgesteld.
-
2.Het met
betrekking tot het gebied vastgestelde
landinrichtingsprogramma vormt de
grondslag voor het in het vorige lid
bedoelde landinrichtingsplan.
-
3.Het
landinrichtingsplan kan in gedeelten
worden voorbereid of vastgesteld.
Artikel 74
-
1.Het
landinrichtingsplan bevat:
-
a. de grenzen van het in te
richten gebied, alsmede die van
ieder tot dat gebied behorende blok;
-
b. een beschrijving van de
bestaande toestand;
-
c. een aanduiding van de
ruimtelijke ontwikkeling;
-
d. een omschrijving van de te
treffen maatregelen en
voorzieningen, met, in voorkomende
gevallen, vermelding van de daarvoor
benodigde gronden;
-
e. een raming van de kosten
en de verdeling daarvan;
-
f. één of meer kaarten, die
met inachtneming van
artikel 75, tweede lid, zijn
vervaardigd.
-
2.De in het
eerste lid, onder d,
bedoelde maatregelen en voorzieningen
kunnen onder meer omvatten:
-
a. wijziging van het stelsel
van wegen, waterlopen, dijken en
kaden met de daarbij behorende
kunstwerken;
-
b. veiligstelling, aanleg en
ontwikkeling van gebieden van belang
uit een oogpunt van natuur- en
landschapsbehoud en elementen van
landschappelijke, recreatieve,
cultuurhistorische en
natuurwetenschappelijke waarde;
-
c. uitvoering van andere dan
onder a en
b begrepen
werken van openbaar nut.
-
3.Indien
artikel 35, tweede lid, is toegepast
worden de aldaar bedoelde voorzieningen
slechts in het landinrichtingsplan
opgenomen, nadat de aldaar bedoelde
instemming is verkregen.
Artikel 75
-
1.Het
landinrichtingsplan bevat tevens:
-
a. de begrenzing van de in
artikel 36 bedoelde
beheersgebieden onderscheidenlijk
reservaatsgebieden;
-
b. de voornemens inzake de
toewijzing onderscheidenlijk
regeling van de eigendom, het beheer
en het onderhoud van de openbare
wegen, waterlopen, dijken en kaden
met de daarbij behorende
kunstwerken;
-
c. de voornemens, alsmede de
overwegingen waarop deze zijn
gegrond, inzake de toewijzing, met
de daarbij in acht te nemen
voorwaarden, van de eigendom van
-
-
gebieden van belang uit een
oogpunt van natuur- en
landschapsbehoud;
-
-
elementen van landschappelijke,
recreatieve, cultuurhistorische
en natuurwetenschappelijke
waarde;
-
-
onroerende zaken, waarop andere
werken van openbaar nut zullen
worden uitgevoerd,
die voor herinrichting
overeenkomstig het derde lid, onder
a, en voor
ruilverkaveling overeenkomstig het
vierde lid, onder b,
op de kaarten zijn aangegeven.
-
2.Op de in
artikel 74, eerste lid, onder
f, bedoelde
kaarten worden zo nauwkeurig mogelijk
aangegeven:
-
a. de grenzen van het in te
richten gebied;
-
b. de grenzen van ieder blok;
-
c. de te handhaven openbare
wegen, waterlopen, dijken en kaden;
-
d. de te handhaven gebieden
van belang uit een oogpunt van
natuur- en landschapsbehoud en
elementen van landschappelijke,
recreatieve, cultuurhistorische en
natuurwetenschappelijke waarde;
-
e. de in
artikel 74, eerste lid, onder
d, bedoelde
maatregelen en voorzieningen;
-
f. in voorkomend geval, de
grenzen van de in het eerste lid,
onder a,
bedoelde gebieden.
-
3.Onverminderd
het bepaalde in het tweede lid wordt bij
herinrichting ten aanzien van de in
artikel 74, eerste lid, onder
d, bedoelde
maatregelen en voorzieningen op de
kaarten afzonderlijk en zo nauwkeurig
mogelijk aangegeven:
-
a. maatregelen en
voorzieningen, voor de
verwezenlijking waarvan de
verwerving van eigendom van grond
noodzakelijk is;
-
b. maatregelen en
voorzieningen, voor de
verwezenlijking waarvan
artikel 141 kan worden
toegepast.
-
4.Onverminderd
het bepaalde in het tweede lid worden
bij ruilverkaveling ten aanzien van de
in
artikel 74, eerste lid, onder
d, bedoelde
maatregelen en voorzieningen op de
kaarten afzonderlijk en zo nauwkeurig
mogelijk aangegeven:
Artikel 76
-
1.Op de
voorbereiding van een ontwerp
landinrichtingsplan als bedoeld in
artikel 79, eerste lid, is afdeling
3.4 van de Algemene wet bestuursrecht
van overeenkomstige toepassing, met dien
verstande dat daaraan toepassing wordt
gegeven door de
landinrichtingscommissie. Onder het in
het tweede lid bedoelde voorontwerp van
het landinrichtingsplan wordt het
ingevolge artikel 3:11, eerste lid, door
de landinrichtingscommissie ter inzage
te leggen ontwerp verstaan.
-
2.De
landinrichtingscommissie stelt een
voorontwerp van het landinrichtingsplan
op na overleg met de colleges van
burgemeester en wethouders van de
betrokken gemeenten en de besturen van
de betrokken waterschappen.
-
3.Het
voorontwerp kan met betrekking tot
eenzelfde aangelegenheid meer dan één
mogelijkheid van te treffen maatregelen
of voorzieningen bevatten.
-
4.Voor zover
het voorontwerp uitvoering van werken op
onroerende zaken bevat, waarvan de
eigendom, het beheer of het onderhoud
bij een gemeente of waterschap berust,
stelt de landinrichtingscommissie het
daarop betrekking hebbende gedeelte van
het voorontwerp op in overeenstemming
met het college van burgemeester en
wethouders van die gemeente of dat
waterschap.
-
5.Onder
betrokken gemeenten en waterschappen
worden verstaan de gemeenten en
waterschappen, waarin het gebied bedoeld
in
artikel 74, eerste lid, onder a, is
gelegen.
Artikel 77 [Vervallen
per 01-07-2005]
Artikel 78 [Vervallen
per 28-05-2004]
Artikel 79
-
1.De
landinrichtingscommissie stelt het
landinrichtingsplan in ontwerp vast en
zendt dit aan gedeputeerde staten.
-
2.Gedeputeerde
staten brengen het ontwerp onverwijld
ter kennis van de colleges van
gedeputeerde staten van de andere
provincies, op welker grondgebied dit
mede betrekking heeft.
Artikel 80
-
1.Gedeputeerde
staten stellen het landinrichtingsplan
vast.
-
2.Op de
voorbereiding van het
landinrichtingsplan afdeling 3.4 van de
Algemene wet bestuursrecht van
toepassing. De terinzagelegging
geschiedt tevens ter secretarie van de
gemeenten en de waterschappen die geheel
of gedeeltelijk zijn gelegen in het in
te richten gebied. Zienswijzen kunnen
naar voren worden gebracht door een
ieder.
Artikel 81
De vaststelling van de hoogte
van de door het Rijk te dragen kosten zoals
deze in het landinrichtingsplan worden
opgenomen, geschiedt in overeenstemming met
Onze Minister.
Artikel 82
-
1.Indien
gedeputeerde staten voornemens zijn af
te wijken van het ontwerp, winnen zij
advies in van de
landinrichtingscommissie, alvorens zij
het landinrichtingsplan vaststellen.
-
2.Voor zover
gedeputeerde staten het
landinrichtingsplan vaststellen in
afwijking van het in het vorige lid
bedoelde advies, zenden zij hun besluit
daartoe binnen twee weken na
vaststelling aan Onze Minister.
-
3.Het
gedeelte van het in het vorige lid
bedoelde besluit, waarbij wordt
afgeweken van het in het eerste lid
bedoelde advies, kan door Ons worden
vernietigd.
-
4.Het
koninklijk besluit tot vernietiging
wordt in het Staatsblad
geplaatst.
-
5.Een
voordracht tot vernietiging wordt Ons
door Onze Minister gedaan.
-
6.Een besluit
tot vernietiging kan niet worden
genomen, indien een jaar is verstreken
na de ontvangst van het in het tweede
lid bedoelde besluit. Wij behouden Ons
voor de termijn van een jaar met zes
maanden te verlengen.
-
7.Onze
Minister zendt het besluit tot
vernietiging onverwijld aan:
Artikel 83
Tegen de in
artikel 75, eerste lid, onder c,
bedoelde voornemens tot toewijzing van de
eigendom, voor zover zulks geschiedt met
toepassing van
artikel 142, eerste lid, aanhef en onder b
en c, dan wel met toepassing van artikel
122 van de Onteigeningswet, kunnen
uitsluitend rechthebbenden en pachters die
zich tijdig tot gedeputeerde staten hebben
gewend met bedenkingen tegen deze voornemens
of die bedenkingen hebben tegen deze
voornemens voor zover deze afwijken van die
in het ter inzage gelegde ontwerp van het
landinrichtingsplan beroep instellen bij de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State.
Artikel 84
-
1.Een
landinrichtingsplan kan worden gewijzigd
tot het tijdstip waarop voor het
betrokken gedeelte van het gebied het
besluit tot vaststelling van het in
artikel 131 bedoelde
begrenzingenplan, of een gedeelte
daarvan, wordt genomen.
-
2.Gedeputeerde
staten kunnen tot het tijdstip als
bedoeld in het eerste lid de
landinrichtingscommissie een aanwijzing
geven met betrekking tot een op te
stellen wijziging van het
landinrichtingsplan, indien zich
zodanige omstandigheden voordoen, dat
één of meer wezenlijke onderdelen van
het landinrichtingsplan niet of
ontoereikend kunnen worden
verwezenlijkt.
-
3.De
landinrichtingscommissie kan aan
gedeputeerde staten haar zienswijze
kenbaar maken omtrent het bestaan van
omstandigheden als bedoeld in het tweede
lid.
-
4.In
afwijking van de
artikelen 74 tot en met 83 kunnen de
grenzen van een blok worden gewijzigd
door de landinrichtingscommissie in
overeenstemming met de belanghebbende
eigenaren.
-
5.Maakt de
landinrichtingscommissie van deze
bevoegdheid gebruik dan doet zij hiervan
mededeling aan gedeputeerde staten, de
rechter-commissaris en de belanghebbende
eigenaren.
-
6.In
afwijking van het eerste lid kan een
landinrichtingsplan waarvoor geen
begrenzingenplan als bedoeld in
artikel 131 wordt vastgesteld,
worden gewijzigd tot het plan van
toedeling overeenkomstig
artikel 199, eerste lid, ter inzage
wordt gelegd.
Artikel 85
-
1.Bij het
landinrichtingsplan kan worden bepaald
dat, indien het belang van de
herverkaveling zulks vordert,
gedeputeerde staten bevoegd zijn op
voorstel van de
landinrichtingscommissie, met instemming
van Onze Minister en met inachtneming
van in het plan vervatte regelen het
landinrichtingsplan uit te werken en de
daarin omschreven maatregelen en
voorzieningen uit te breiden.
-
2.De in het
eerste lid bedoelde uitwerking,
onderscheidenlijk uitbreiding, maakt
deel uit van het landinrichtingsplan.
-
3.Op de
voorbereiding van het plan tot
uitwerking, onderscheidenlijk
uitbreiding is afdeling 3.4 van de
Algemene wet bestuursrecht van
toepassing. Zienswijzen kunnen naar
voren worden gebracht door een ieder.
Titel 7.
Vereenvoudigde voorbereiding van een besluit
tot herinrichting of ruilverkaveling
Afdeling I.
Algemeen
Artikel 86
Voor een gebied waarvoor op
het voorbereidingsschema in een
vereenvoudigde voorbereiding van
herinrichting dan wel ruilverkaveling is
voorzien, wordt geen
landinrichtingsprogramma als bedoeld in
Titel 3 vastgesteld, doch wordt
overeenkomstig het bepaalde in de
artikelen 74-85 een landinrichtingsplan
vastgesteld met inachtneming van de
artikelen 87-93.
Artikel 87
-
1.Indien een
herinrichting wordt voorbereid op de
wijze als bedoeld in
artikel 86, wordt in het plan
aangegeven of herverkaveling op de voet
van
Hoofdstuk VII zal plaatsvinden.
-
2.Indien
ruilverkaveling, dan wel herinrichting,
waarbij herverkaveling op de voet van
Hoofdstuk VII zal plaatsvinden,
wordt voorbereid op de wijze als bedoeld
in
artikel 86, wordt in het plan
vermeld of zodanige herverkaveling in
één of meer blokken zal plaatsvinden.
Daarbij wordt ieder blok aangegeven.
-
3.Onverminderd
het bepaalde in de
artikelen 74 en
75 bevat het landinrichtingsplan
voor een gebied waarop het bepaalde in
artikel 86 van toepassing is tevens:
-
a. met betrekking tot het in
te richten gebied, op de grondslag
van de in
artikel 20, tweede lid, onder
b, bedoelde
overwegingen en uitgangspunten, de
nadere uitwerking van de
uitgangspunten en de doeleinden van
herinrichting onderscheidenlijk
ruilverkaveling;
-
b. een beschrijving van de te
verwachten gevolgen van de onder
artikel 74, eerste lid, onder
d, bedoelde
maatregelen en voorzieningen voor de
economische toestand met inbegrip
van de werkgelegenheid, de leef- en
werkomstandigheden, de natuur en het
landschap en de gesteldheid van
water, bodem en lucht.
-
4.Onze
Minister kan bepalen dat door Onze
Minister in het landinrichtingsplan
aangewezen voorzieningen van openbaar
nut slechts in het kader van
landinrichting tot stand worden
gebracht, indien tussen de
landinrichtingscommissie en het
betrokken openbaar lichaam
overeenstemming is verkregen over de
geldelijke bijdrage van het lichaam in
de kosten van de verwezenlijking van het
landinrichtingsplan en over de
voorwaarden waaronder de betaling zal
plaatsvinden, en Onze Minister instemt
met deze bijdrage en voorwaarden.
Artikel 88
In afwijking van
artikel 80, eerste lid, stellen
gedeputeerde staten het landinrichtingsplan
vast na toetsing van het ontwerp aan de
hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk
beleid, zoals deze hun grondslag vinden in
of redelijkerwijs voortvloeien uit een
streekplan of een ander besluit van
provinciale staten, de provinciale
planologische commissie gehoord.
Artikel 89
Gedeputeerde staten nemen het
besluit tot herinrichting, dan wel het
besluit dat een stemming wordt gehouden ter
verkrijging van de beslissing of
ruilverkaveling zal plaatsvinden met
inachtneming van onderscheidenlijk de
afdeling II en
III.
Afdeling II.
Besluit tot herinrichting
Artikel 90
-
1.Gedeputeerde
staten nemen het besluit tot
herinrichting gelijktijdig met het
besluit tot vaststelling van het
landinrichtingsplan.
-
2.Indien
gedeputeerde staten het
landinrichtingsplan met toepassing van
artikel 82, tweede lid, vaststellen,
nemen zij in afwijking van het bepaalde
in het eerste lid het besluit tot
herinrichting eerst nadat de in
artikel 82, zesde lid, bedoelde
termijn is verstreken of zoveel eerder
als Onze Minister te kennen heeft
gegeven van een voordracht tot
vernietiging af te zien.
Artikel 91
De
artikelen 47-50 zijn van overeenkomstige
toepassing met dien verstande dat in
artikel 48, tweede lid, de woorden "in
gedeelten wordt voorbereid of vastgesteld,
dan wel" vervallen.
Afdeling III.
Besluit tot ruilverkaveling
Artikel 92
-
1.Gedeputeerde
staten nemen het besluit, dat een
stemming wordt gehouden ter verkrijging
van de beslissing of ruilverkaveling zal
plaatsvinden, gelijktijdig met het
besluit tot vaststelling van het
landinrichtingsplan.
-
2.Indien
gedeputeerde staten het
landinrichtingsplan met toepassing van
artikel 82, tweede lid, vaststellen,
nemen zij in afwijking van het bepaalde
in het eerste lid, het besluit dat een
stemming wordt gehouden ter verkrijging
van de beslissing of ruilverkaveling zal
plaatsvinden, eerst nadat de in
artikel 82, zesde lid, bedoelde
termijn is verstreken of zoveel eerder
als Onze Minister te kennen heeft
gegeven van een voordracht tot
vernietiging af te zien.
Artikel 93
De
artikelen 52-72 zijn van overeenkomstige
toepassing met dien verstande dat:
Hoofdstuk IV.
Voorbereiding van en besluit tot
aanpassingsinrichting
Artikel 94
Het bevoegd bestuursorgaan kan
tot Onze Minister een met redenen omkleed
verzoek richten aanpassingsinrichting te
bevorderen met betrekking tot een gebied
waarin een infrastructurele voorziening van
nationaal of regionaal belang zal worden
verwezenlijkt.
Artikel 95 [Vervallen
per 28-05-2004]
Artikel 96
Onze Minister onderzoekt of,
en zo ja, in hoeverre aanpassingsinrichting
wenselijk is.
Artikel 97
-
1.Onze
Minister brengt haar zienswijze
schriftelijk en met redenen omkleed ter
kennis van het bevoegd bestuursorgaan en
van gedeputeerde staten.
-
2.Indien Onze
Minister op grond van het in
artikel 96 bedoelde onderzoek van
mening is dat aanpassingsinrichting
wenselijk is, doet hij zijn zienswijze
vergezeld gaan van een met redenen
omkleed voorstel tot
aanpassingsinrichting met betrekking tot
dat gebied.
Artikel 98
Het voorstel tot
aanpassingsinrichting bevat:
-
a.
een beschrijving van de te
treffen infrastructurele voorziening en
de daaruit voortvloeiende nadelige
gevolgen voor de inrichting van het
gebied;
-
b.
de zo nauwkeurig mogelijk
bepaalde grenzen van het in te richten
gebied alsmede van het tot dat gebied
behorende blok;
-
c.
aanduidingen inzake de ter
opvanging van de nadelige gevolgen voor
de inrichting van het gebied te treffen
maatregelen en voorzieningen;
-
d.
aanduidingen inzake de
grondverwerving;
-
e.
een raming van de kosten en de
voorgestane verdeling daarvan;
-
f.
één of meer kaarten waarop de
onder b bedoelde
grenzen zijn aangegeven.
Artikel 99
-
1.Gedeputeerde
staten stellen, in overeenstemming met
het bevoegd bestuursorgaan, met
betrekking tot het in te richten gebied
een landinrichtingscommissie in.
-
2.Artikel
27, tweede lid, alsmede het bij of
krachtens de
artikelen 28-31 bepaalde is van
overeenkomstige toepassing, met dien
verstande dat:
-
a. ten minste één van de
leden van de
landinrichtingscommissie wordt
benoemd op voorstel van het bevoegd
bestuursorgaan;
-
b. het bevoegd bestuursorgaan
één of meer adviserende leden van de
landinrichtingscommissie kan
benoemen;
-
c. schorsing en ontslag van
een onder a
bedoeld lid en een onder
b bedoeld
adviserend lid plaatsvindt door het
bevoegd bestuursorgaan.
Artikel 100
Onze Minister stelt in
overeenstemming met het bevoegd
bestuursorgaan regelen betreffende de
werkwijze van de landinrichtingscommissie
vast.
Artikel 101
Voor een gebied met betrekking
waartoe een landinrichtingscommissie is
ingesteld, wordt op de grondslag van het
voorstel tot aanpassingsinrichting een
aanpassingsplan vastgesteld.
Artikel 102
-
1.Het
aanpassingsplan bevat:
-
a. de grenzen van het in te
richten gebied, alsmede de grenzen
van het blok;
-
b. de omschrijving van de in
het blok te treffen maatregelen en
voorzieningen ten behoeve van de
infrastructuur, de land-, tuin-, en
bosbouw, de natuur, het landschap en
de openluchtrecreatie, met
vermelding van de daarvoor benodigde
gronden;
-
c. de voornemens inzake de
regeling van de eigendom, het beheer
en het onderhoud van de openbare
wegen en waterlopen, met daarbij
behorende kunstwerken, alsmede van
het beheer en het onderhoud van
dijken en kaden;
-
d. de voornemens, alsmede de
overwegingen waarop deze zijn
gegrond, inzake de toewijzing, met
de daarbij in acht te nemen
voorwaarden, van de eigendom van
gebieden van belang uit een oogpunt
van natuur- en landschapsbehoud, van
landschappelijke elementen en van
elementen ten behoeve van de
openluchtrecreatie die
overeenkomstig het tweede lid, onder
b, op de
kaarten zijn aangegeven;
-
e. de raming van de kosten en
de verdeling daarvan;
-
f. één of meer kaarten,
waarop zo nauwkeurig mogelijk zijn
aangegeven:
-
1. de
onder a
bedoelde grenzen;
-
2. de in
het blok te handhaven openbare
wegen, waterlopen, dijken en
kaden;
-
3. de in
het blok te handhaven gebieden
van belang uit een oogpunt van
natuur- en landschapsbehoud en
landschappelijke elementen;
-
4. de
onder b
bedoelde maatregelen en
voorzieningen.
-
2.Onverminderd
het bepaalde in het eerste lid, onder
f, worden op de
kaarten afzonderlijk en zo nauwkeurig
mogelijk aangegeven:
-
3.Artikel
35, tweede lid, is van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 103
-
1.Op de
voorbereiding van een
ontwerp-aanpassingsplan als bedoeld in
artikel 106, eerste lid, is afdeling
3.4 van de Algemene wet bestuursrecht
van overeenkomstige toepassing, met dien
verstande dat daaraan toepassing wordt
gegeven door de
landinrichtingscommissie. Onder het in
het tweede lid bedoelde voorontwerp van
het aanpassingsplan wordt het ingevolge
artikel 3:11, eerste lid, van de
Algemene wet bestuursrecht door de
landinrichtingscommissie ter inzage te
leggen ontwerp verstaan.
-
2.De
landinrichtingscommissie stelt een
voorontwerp van het aanpassingsplan op
na overleg met het bevoegd
bestuursorgaan.
-
3.Het
voorontwerp kan met betrekking tot
eenzelfde aangelegenheid meer dan één
mogelijkheid van te treffen maatregelen
of voorzieningen bevatten.
Artikel 104 [Vervallen
per 01-07-2005]
Artikel 105 [Vervallen
per 28-05-2004]
Artikel 106
-
1.De
landinrichtingscommissie stelt het
aanpassingsplan in ontwerp vast na
overleg met het bevoegd bestuursorgaan
en zendt dit aan gedeputeerde staten en
het bevoegd bestuursorgaan.
-
2.Gedeputeerde
staten brengen het ontwerp onverwijld
ter kennis van de colleges van
gedeputeerde staten van de andere
provincies, op welker grondgebied dit
mede betrekking heeft.
-
3.Indien het
ontwerp afwijkt van het voorontwerp,
doet de landinrichtingscommissie hiervan
mededeling aan het bevoegd
bestuursorgaan.
Artikel 107
-
1.Gedeputeerde
staten stellen het aanpassingsplan vast
na toetsing van het ontwerp aan de
hoofdlijnen van het provinciaal
ruimtelijk beleid, zoals deze hun
grondslag vinden in of redelijkerwijs
voortvloeien uit een streekplan of een
ander besluit van provinciale staten, de
provinciale planologische commissie
gehoord.
-
2.Op de
voorbereiding van het aanpassingsplan is
afdeling 3.4 van de Algemene wet
bestuursrecht van toepassing. De
terinzagelegging geschiedt tevens ter
secretarie van de gemeenten en de
waterschappen die geheel of gedeeltelijk
zijn gelegen in het in te richten
gebied. Zienswijzen kunnen naar voren
worden gebracht door een ieder.
-
3.Het
aanpassingsplan wordt vastgesteld binnen
zes maanden nadat de termijn voor het
naar voren brengen van zienswijzen is
verstreken.
Artikel 108
De vaststelling van de hoogte
van de door het Rijk te dragen kosten zoals
deze in het aanpassingsplan worden
opgenomen, geschiedt in overeenstemming met
Onze Minister.
Artikel 109
-
1.Indien
gedeputeerde staten voornemens zijn af
te wijken van het ontwerp winnen zij
advies in van de
landinrichtingscommissie en het bevoegd
bestuursorgaan, alvorens zij het
aanpassingsplan vaststellen.
-
2.Vaststelling
van het aanpassingsplan door
gedeputeerde staten in afwijking van een
in het eerste lid bedoeld advies
geschiedt niet dan nadat Onze Minister
en het bevoegd bestuursorgaan
gezamenlijk daarin hebben toegestemd.
-
3.De
toestemming, bedoeld in het tweede lid,
kan worden onthouden wegens strijd met
het recht of het algemeen belang.
-
4.In geval
van toepassing van het eerste lid zijn
gedeputeerde staten bevoegd de in
artikel 107, derde lid genoemde
termijn met drie maanden te verlengen.
Artikel 110
Tegen de in
artikel 102, eerste lid, onder d,
bedoelde voornemens inzake toewijzing van de
eigendom, voor zover zulks geschiedt met
toepassing van
artikel 143, eerste lid, aanhef en onderdeel
b, kunnen uitsluitend rechthebbenden en
pachters die zich tijdig tot gedeputeerde
staten hebben gewend met bedenkingen tegen
deze voornemens of die bedenkingen hebben
tegen deze voornemens voor zover deze
afwijken van die in het ter inzage gelegde
ontwerp van het aanpassingsplan beroep
instellen bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Artikel 111
-
1.Gedeputeerde
staten nemen het besluit tot
aanpassingsinrichting gelijktijdig met
het besluit tot vaststelling van het
aanpassingsplan dan wel binnen drie
maanden na zodanig besluit.
-
2.Indien het
besluit van gedeputeerde staten tot
vaststelling van het aanpassingsplan
ingevolge
artikel 109, tweede lid, de
toestemming behoeft van Onze Minister en
het bevoegd bestuursorgaan gezamenlijk,
nemen gedeputeerde staten, in afwijking
van het bepaalde in het eerste lid, het
besluit tot aanpassingsinrichting eerst
nadat die toestemming is verkregen.
Artikel 112
-
1.Bij
overschrijding van de in de
artikelen 107, derde lid,
109 en
111, eerste lid, genoemde termijnen
is Onze Minister bevoegd in bij algemene
maatregel van bestuur te bepalen
gevallen op verzoek van het bevoegd
bestuursorgaan de in die artikelen
bedoelde besluiten te nemen.
-
2.Onze
Minister doet van een besluit als
bedoeld in het eerste lid mededeling aan
gedeputeerde staten.
Artikel 113
-
1.Gedeputeerde
staten zenden afschrift van het besluit
tot aanpassingsinrichting naar Onze
Minister, het bevoegd bestuursorgaan, de
landinrichtingscommissie en de
rechtbank, binnen welker rechtsgebied
het in te richten gebied geheel of
grotendeels is gelegen.
-
2.De
rechtbank benoemt na ontvangst van dit
bericht één of meer
rechters-commissarissen en doet hiervan
mededeling aan gedeputeerde staten en
aan de landinrichtingscommissie.
Artikel 114
-
1.Een
aanpassingsplan kan worden gewijzigd tot
het tijdstip waarop het besluit tot
vaststelling van het begrenzingenplan,
of een gedeelte daarvan, wordt genomen.
-
2.Gedeputeerde
staten kunnen tot het tijdstip als
bedoeld in het eerste lid de
landinrichtingscommissie een aanwijzing
geven met betrekking tot een op te
stellen wijziging van het
aanpassingsplan, indien zich zodanige
omstandigheden voordoen, dat één of meer
wezenlijke onderdelen van het
aanpassingsplan niet of ontoereikend
kunnen worden verwezenlijkt.
-
3.De
landinrichtingscommissie kan aan
gedeputeerde staten haar zienswijze
kenbaar maken omtrent het bestaan van
omstandigheden als bedoeld in het tweede
lid.
-
4.De
artikelen 103-110 zijn van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 115
-
1.Bij het
aanpassingsplan kan worden bepaald dat,
indien het belang van de herverkaveling
zulks vordert, gedeputeerde staten
bevoegd zijn op voorstel van de
landinrichtingscommissie, met instemming
van Onze Minister en het bevoegd
bestuursorgaan en met inachtneming van
in het plan vervatte regelen het
aanpassingsplan uit te werken en de
daarin omschreven maatregelen en
voorzieningen uit te breiden.
-
2.De in het
eerste lid bedoelde uitwerking,
onderscheidenlijk uitbreiding, maakt
deel uit van het aanpassingsplan.
-
3.Op de
voorbereiding van de in het eerste lid
bedoelde uitwerking, onderscheidenlijk
uitbreiding is afdeling 3.4 van de
Algemene wet bestuursrecht van
toepassing.
Artikel 116
-
1.Met ingang
van het tijdstip waarop het ontwerp van
het aanpassingsplan ter inzage is gelegd
tot het tijdstip waarop het
aanpassingsplan voor de betrokken
onroerende zaken is verwezenlijkt, is
het, behoudens daartoe door de
landinrichtingscommissie verleende
toestemming, verboden handelingen te
verrichten, die de verwezenlijking van
het plan ernstig belemmeren.
-
2.Het eerste
lid is van overeenkomstige toepassing
indien het aanpassingsplan wordt
gewijzigd.
Artikel 117
-
1.Nadat het
besluit tot aanpassingsinrichting is
genomen is het eigenaren en
gebruiksgerechtigden van in het blok
gelegen onroerende zaken verboden
handelingen te verrichten, of
handelingen welke door een normale
bedrijfsvoering zijn vereist, achterwege
te laten, indien daardoor de waarde van
de betrokken onroerende zaken zou
veranderen, tenzij hun daartoe door de
landinrichtingscommissie toestemming is
verleend.
-
2.Waardevermeerdering,
ontstaan nadat het besluit tot
aanpassingsinrichting is genomen,
behoeft niet te worden vergoed, tenzij
deze waardevermeerdering het gevolg is
van handelingen, waarvoor de
landinrichtingscommissie toestemming
heeft verleend.
Artikel 118
Aan een werknemer wordt door
Onze Minister uit ’s Rijkskas een geldelijke
bijdrage verleend in door hem te bepalen
gevallen en volgens door hem te stellen
regelen, indien het bedrijf waarin de
werknemer werkzaam is, ten gevolge van de
toepassing van
artikel 11 of van
artikel 146 wordt beëindigd.
Hoofdstuk V.
Ruilverkaveling bij overeenkomst
Artikel 119
-
1.Een
ruilverkavelingsovereenkomst wordt
schriftelijk aangegaan en in de openbare
registers ingeschreven.
-
2.Door de
inschrijving in de openbare registers
wordt de ruilverkavelingsovereenkomst
mede verbindend voor degenen, die na de
inschrijving onder bijzondere titel in
de rechten van de eigenaren opvolgen.
-
3.Indien een
ruilverkavelingsovereenkomst onroerende
zaken omvat, waarop hypotheken,
conservatoire of executoriale beslagen
rusten, is de overeenkomst slechts
rechtsgeldig, indien zij door de
hypotheekhouders en beslagleggers is
mede-ondertekend.
-
4.De in
artikel 17 bedoelde notariële akte
wordt namens partijen ondertekend door
hen, die daartoe bij de overeenkomst
bevoegd zijn verklaard en wordt
ingeschreven in de openbare registers.
Artikel 120
Blijkt na het tot stand komen
van de ruilverkavelingsovereenkomst, dat
daaraan hebben deelgenomen partijen, die
geen eigenaar waren, doch in de kadastrale
registratie als zodanig vermeld stonden, dan
wordt de overeenkomst niettemin geacht
rechtsgeldig te zijn tot stand gekomen en
treedt de werkelijke eigenaar in de rechten
en verplichtingen, die de in zijn plaats
opgetreden partij onbevoegdelijk verworven
en op zich genomen heeft.
Artikel 121
Men kan mede tot een
ruilverkavelingsovereenkomst toetreden, ten
einde tegen inbreng van geld kavels of tegen
inbreng van onroerende zaken een geldsom te
bedingen.
Artikel 122
-
1.Een beding
in de overeenkomst, waarbij bepalingen
van
Hoofdstuk VI,
VII en
VIII toepasselijk worden verklaard,
treedt slechts in werking, indien en
voor zover Onze Minister daarmee heeft
ingestemd. Aan de instemming kunnen
voorwaarden worden verbonden.
-
2.De
bepalingen van
Hoofdstuk VII, Titel 2 kunnen in de
overeenkomst niet van overeenkomstige
toepassing worden verklaard.
Artikel 123
Het in
artikel 122 bedoelde, goedgekeurde
beding, waarmee Onze Minister heeft
ingestemd, heeft overeenkomstige
rechtsgevolgen als de daarin van toepassing
verklaarde wetsbepalingen. De in die
wetsbepalingen aangewezen autoriteiten,
colleges en ambtenaren verlenen op
overeenkomstige wijze hun medewerking.
Hoofdstuk VI.
Uitvoering van werken: begrenzingenplan;
regeling eigendom, beheer en onderhoud van
onroerende zaken van algemeen nut
Titel 1.
Uitvoering van werken
Artikel 124
-
1.Zodra een
landinrichtingsplan of een gedeelte
daarvan dan wel een aanpassingsplan is
vastgesteld, kan de uitvoering hiervan
ter hand worden genomen.
-
2.Indien een
landinrichtingsplan of een gedeelte
daarvan is vastgesteld met toepassing
van
artikel 82, tweede lid, kunnen Wij
bepalen, dat in afwijking van het
bepaalde in het eerste lid, de
uitvoering van het in
artikel 82, derde lid, bedoelde
gedeelte eerst ter hand wordt genomen,
nadat de in
artikel 82, zesde lid, bedoelde
termijn is verstreken.
-
3.Onverminderd
het bepaalde in de
artikelen 125-127 is de
landinrichtingscommissie belast met de
uitvoering van het landinrichtingsplan
of het aanpassingsplan.
Artikel 125
-
1.Gedeputeerde
staten kunnen in overeenstemming met
Onze Minister bepalen, dat met name
genoemde andere dan in
artikel 127, eerste lid, bedoelde
werken worden uitgevoerd door openbare
lichamen, die met het beheer of
onderhoud daarvan zijn of vermoedelijk
zullen worden belast, waarbij een
doelmatig verband met andere werken voor
zoveel mogelijk verzekerd zal zijn.
-
2.Omtrent een
gecoördineerde uitvoering der
voorzieningen plegen de in het eerste
lid bedoelde openbare lichamen overleg
met de landinrichtingscommissie alsmede,
indien aanpassingsinrichting
plaatsvindt, met het bevoegd
bestuursorgaan.
-
3.Omtrent de
uitvoering van werken waarvan het beheer
en het onderhoud vermoedelijk ten laste
van het Rijk zullen komen, beslist de
daarbij betrokken Minister, gehoord Onze
Minister.
Artikel 126
Voor zover toepassing is
gegeven aan
artikel 189, derde lid, kunnen het Rijk
en de in dat lid bedoelde openbare lichamen
en rechtspersonen op de aan hen in tijdelijk
gebruik gegeven gronden alle werkzaamheden
verrichten of doen verrichten, welke zij
dienstig achten ter verwezenlijking van de
in het landinrichtingsplan dan wel
aanpassingsplan omschreven doeleinden.
Artikel 127
-
1.Indien
aanpassingsinrichting plaatsvindt voert
het bevoegd bestuursorgaan de werken
uit, die strekken tot de totstandkoming
van de in
artikel 94 bedoelde voorziening.
-
2.Indien
aanpassingsinrichting plaatsvindt plegen
de landinrichtingscommissie en het
bevoegd bestuursorgaan overleg over een
gecoördineerde uitvoering der
voorzieningen.
Artikel 128
-
1.Binnen het
in te richten gebied kunnen op de
terreinen metingen en waarnemingen
worden verricht en tekens worden gesteld
en binnen een blok kan houtgewas worden
geplant en gekapt, en kunnen zoden,
aarde, grind en andere specie aan de
terreinen worden onttrokken of daarop
worden neergelegd.
-
2.Binnen een
blok kunnen werken worden uitgevoerd met
betrekking tot de ontsluiting,
waterbeheersing, inrichting en
profielopbouw der gronden.
-
3.Binnen een
blok kunnen opstallen worden afgebroken,
verbouwd, verplaatst, gebouwd of
herbouwd, indien dit naar het oordeel
van Onze Minister nodig is ter
verwezenlijking van het
landinrichtingsplan, of een vastgesteld
gedeelte daarvan.
-
4.De
uitvoering van de werken, bedoeld in het
eerste-derde lid mag niet ter hand
worden genomen, alvorens door de zorg
van de landinrichtingscommissie een
beschrijving is gemaakt van de betrokken
onroerende zaak, door middel van daartoe
geschikte middelen, voor zover dit niet
bij de eerste schatting is geschied.
Artikel 129
-
1.Hij, die de
eigendom van een onroerende zaak heeft
of hij, aan wie een beperkt recht
toebehoort, waaraan een onroerende zaak
is onderworpen dan wel de gebruiker van
een onroerende zaak, moet gedogen, dat
het bepaalde in de
artikelen 124-128 wordt uitgevoerd
en dat daartoe zijn gebouwen en
terreinen worden betreden.
Artikel 9, tweede lid, is van
overeenkomstige toepassing.
-
2.De schade,
welke uit de toepassing van de
artikelen 124-128 voortvloeit, wordt
vergoed. Het verzoek om schadevergoeding
wordt ingediend bij de
landinrichtingscommissie. Bij geschil
over het beloop der schade wordt dit op
verzoek van de meest gerede partij,
nadat de wederpartij de gelegenheid
heeft gehad haar belangen te verdedigen,
door de rechtbank bij beschikking
vastgesteld. Tegen de uitspraak staat
geen rechtsmiddel open.
-
3.Aan de
belanghebbende, bedoeld in het eerste
lid, wordt op zijn verzoek een voorschot
op de schadevergoeding toegekend. Het
bedrag van het voorschot wordt op
verzoek van de belanghebbende door de
rechter-commissaris vastgesteld, gehoord
de landinrichtingscommissie.
Artikel 130 [Vervallen
per 01-03-1986]
Titel 2.
Begrenzingenplan en regeling eigendom,
beheer en onderhoud van de daarin opgenomen
voorzieningen
Afdeling I.
Begrenzingenplan
Artikel 131
-
1.De
landinrichtingscommissie stelt voor een
gebied waarvoor een landinrichtingsplan
dan wel een aanpassingsplan is
vastgesteld, in zijn geheel of in
gedeelten een ontwerp van een
begrenzingenplan op. Zij vervaardigt
daartoe één of meer kaarten, waarop zo
nauwkeurig mogelijk worden aangegeven:
-
a. het stelsel van wegen,
waterlopen, dijken en kaden met de
daartoe behorende kunstwerken,
alsmede de voorzieningen
samenhangende met de wegen en
waterlopen, zoals deze zijn
omschreven in het
landinrichtingsplan dan wel
aanpassingsplan;
-
b. de gebieden van belang uit
een oogpunt van natuur- en
landschapsbehoud en elementen van
landschappelijke, recreatieve,
cultuurhistorische of
natuurwetenschappelijke waarde,
alsmede de andere voorzieningen van
openbaar nut zoals deze zijn
omschreven in het
landinrichtingsplan dan wel
aanpassingsplan.
-
2.De
landinrichtingscommissie zendt het
ontwerp toe aan gedeputeerde staten
vergezeld van een voorstel tot
vaststelling van het begrenzingenplan.
-
3.Gedeputeerde
staten stellen het begrenzingenplan vast
en doen van hun besluit daartoe
afschrift met de daarbij behorende kaart
of kaarten toekomen aan de
landinrichtingscommissie en aan de
betrokken openbare lichamen.
-
4.De
landinrichtingscommissie doet
gedeputeerde staten, gelijktijdig met
het in het tweede lid bedoelde voorstel,
toekomen:
-
a. een voorstel inzake de
regeling van de eigendom, het beheer
en het onderhoud van de openbare
wegen en waterlopen met de daarbij
behorende kunstwerken en het beheer
en onderhoud van dijken en kaden met
de daarbij behorende kunstwerken;
-
b. een voorstel inzake de
toewijzing van de eigendom van de in
het eerste lid, onder
b, bedoelde
gebieden, elementen en
voorzieningen.
-
5.Indien een
landinrichtingsplan geen voornemens als
bedoeld in
artikel 75, eerste lid, onder
b en
c, bevat, wordt
geen begrenzingenplan opgesteld.
Artikel 132
-
1.In elk blok
zijn de wegen met de daartoe behorende
kunstwerken, welke voorheen voor het
openbaar verkeer waren opengesteld en
niet in het begrenzingenplan zijn
opgenomen, in afwijking van het bepaalde
in de artikelen 8 en 9 van de Wegenwet (Stb.
1930, 342) door het enkele feit van de-
niet-opneming aan het openbaar verkeer
onttrokken. In elk blok is aan wegen met
de daartoe behorende kunstwerken, welke
in het begrenzingenplan zijn opgenomen,
maar die voorheen niet voor het openbaar
verkeer waren opengesteld, in afwijking
van het bepaalde in de artikelen 4 en 5
van de Wegenwet door het enkele feit van
de opneming in het begrenzingenplan de
bestemming van openbare weg gegeven.
-
2.Aan wegen
met de daartoe behorende kunstwerken
gelegen buiten een blok is in afwijking
van het bepaalde in de artikelen 4 en 5
van de Wegenwet door het enkele feit van
de opneming in het begrenzingenplan de
bestemming van openbare weg gegeven.
-
3.De in de
vorige leden bedoelde rechtsgevolgen
gaan in op de dag volgend op de in
artikel 131, vijfde lid, bedoelde
kennisgeving.
-
4.In
afwijking van het derde lid kunnen
gedeputeerde staten besluiten dat de in
dat lid bedoelde rechtsgevolgen ingaan
op een nader door hen te bepalen
tijdstip, dat voor de onderscheidene
wegen met de daartoe behorende
kunstwerken verschillend kan zijn.
Afdeling II.
Regeling eigendom, beheer en onderhoud van
onroerende zaken van algemeen nut
Artikel 133
-
1.Binnen zes
maanden na ontvangst van de in
artikel 131, tweede en vierde lid,
bedoelde voorstellen wijzen gedeputeerde
staten de eigendom van de openbare wegen
en van de waterlopen met de daarbij
behorende kunstwerken toe aan de naar
hun oordeel daarvoor in aanmerking
komende openbare lichamen of andere
rechtspersonen, wijzen gedeputeerde
staten het beheer en het onderhoud van
openbare wegen met de daarbij behorende
kunstwerken toe aan de naar hun oordeel
daarvoor in aanmerking komende openbare
lichamen en regelen gedeputeerde staten
het beheer en het onderhoud van de
waterlopen, dijken en kaden met de
daarbij behorende kunstwerken.
-
2.In
afwijking van het bepaalde in het eerste
lid, kunnen gedeputeerde staten, indien
bijzondere omstandigheden daartoe
aanleiding geven, het onderhoud van
openbare wegen toewijzen aan andere
rechtspersonen dan openbare lichamen.
-
3.Alvorens te
besluiten horen gedeputeerde staten de
in het eerste lid bedoelde openbare
lichamen en rechtspersonen, voor zover
deze laatsten de eigendom, het beheer of
het onderhoud hadden voor de
landinrichting.
-
4.Tenzij een
rechtspersoon, niet zijnde een openbaar
lichaam, voor de landinrichting de
eigendom, het beheer en het onderhoud
had, geschiedt de toewijzing en de
regeling als bedoeld in dit artikel,
niet dan nadat overeenstemming is
verkregen met de betrokken
rechtspersoon.
-
5.De
toewijzing van de eigendom, het beheer
en het onderhoud geschiedt zonder
geldelijke verrekening, met dien
verstande dat dit in de gegeven
omstandigheden niet tot onredelijke
gevolgen voor het betrokken openbaar
lichaam mag leiden.
Artikel 134
-
1.De
eigendom, het beheer en het onderhoud
van de openbare wegen, en de waterlopen
met de daartoe behorende kunstwerken
kunnen niet aan het Rijk worden
toegewezen of onttrokken dan nadat Onze
betrokken Minister daarin heeft
toegestemd, met dien verstande dat
toestemming niet vereist is voor
toewijzing van eigendom, beheer en
onderhoud van openbare wegen en
waterlopen met de daartoe behorende
kunstwerken welke voorheen bij het Rijk
in eigendom, beheer en onderhoud waren.
-
2.De
toestemming, bedoeld in het eerste lid,
kan worden onthouden wegens strijd met
het recht of het algemeen belang.
-
3.Wanneer de
in
artikel 131, tweede en vierde lid,
bedoelde voorstellen betrekking hebben
op een gebied, dat in meer dan een
provincie is gelegen, wordt het in
artikel 133, eerste lid, bedoelde
besluit genomen door gedeputeerde staten
van ieder van die provincies voor het
gedeelte van zodanig gebied, dat in hun
provincies is gelegen.
Artikel 135
-
1.Tot het
tijdstip van de toewijzing bedoeld in
artikel 133, eerste lid, berust het
beheer en het onderhoud van de openbare
wegen, waterlopen, dijken en kaden met
de daarbij behorende kunstwerken bij de
beheers- en onderhoudsplichtigen, die
voor de desbetreffende landinrichting
daarmee belast waren.
-
2.In
afwijking van het eerste lid berust het
beheer en onderhoud bij de
landinrichtingscommissie indien het
betreft verbetering van de in dat lid
bedoelde voorzieningen, vanaf het
tijdstip waarop de
landinrichtingscommissie opdracht geeft
tot de uitvoering van de
verbeteringswerken tot het tijdstip
waarop de landinrichtingscommissie aan
het openbaar lichaam of de
rechtspersoon, bedoeld in
artikel 133, eerste lid, heeft
verklaard dat de werken zijn voltooid.
-
3.Het beheer
en het onderhoud van nieuwe
voorzieningen als bedoeld in het eerste
lid, berust bij de
landinrichtingscommissie tot het
tijdstip van de toewijzing bedoeld in
dat lid, of indien dit later valt, het
tijdstip waarop de
landinrichtingscommissie aan het
openbaar lichaam of de rechtspersoon,
bedoeld in
artikel 133, eerste lid, heeft
verklaard dat de werken zijn voltooid.
Artikel 136
Voor zover het openbaar
lichaam voorheen niet was belast met het
beheer en het onderhoud van openbare wegen,
waterlopen, dijken en kaden met de daartoe
behorende kunstwerken gaan in afwijking van
het bepaalde in de artikelen 1 en 2 van de
Waterstaatswet 1900 (Stb.
176) en de artikelen 18a
, 19 en 20 van de Wegenwet het beheer en het
onderhoud, door het enkele feit van de
aanwijzing in beheer en onderhoud, over op
het tijdstip als bedoeld in de
artikelen 133, eerste lid, of
134.
Artikel 137
Binnen zes maanden na
ontvangst van de in
artikel 131, tweede en vierde lid,
bedoelde voorstellen, wijzen gedeputeerde
staten de eigendom van gebieden van belang
uit een oogpunt van natuur- en
landschapsbehoud, elementen van
landschappelijke, recreatieve,
cultuurhistorische of
natuurwetenschappelijke waarde en de overige
gronden bestemd voor doeleinden van openbaar
nut, met uitzondering van die, bedoeld in
artikel 133, toe aan
Artikel 138
-
1.Gedeputeerde
staten doen van hun besluiten, bedoeld
in de
artikelen 133 en
137, mededeling door toezending van
een afschrift aan de
landinrichtingscommissie.
-
2.Van de
besluiten van gedeputeerde staten inzake
de toewijzing van de eigendom van
-
a. de openbare wegen en
waterlopen met de daartoe behorende
kunstwerken;
-
b. gebieden van belang uit
een oogpunt van natuur- en
landschapsbehoud en elementen van
landschappelijke, recreatieve,
cultuurhistorische of
natuurwetenschappelijke waarde,
een en ander voor zover
zij gelegen zijn buiten een blok, wordt
een akte opgemaakt door een door de
landinrichtingscommissie aan te wijzen
notaris en ondertekend door de
voorzitter en de secretaris van de
landinrichtingscommissie.
-
3.Door de
inschrijving van de akte in de openbare
registers wordt de daarin omschreven
eigendom verkregen.
-
4.Tegen een
besluit als bedoeld in
artikel 133 kunnen uitsluitend
belanghebbende openbare lichamen en
andere rechtspersonen, met uitzondering
van de rechtspersonen waarvan de
toewijzing of regeling is geschied met
toepassing van
artikel 133, vierde lid, beroep
instellen bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van
State.
-
5.Gedeputeerde
staten doen van de uitspraak in beroep
mededeling door toezending van een
afschrift ervan aan de
landinrichtingscommissie, alsmede ter
inschrijving in de openbare registers,
aan het desbetreffende kantoor van de
Dienst voor het kadaster en de openbare
registers:
-
a. indien door de uitspraak
in beroep de eigendom aan een ander
openbaar lichaam wordt toegewezen
dan in de in het tweede lid bedoelde
akte is vermeld;
-
b. indien de in
artikel 207 bedoelde akte van
toedeling is ingeschreven in de
openbare registers en door de
uitspraak in beroep de eigendom aan
een ander openbaar lichaam of een
andere rechtspersoon wordt
toegewezen dan in die akte is
vermeld.
-
6.Door
inschrijving van de uitspraak in beroep
in de openbare registers wordt de in die
uitspraak omschreven eigendom verkregen
door de in die uitspraak genoemde
openbare lichamen.
Hoofdstuk VII.
Herverkaveling
Titel 1.
Bepalingen omtrent het recht van de eigenaar
Artikel 139
-
1.Iedere
eigenaar heeft aanspraak op het
verkrijgen van een recht van dezelfde
aard als hij had op de in een blok
gelegen onroerende zaken, op de voet van
het in de
artikelen 141,
142 en
143 bepaalde.
-
2.De in het
eerste lid bedoelde aanspraak bestaat
niet ten aanzien van rechten op
onroerende zaken, die voor de
verwezenlijking van het
landinrichtingsplan ter onteigening zijn
aangewezen.
Artikel 141
-
1.Bij
herinrichting wordt voor ieder blok de
in het derde lid bedoelde totale waarde
tot een maximum van drie procent
verminderd met de waarde van de in dat
blok gelegen gronden,
-
a. die in het belang van het
blok benodigd zijn voor het tot
stand brengen of verbeteren van
openbare wegen en waterlopen;
-
b. die benodigd zijn voor de
aanleg van de met die wegen en
waterlopen samenhangende
voorzieningen.
-
2.Bij
herinrichting staat de aan een eigenaar
toe te delen waarde in kavels tot de na
toepassing van het eerste lid verkregen
waarde als de waarde van zijn rechten op
in het blok gelegen gronden, tot de in
het derde lid, bedoelde totale waarde.
-
3.De totale
waarde is de waarde van alle tot het
blok behorende gronden, verminderd met
de waarde van de voor de verwezenlijking
van het landinrichtingsplan ter
onteigening aangewezen gronden.
Artikel 142
-
1.Bij
ruilverkaveling wordt voor ieder blok de
totale waarde van alle in het blok
opgenomen gronden tot een maximum van
vijf procent verminderd met de waarde
van de in dat blok gelegen gronden,
benodigd voor:
-
a. de in
artikel 141, eerste lid, onder
a en
b, genoemde
aangelegenheden, en, voor zover ten
aanzien van de betreffende gronden
geen toepassing is gegeven aan het
bepaalde in
artikel 146, eerste lid:
-
b. het verwezenlijken van
maatregelen en voorzieningen met
betrekking tot de natuur en het
landschap,
-
c. het verwezenlijken van
maatregelen en voorzieningen met
betrekking tot andere doeleinden van
openbaar nut.
-
2.Bij
ruilverkaveling staat de aan een
eigenaar toe te delen waarde in kavels
tot de na toepassing van het eerste lid
verkregen waarde als de waarde van zijn
rechten op de in het blok gelegen
gronden tot de totale waarde.
Artikel 143
-
1.Bij
aanpassingsinrichting wordt de totale
waarde van de in het blok opgenomen
gronden tot een maximum van drie procent
verminderd met de waarde van de in het
blok gelegen gronden, benodigd voor:
-
a. de in
artikel 141, eerste lid, onder
a en
b, genoemde
aangelegenheden, en, voor zover ten
aanzien van de betreffende gronden
geen toepassing is gegeven aan het
bepaalde in
artikel 146, eerste lid:
-
b. het verwezenlijken van
maatregelen en voorzieningen met
betrekking tot de natuur, het
landschap en de openluchtrecreatie.
-
2.Bij
aanpassingsinrichting staat de aan een
eigenaar toe te delen waarde in kavels
tot de na toepassing van het eerste lid
verkregen waarde als de waarde van zijn
rechten op de in het blok gelegen
gronden tot de totale waarde.
Artikel 144
-
1.Van het
bepaalde in de
artikelen 141, tweede lid,
142, tweede lid, en
143, tweede lid, mag worden
afgeweken, indien deze bepalingen de
totstandkoming van een behoorlijke
herverkaveling in de weg zouden staan.
Deze afwijking mag, tegen de wil van de
eigenaar en van degene, die op de
onroerende zaak een recht van hypotheek
of van grondrente heeft, niet meer
bedragen dan vijf procent van de waarde,
waarop de eigenaar ingevolge de
artikelen 141, tweede lid,
142, tweede lid, en
143, tweede lid, aanspraak heeft.
-
2.Indien
tengevolge van de in
artikel 128 genoemde werkzaamheden
waardeverandering ontstaat, kan de
landinrichtingscommissie hiermede bij de
toedeling rekening houden. Op verzoek
van de eigenaar vindt echter verrekening
in geld plaats op grondslag van die
waardeverandering, voor zover het belang
van de herverkaveling zich hiertegen
niet verzet.
Artikel 146
-
1.De eigenaar
van onroerende zaken, die zijn begrepen
in de voornemens inzake de toewijzing
als bedoeld in
artikel 75, eerste lid, onder
c, en
artikel 102, eerste lid, onder
d, voorzover
zulks geschiedt met toepassing van de
artikelen
142, eerste lid, aanhef en onder
b en
c, en
143, eerste lid, aanhef en onder
b, ontvangt
voor die zaken op zijn verzoek in
afwijking van het bepaalde in de
artikelen 141-143, algehele
vergoeding in geld.
-
2.De
landinrichtingscommissie is, nadat Onze
Minister daarin heeft toegestemd,
bevoegd te bepalen dat een eigenaar, in
afwijking van het bepaalde in de
artikelen 141-143, algehele
vergoeding in geld zal ontvangen,
wanneer de waarde van de rechten op zijn
in een blok gelegen onroerende zaken zo
gering is, dat de toepassing van de
artikelen 141-143 zou leiden tot de
vorming van een niet behoorlijk te
exploiteren kavel en hij geen redelijk
belang heeft bij het verkrijgen van een
zodanige kavel.
-
3.De
toestemming, bedoeld in het tweede lid,
kan worden onthouden wegens strijd met
het recht of het algemeen belang.
-
4.De eigenaar
van andere onroerende zaken dan de in
het tweede lid bedoelde, die zulks nadat
het besluit tot landinrichting is
genomen, doch vóór een op voorstel van
de landinrichtingscommissie door Onze
Minister te bepalen tijdstip
schriftelijk aan de
landinrichtingscommissie verzoekt,
ontvangt, in afwijking van het bepaalde
in de
artikelen 141-143 een vergoeding in
geld gelijk aan de werkelijke waarde van
zijn onroerende zaken.
-
5.Onze
Minister maakt het in het vierde lid
bedoelde tijdstip bekend in de
Staatscourant, in
ten minste twee dag- of nieuwsbladen die
in het gebied, waarin het blok is
gelegen worden verspreid en in de
gemeenten die geheel of gedeeltelijk
zijn gelegen in zodanig gebied, op de
aldaar gebruikelijke wijze.
-
6.Zodra de
lijst van rechthebbenden te zijnen
aanzien vaststaat, ontvangt de in het
vierde lid bedoelde eigenaar, die
schriftelijk afstand heeft gedaan van
het gebruik van de onroerende zaak
waarop zijn recht betrekking heeft, op
zijn verzoek een voorschot in geld op de
vergoedingen bedoeld in het vierde lid.
-
7.De eigenaar
kan de rechter-commissaris verzoeken het
bedrag van het voorschot vast te
stellen. Alvorens het bedrag van het
voorschot vast te stellen hoort de
rechter-commissaris de
landinrichtingscommissie.
Artikel 147
-
1.Toewijzing
van gronden voor doeleinden van openbaar
nut, voor zover daarin is voorzien door
middel van toepassing van
artikel 142, eerste lid, aanhef en onder
b en
c, en
artikel 143, eerste lid, aanhef en onder
b, vindt plaats
tegen betaling van een tussen de
landinrichtingscommissie en het Rijk,
een ander openbaar lichaam of een andere
rechtspersoon overeengekomen en door
Onze Minister goedgekeurd bedrag, dat
niet minder bedraagt dan de werkelijke
waarde van de grond. Indien de
toewijzing grond betreft waarvan de
eigenaar een beroep heeft gedaan op het
bepaalde in
artikel 146, eerste lid, vindt deze
toewijzing plaats tegen betaling van de
in die bepalingen omschreven vergoeding.
-
2.Behoudens
in het geval van
artikel 146, eerste lid, wordt het
door het openbaar lichaam of een andere
rechtspersoon betaalde bedrag in
mindering gebracht op de ingevolge
artikel 222 ten laste van de
eigenaren vallende uitgaven.
Artikel 148
Voor zover het belang van de
landinrichting zich hiertegen niet verzet,
wordt aan iedere eigenaar een recht
toegedeeld met betrekking tot onroerende
zaken van gelijke hoedanigheid en
gebruiksbestemming als te zijnen aanzien in
het blok is opgenomen.
Artikel 149
Elke kavel moet zo worden
gevormd, dat hij:
Titel 2.
Bepalingen omtrent pacht
Artikel 150
-
1.Iedere
pachter van in een blok gelegen
onroerende zaken heeft aanspraak op het
in pacht verkrijgen van een waarde in
kavels, naar de maatstaven, als bedoeld
in het tweede lid.
-
2.Artikel
139, tweede lid, en de
artikelen 140-144,
146,
147, eerste lid, en
148, zijn van toepassing, met dien
verstande dat, in plaats van "eigenaar"
wordt gelezen "pachter".
Artikel 151
-
1.De in
artikel 150 bedoelde aanspraak
bestaat slechts, indien de
pachtovereenkomst aan de
landinrichtingscommissie ter registratie
is ingezonden.
-
2.De
inzending ter registratie dient plaats
te vinden binnen dertig dagen na een
door de landinrichtingscommissie te
bepalen tijdstip.
-
3.Indien de
pachtovereenkomst na het in het tweede
lid bedoelde tijdstip is aangegaan,
dient de inzending ter registratie
plaats te vinden binnen dertig dagen na
de goedkeuring van die overeenkomst door
de grondkamer, doch uiterlijk tot een
door de landinrichtingscommissie vast te
stellen tijdstip.
-
4.De
landinrichtingscommissie maakt de in het
tweede en derde lid bedoelde tijdstippen
bekend in ten minste twee dag- of
nieuwsbladen die in het gebied, waarin
het blok is gelegen, worden verspreid en
in de gemeenten die geheel of
gedeeltelijk zijn gelegen in zodanig
gebied, op de aldaar gebruikelijke
wijze.
-
5.Van de
registratie wordt door de
landinrichtingscommissie een bewijs
afgegeven.
Artikel 152
-
1.De
landinrichtingscommissie zendt aan de
wederpartij van degene, die een
pachtovereenkomst ter registratie heeft
ingezonden, bij aangetekende brief
bericht van de inzending ter
registratie.
-
2.De
wederpartij kan zijn bezwaren tegen de
registratie binnen veertien dagen na de
dagtekening van de in het eerste lid
bedoelde brief schriftelijk aan de
landinrichtingscommissie kenbaar maken.
-
3.Indien
overeenkomstig het bepaalde in het
tweede lid bezwaren kenbaar zijn
gemaakt, stelt de
landinrichtingscommissie, onder
vaststelling van die bezwaren, bij
aangetekende brief partijen ervan in
kennis, dat binnen dertig dagen na de
dagtekening van deze brief bij de
landinrichtingscommissie dient te worden
ingezonden, hetzij een door beide
partijen ondertekende akte, waaruit
blijkt dat overeenstemming is verkregen,
hetzij een gewaarmerkt afschrift van het
verzoekschrift, waarbij de meest gerede
partij de beslissing van de pachtkamer
van de rechtbank van het arrondissement
waarin de desbetreffende onroerende zaak
geheel of grotendeels is gelegen, heeft
ingeroepen. De waarmerking van het
afschrift geschiedt door de griffier van
de rechtbank.
-
4.Indien de
landinrichtingscommissie bevindt, dat
met betrekking tot de ter registratie
ingezonden pachtovereenkomst de
artikelen 2, tweede lid, en 158 van de
Pachtwet (Stb.
1958, 37) niet zijn in acht genomen,
draagt zij voor zover nodig partijen bij
aangetekende brief op de beslissing van
de grondkamer in te roepen en binnen
dertig dagen na de dagtekening van deze
brief een door de secretaris van de
grondkamer gewaarmerkt afschrift van het
verzoekschrift in te zenden.
-
5.Indien de
landinrichtingscommissie bevindt, dat
met betrekking tot de ter registratie
ingezonden pachtovereenkomst artikel 2,
eerste lid, van de Pachtwet niet in acht
is genomen, draagt zij voor zover nodig
partijen bij aangetekende brief op de
beslissing van de pachtkamer van de
rechtbank in te roepen en binnen dertig
dagen na de dagtekening van deze brief
een door de griffier van de rechtbank
gewaarmerkt afschrift van het
verzoekschrift in te zenden.
-
6.Indien aan
het bepaalde in het derde-vijfde lid
geen gevolg is gegeven, is de
landinrichtingscommissie bevoegd met het
bestaan der pachtovereenkomst geen
rekening te houden.
-
7.De
grondkamer en de pachtkamer van de
rechtbank en in beroep de Centrale
Grondkamer en de pachtkamer van het
gerechtshof te Arnhem behandelen de
verzoeken en vorderingen, bedoeld in het
derde-vijfde lid, vóór alle andere
zaken.
Artikel 153
-
1.Bestaande
pachtverhoudingen blijven zoveel
mogelijk gehandhaafd. Wanneer het belang
van de landinrichting zulks dringend
vordert, kan de landinrichtingscommissie
een bestaande pachtverhouding opheffen
en een nieuwe pachtverhouding vestigen
in dier voege, dat aan een verpachter
een pachter uit de in
artikel 150 bedoelde pachters wordt
toegewezen.
-
2.De
landinrichtingscommissie bepaalt tot
welk tijdstip de uit een nieuw
gevestigde pachtverhouding
voortvloeiende pachtovereenkomst zal
gelden en of deze overeenkomst, indien
zij voor kortere dan de wettelijke duur
zal gelden, voor verlenging vatbaar zal
zijn. Zij draagt daarbij zorg, dat de
pachter en de verpachter, wat het einde
en de verlengbaarheid der overeenkomst
betreft, zoveel mogelijk dezelfde
aanspraken behouden als zij aan de
opgeheven pachtverhouding konden
ontlenen.
Artikel 154
De landinrichtingscommissie
deelt zo spoedig mogelijk nadat het plan van
toedeling is komen vast te staan, aan de
grondkamer mede welke pachtverhoudingen
gehandhaafd, welke opgeheven en welke nieuw
gevestigd zijn onder vermelding van de namen
en woonplaatsen van partijen in de
pachtverhoudingen, de onroerende zaken
waarop deze betrekking hebben en de
bepalingen op grond van
artikel 153 inzake de duur en de
verlengbaarheid der uit de gevestigde
pachtverhoudingen voortvloeiende
pachtovereenkomsten.
Artikel 155
-
1.De
grondkamer ontwerpt de
pachtovereenkomsten, welke uit de
gevestigde pachtverhoudingen
voortvloeien, en neemt daarin op de in
artikel 153, tweede lid, bedoelde
bepalingen.
-
2.Indien
ingevolge het bepaalde in
artikel 153 een overeenkomst,
geldende voor kortere dan de wettelijke
duur, verlengbaar zal zijn, doet de
grondkamer daarvan blijken door een op
de ontwerp-pachtovereenkomst gestelde en
door haar ondertekende verklaring.
-
3.De
grondkamer zendt de
ontwerp-pachtovereenkomst aan hen, die
daarbij partijen zullen zijn, en stelt
hen in de gelegenheid binnen dertig
dagen na toezending de ondertekende
overeenkomst aan de grondkamer te doen
toekomen. Betrokkenen kunnen de door hen
overeengekomen pachtprijs, alsmede
bijzondere bepalingen in de overeenkomst
opnemen.
-
4.Op de in
het vorige lid bedoelde
pachtovereenkomsten vinden de bepalingen
van de Pachtwet toepassing, met dien
verstande dat de grondkamer niet treedt
in de beoordeling van de bepalingen der
overeenkomst, welke voortvloeien uit de
pachtverhouding, zoals deze door het
plan van toedeling is komen vast te
staan.
Artikel 156
Indien partijen niet binnen de
in
artikel 155, derde lid, gestelde termijn
tot inzending van de getekende
pachtovereenkomst bij de grondkamer zijn
overgegaan, maakt de grondkamer een akte in
drievoud op, gelijkluidend aan de aan
partijen gezonden ontwerp-pachtovereenkomst
en bepaalt daarin de pachtprijs. De
grondkamer ondertekent de akte en zendt een
exemplaar daarvan bij aangetekende brief aan
ieder der partijen toe.
Artikel 157
-
1.De akte
heeft dezelfde kracht als een tussen
partijen gesloten, door de grondkamer
goedgekeurde, pachtovereenkomst.
-
2.Het opmaken
en ondertekenen van de akte is een
beschikking van de grondkamer, waartegen
partijen beroep kunnen instellen. Het
beroep moet worden ingesteld binnen
dertig dagen na de verzending van de in
artikel 156 bedoelde aangetekende
brief.
-
3.De Centrale
Grondkamer, beslissende op een beroep,
als bedoeld in het tweede lid, kan de
akte wijzigen met uitzondering van
bepalingen, welke voortvloeien uit de
pachtverhouding, zoals deze door het
plan van toedeling is komen vast te
staan.
Artikel 158
-
1.Partijen in
een gehandhaafde pachtverhouding zenden,
binnen dertig dagen, nadat het plan van
toedeling is komen vast te staan, een
nieuwe overeenkomst ter goedkeuring bij
de grondkamer in.
-
2.De nieuwe
overeenkomst eindigt op hetzelfde
tijdstip als waarop de overeenkomst,
waarvoor zij in de plaats treedt, zou
zijn geëindigd. Indien laatstbedoelde
overeenkomst voor de wettelijke duur
gold, tekent de grondkamer op de nieuwe
overeenkomst aan, dat deze verlengbaar
zal zijn.
-
3.Indien aan
het bepaalde in het eerste lid niet is
voldaan, vinden op verzoek van de meest
gerede partijen de
artikelen 156 en
157 overeenkomstige toepassing.
Artikel 159
-
1.Alle
pachtovereenkomsten, welke ingevolge de
bepalingen van deze titel tot stand
komen, treden van rechtswege in werking
op het tijdstip, waarop de in
artikel 207 bedoelde akte van
toedeling in de openbare registers wordt
ingeschreven.
Op hetzelfde tijdstip
eindigen de pachtovereenkomsten, voor
welke de eerstgenoemde
pachtovereenkomsten in de plaats treden.
-
2.Het
bepaalde in het eerste lid is van
overeenkomstige toepassing ten aanzien
van de rechtsverhoudingen, geregeld bij
een akte, als bedoeld in
artikel 156.
Titel 3.
Bepalingen omtrent andere rechten
Artikel 160
-
1.In elk blok
worden de niet onder Titel 1 begrepen
beperkte rechten, het recht van huur en
de lasten, welke met betrekking tot de
onroerende zaken bestaan, geregeld of
opgeheven onder regeling van de
geldelijke gevolgen daarvan;
ruilverkavelingsrenten,
herverkavelingsrenten,
reconstructierenten,
herinrichtingsrenten en
landinrichtingsrenten worden afgekocht
overeenkomstig de daaromtrent geldende
wettelijke bepalingen.
-
2.In het
belang der herverkaveling kunnen
beperkte rechten worden gevestigd.
-
3.De
hypotheken gaan met behoud van haar rang
over op de kavels of gedeelten van
kavels, welke in de plaats van de
onroerende zaak, waarop zij rusten,
worden toegedeeld. In de gevallen,
voorzien in
artikel 146, oefenen de
hypotheekhouder en degene, die op de
zaak een recht van grondrente had, hun
rechten uit op de wijze als omschreven
in artikel 43 van de onteigeningswet.
-
4.Conservatoire
en executoriale beslagen gaan over op de
kavels of gedeelten van kavels, welke in
de plaats van de onroerende zaak, waarop
zij gelegd zijn, worden toegedeeld,
alsmede op de geldsommen, welke in de
plaats van kavels of ter zake van
onderbedeling worden toegekend.
Titel 4. De
vaststelling van de rechten en van de
schatting
Artikel 161
De landinrichtingscommissie
stelt voor elk blok een zo volledig
mogelijke lijst van rechthebbenden samen met
vermelding van de aard en omvang van ieders
recht.
Artikel 162
-
1.Met
betrekking tot ieder blok wordt een
stelsel van classificatie van de
gronden, hierna te noemen stelsel van
classificatie, vastgesteld.
-
2.Het stelsel
van classificatie bevat:
-
a. een algemene beschrijving
van de aard, de kenmerken, het
gebruik en zonodig de gesteldheid
van de gronden;
-
b. de indeling in klassen van
de te schatten gronden;
-
c. voor elke onder
b bedoelde
klasse de agrarische waarde per
hectare, die als grondslag voor de
toedeling zal dienen.
-
3.Het stelsel
van classificatie bevat tevens de
grondslagen en de uitgangspunten voor:
-
a. de bepaling van de
waardeverandering van de tot het
blok behorende gronden en overige
onroerende zaken als gevolg van de
verwezenlijking van het
landinrichtingsplan;
-
b. de bepaling van de
vergoedingen, die verband houden met
de overgang van onroerende zaken;
-
c. de schatting van de andere
dan de agrarische waarde.
Artikel 163
Bij regeling van Onze Minister
wordt het stelsel van classificatie
vastgesteld.
Artikel 164
-
1.De
landinrichtingscommissie benoemt de
schatters, die onder haar leiding de
eerste schatting zullen verrichten.
-
2.De
landinrichtingscommissie kan zonodig
voor de schatters één of meer
plaatsvervangers benoemen.
-
3.De
schatters treden steeds in oneven getale
op.
Artikel 165
De schatters verrichten hun
werkzaamheden met inachtneming van het
stelsel van classificatie.
Artikel 166
Met betrekking tot ieder blok
wordt, met inachtneming van het stelsel van
classificatie een eerste schatting
uitgevoerd, waarbij de gronden in klassen
worden ingedeeld, en de gegevens met
betrekking tot de inrichting van de gronden
worden vastgelegd.
Artikel 167
De landinrichtingscommissie
legt voor elk blok de uitkomsten van de
eerste schatting vast in een register van
schattingsuitkomsten en op een kaart waarop
de klassegrenzen staan aangegeven.
Artikel 168
-
1.De
landinrichtingscommissie legt op één of
meer door haar te bepalen plaatsen
gedurende een maand kosteloos voor een
ieder ter inzage:
-
2.Van de
terinzagelegging geeft de
landinrichtingscommissie tevoren
openbare kennis in ten minste twee dag-
of nieuwsbladen die in het gebied,
waarin het blok is gelegen, worden
verspreid en in de gemeenten, die geheel
of gedeeltelijk zijn gelegen in zodanig
gebied, op de aldaar gebruikelijke
wijze, alsmede bijzondere kennis bij
aangetekende brief aan de haar bekende
belanghebbenden.
-
3.De
kennisgevingen houden mededeling in van
de bevoegdheid tot het indienen van
bezwaren.
-
4.Op het
niet-ontvangen zijn van de bijzondere
kennisgeving kan geen beroep worden
gedaan.
-
5.De
landinrichtingscommissie stelt de lijst
van rechthebbenden in haar geheel of in
uittreksel tegen betaling van de kosten
verkrijgbaar.
Artikel 169
Na de terinzagelegging bedoeld
in
artikel 168, eerste lid, kunnen de
grenzen van een blok niet meer worden
gewijzigd.
Artikel 170
-
1.Uiterlijk
veertien dagen na de laatste dag, waarop
de in
artikel 168, eerste lid, bedoelde
stukken ter inzage hebben gelegen, kan
iedere belanghebbende zijn bezwaren
tegen de toekenning en omschrijving van
rechten op de lijst van rechthebbenden
en tegen de uitkomsten van de eerste
schatting schriftelijk bij de
landinrichtingscommissie indienen.
-
2.Na verloop
van de in het eerste lid bepaalde
termijn kunnen slechts zij als
rechthebbende worden erkend, die
voorkomen op de lijst van rechthebbenden
of die tegen de daarop voorkomende
toekenning of omschrijving van rechten
bezwaren hebben ingediend, of hun
rechtverkrijgenden.
-
3.Rechtverkrijgende,
als bedoeld in het tweede lid, is degene
die een onroerende zaak, een beperkt
recht of een recht als bedoeld in
artikel 252 van Boek 6 van het
Burgerlijk Wetboek verkrijgt en waarvan
de verkrijging blijkt uit in de openbare
registers ingeschreven stukken, alsmede
degene die onder algemene titel een
recht van huur verkrijgt dat is vermeld
op de lijst van rechthebbenden.
Artikel 171
Indien daartegen binnen de
termijn en op de wijze, in
artikel 170, eerste lid, bepaald, geen
bezwaren zijn ingediend, staan de rechten,
zoals zij op de lijst van rechthebbenden
zijn omschreven en toegekend, en de
uitkomsten van de eerste schatting vast.
Daarvan maakt de landinrichtingscommissie
proces-verbaal op.
Artikel 172
-
1.Indien
binnen de termijn en op de wijze in
artikel 170, eerste lid, bepaald,
bezwaren zijn ingediend, onderzoekt de
landinrichtingscommissie de bezwaren en
tracht zij overeenstemming te bereiken.
-
2.De
landinrichtingscommissie maakt omtrent
ieder bezwaarschrift als bedoeld in het
eerste lid en het daaromtrent
verhandelde afzonderlijk procesverbaal
op en zendt daarvan zo spoedig mogelijk
afschrift aan degene, die het bezwaar
heeft ingediend, alsmede aan de haar
bekende belanghebbenden.
-
3.Voor zover
overeenstemming is verkregen, wijzigt de
landinrichtingscommissie zo nodig de
lijst van rechthebbenden of het register
van schattingsuitkomsten. De wijzigingen
worden vermeld in de processen-verbaal
als bedoeld in het tweede lid.
Artikel 173
De landinrichtingscommissie
maakt omtrent ieder bezwaarschrift dat niet
binnen de termijn of op de wijze in
artikel 170, eerste lid, bepaald, is
ingediend, afzonderlijk proces-verbaal op
waarin zij de redenen vermeldt op grond
waarvan naar haar oordeel de indiening in
strijd is met
artikel 170, eerste lid. Zij zendt
daarvan zo spoedig mogelijk afschrift aan
degene die het bezwaar heeft ingediend.
Artikel 174
De landinrichtingscommissie
zendt zo spoedig mogelijk een afschrift van
de in
artikel 168, eerste lid, bedoelde
stukken, van de ingediende bezwaarschriften
en van de krachtens de
artikelen 171,
172 en
173 opgemaakte processen-verbaal aan
Onze Minister en aan de rechter-commissaris.
Artikel 175
-
1.Zo spoedig
mogelijk na ontvangst van een
proces-verbaal, bedoeld in de
artikelen 172 of
173 stelt de rechter-commissaris
tijd en plaats vast voor de behandeling
van de bezwaren. Hij doet hiervan
mededeling aan de
landinrichtingscommissie en aan Onze
Minister.
-
2.De
rechter-commissaris roept hen met wie
omtrent hun bezwaar geen overeenstemming
is verkregen en hen, wier bezwaren zijn
opgenomen in een proces-verbaal als
bedoeld in
artikel 173, alsmede de hem bekende
belanghebbenden bij die bezwaren bij
aangetekende brief op, om in persoon of
bij schriftelijke gemachtigde bij de
behandeling aanwezig te zijn.
-
3.In de
oproeping wordt gewezen op het
rechtsgevolg dat de wet aan het
niet-bijwonen van de behandeling en aan
het vaststaan van de rechten verbindt.
-
4.De
behandeling vindt niet plaats dan nadat
ten minste veertien dagen na het
verzenden van de oproepingen zijn
verstreken.
-
5.Op het
niet-ontvangen zijn van de oproeping kan
geen beroep worden gedaan.
Artikel 176
-
1.De
rechter-commissaris tracht
overeenstemming te verkrijgen omtrent de
door hem te behandelen bezwaren.
-
2.Van de
behandeling van de bezwaren door de
rechter-commissaris maakt deel uit een
plaatsopneming als bedoeld in artikel
201 van het Wetboek van Burgerlijke
rechtsvordering, indien degene die
bezwaar maakt dit wenst.
-
3.De
rechter-commissaris doet zich bij de
behandeling bijstaan door de griffier
van de rechtbank.
-
4.Bij de
behandeling zijn aanwezig één of meer
vertegenwoordigers van Onze Minister,
één of meer vertegenwoordigers van de
landinrichtingscommissie en de aan deze
toegevoegde ingenieur van het kadaster
of diens plaatsvervanger.
-
5.Indien de
behandeling niet op één dag kan aflopen,
verdaagt de rechter-commissaris haar.
Hij deelt het tijdstip van voortzetting
mee aan hen, die verschenen zijn. Een
nadere oproeping heeft niet plaats.
-
6.Tijdens de
behandeling worden eerst de toekenning
en de vaststelling van de rechten en
daarna de schattingen behandeld. Van het
verhandelde omtrent elk van beide
onderwerpen maakt de rechter-commissaris
een afzonderlijk proces-verbaal op,
waarvan hij afschrift zendt aan Onze
Minister en de landinrichtingscommissie.
-
7.Zij, die
niet in persoon noch bij schriftelijk
gemachtigde bij de behandeling van hun
bezwaren aanwezig zijn, worden geacht
die bezwaren te hebben ingetrokken.
-
8.Het zesde
lid is niet van toepassing op hen, die
binnen een week na de dag van de
behandeling bij aangetekende brief,
gericht aan de rechter-commissaris, hun
niet-verschijnen verklaren met een
beroep op overmacht en de gegrondheid
van deze bewering binnen een door de
rechter-commissaris te bepalen termijn
aan deze aannemelijk maken.
-
9.Indien de
rechter-commissaris het beroep op
overmacht gegrond acht, stelt hij een
nadere dag voor de behandeling van de
bezwaren vast.
Artikel 177
-
1.Voor zover
omtrent de toekenning, de aard en de
omvang der rechten overeenstemming is
verkregen, dan wel het in het zesde lid
van het vorige artikel bedoelde geval
zich voordoet, staan de rechten vast.
-
2.Partijen,
tussen wie geen overeenstemming is
verkregen, worden door de
rechter-commissaris naar een door hem te
bepalen zitting van de rechtbank
verwezen. Deze verwijzing vervangt de
dagvaarding.
Artikel 178
-
1.Voor zover
de behandeling door de
rechter-commissaris tot overeenstemming
heeft geleid, wijzigt hij zonodig het
register van schattingsuitkomsten. De
rechter-commissaris maakt daarvan
melding in het proces-verbaal.
-
2.Voor zover
geschillen blijven bestaan, verwijst de
rechter-commissaris de zaak naar een
nader te bepalen zitting van de
rechtbank. Deze verwijzing vervangt de
dagvaarding.
Artikel 179
De rechtbank behandelt zaken
betreffende de toekenning en de vaststelling
van de rechten en de schattingen vóór elke
andere, met uitzondering van die betreffende
onteigening. Zaken betreffende de lijst van
rechthebbenden worden behandeld voor zaken
betreffende het register van
schattingsuitkomsten.
Artikel 180
-
1.Op de voor
de behandeling van de bezwaren
vastgestelde terechtzitting geven
partijen wier zaken verwezen zijn
ingevolge het bepaalde in
artikel 177, tweede lid, de gronden
van hun beweringen en de middelen tot
staving daarvan op bij conclusie, door
een procureur ondertekend. Afschrift van
de conclusie wordt op de terechtzitting
in handen gesteld van de procureur van
de wederpartij.
-
2.Desgewenst
kunnen partijen op een uiterlijk
veertien dagen hierna te stellen, door
de rechtbank te bepalen dag hun
conclusies bij pleidooi door een
advocaat doen toelichten.
Artikel 182
-
1.De cassatie
wordt ingesteld binnen dertig dagen te
rekenen van de dag, waarop het vonnis is
uitgesproken.
-
2.Zij
geschiedt door een verklaring ter
griffie van de rechtbank, die het vonnis
heeft gewezen.
-
3.Deze
verklaring wordt binnen veertien dagen
met een ontwikkeling van de gronden der
cassatie aan de tegenpartij betekend en
gaat vergezeld van dagvaarding tegen de
eerstvolgende terechtzitting na verloop
van de in het volgende lid bepaalde
termijn.
-
4.De
tegenpartij is bevoegd te antwoorden
binnen veertien dagen na de betekening
ingevolge het vorige lid.
-
5.In de
genoemde terechtzitting nemen de
partijen haar conclusies, desverkiezende
bij pleidooi, mits in dezelfde
terechtzitting, nader te ontwikkelen.
-
6.Het
openbaar ministerie neemt zijn conclusie
uiterlijk veertien dagen na de
terechtzitting.
-
7.Uiterlijk
zes weken na de terechtzitting doet de
Hoge Raad uitspraak.
-
8.De Hoge
Raad zendt een afschrift van de
uitspraak aan de rechter- commissaris.
Artikel 183
-
1.Zodra
omtrent alle bezwaren tegen de lijst van
rechthebbenden onherroepelijk is
beslist, sluit de rechtbank deze lijst,
na haar zo nodig overeenkomstig haar
uitspraken, onderscheidenlijk de
arresten van de Hoge Raad, te hebben
gewijzigd.
-
2.Indien de
uitspraak van de Hoge Raad een
verwijzing naar een rechtbank behelst,
dient de zaak binnen een maand na de
uitspraak opnieuw aanhanging te worden
gemaakt.
-
3.Indien de
in het vorige lid bedoelde termijn wordt
overschreden, wordt het bezwaar geacht
te zijn ingetrokken.
Artikel 184
Nadat alle rechten betreffende
de tot een blok behorende onroerende zaken
zijn komen vast te staan, worden zij met wie
geen overeenstemming omtrent de uitkomsten
der schattingen is verkregen, één of meer
vertegenwoordigers van Onze Minister alsmede
van de landinrichtingscommissie en de aan
deze toegevoegde ingenieur van het kadaster
of diens plaatsvervanger door de griffier
van de rechtbank bij aangetekende brief
opgeroepen om te verschijnen op een door de
rechtbank vastgestelde terechtzitting.
Artikel 185
-
1.Op de voor
de behandeling van de bezwaren
vastgestelde terechtzitting, als bedoeld
in
artikel 184, lichten zij van wie
zaken zijn verwezen hun standpunt,
hetzij in persoon, hetzij bij
schriftelijk gemachtigde mondeling toe.
-
2.De
rechtbank hoort de bij het bezwaar
betrokken haar bekende belanghebbenden,
één of meer vertegenwoordigers van Onze
Minister, één of meer vertegenwoordigers
van de landinrichtingscommissie en de
aan deze toegevoegde ingenieur van het
kadaster of diens plaatsvervanger.
-
3.Uiterlijk
dertig dagen na de in het eerste lid
bedoelde terechtzitting doet de
rechtbank uitspraak.
-
4.De
rechtbank wijzigt zonodig het register
van schattingsuitkomsten overeenkomstig
haar uitspraak na de bij de wijziging
betrokken belanghebbenden daarover te
hebben gehoord.
-
5.De
rechtbank sluit het register van
schattingsuitkomsten nadat zij in alle
geschillen daaromtrent heeft beslist.
Artikel 186
Tegen de uitspraak van de
rechtbank staat geen rechtsmiddel open,
onverminderd de bevoegdheid van de
procureur-generaal bij de Hoge Raad om zich
in het belang der wet in cassatie te
voorzien.
Artikel 187
-
1.Voor een
geding, voortvloeiende uit een
verwijzing door de rechter-commissaris,
als bedoeld in
artikel 177, tweede lid, en in
artikel 178, tweede lid, is alleen
door de indiener van het bezwaarschrift,
met wie geen overeenstemming is
verkregen, vast recht, als bedoeld in de
Wet tarieven in burgerlijke zaken (Stb.
1960, 541), verschuldigd.
-
2.De kosten
van een geding, als bedoeld in het
eerste lid, komen ten laste van de
belanghebbende, met wie geen
overeenstemming is verkregen, indien
deze in het ongelijk is gesteld; ten
laste van de gezamenlijke
belanghebbenden, indien hij in het
gelijk wordt gesteld. Indien de rechter
daartoe termen vindt in de
omstandigheden van het geding, kan hij
de kosten geheel of voor een deel
compenseren.
Artikel 188
Zodra de lijst van
rechthebbenden en het register van
schattingsuitkomsten zijn gesloten, geeft de
rechter-commissaris hiervan kennis aan Onze
Minister en aan de landinrichtingscommissie.
Hij zendt een afschrift van de lijst van
rechthebbenden aan de
landinrichtingscommissie en aan het
desbetreffende kantoor van de Dienst voor
het kadaster en de openbare registers.
Titel 5. Plan van
tijdelijk gebruik
Artikel 189
-
1.Indien het
belang van de landinrichting zulks
vordert, kan de landinrichtingscommissie
tot een blok behorende gronden tijdelijk
in gebruik geven overeenkomstig een
daartoe vastgesteld plan van tijdelijk
gebruik.
Artikel 129 is van overeenkomstige
toepassing.
-
2.Met
betrekking tot het tijdelijk in gebruik
geven van gronden zijn de ter zake van
pacht geldende wettelijke bepalingen
niet van toepassing.
-
3.Het plan
van tijdelijk gebruik kan mede omvatten
gronden die met toepassing van
artikel 142, eerste lid, aanhef en onder
b en
c, dan wel
artikel 143, eerste lid, aanhef en onder
b, worden
toegewezen aan het Rijk, openbare
lichamen en rechtspersonen, mits de
toewijzing vaststaat.
Artikel 190
-
1.De
landinrichtingscommissie stelt voor het
gehele blok of een gedeelte daarvan een
ontwerp van een plan van tijdelijk
gebruik op.
-
2.De
landinrichtingscommissie legt het
ontwerp gedurende veertien dagen voor
een ieder ter kosteloze inzage op een of
meer door haar te bepalen plaatsen.
-
3.Van de
terinzagelegging geeft de
landinrichtingscommissie tevoren
openbare kennis in één of meer in het
gebied waarop het ontwerp betrekking
heeft, verspreide dag- of nieuwsbladen,
en in de gemeenten, die geheel of
gedeeltelijk zijn gelegen in zodanig
gebied, op de aldaar gebruikelijke
wijze, alsmede bijzondere kennis bij
aangetekende brief aan de haar bekende
belanghebbende gebruiksgerechtigden.
-
4.De
kennisgevingen houden mededeling in van
de aan belanghebbende
gebruiksgerechtigden toekomende
bevoegdheid bezwaren tegen het ontwerp
in te dienen.
-
5.Op het
niet-ontvangen zijn van de bijzondere
kennisgeving kan geen beroep worden
gedaan.
Artikel 191
Uiterlijk de veertiende dag na
de laatste dag waarop het ontwerp ter inzage
heeft gelegen, kan iedere belanghebbende
gebruiksgerechtigde schriftelijk zijn
bezwaren indienen bij de
landinrichtingscommissie.
Artikel 192
Indien binnen de termijn en op
de wijze in
artikel 191 bepaald geen bezwaren zijn
ingediend, staat het plan van tijdelijk
gebruik vast. Daarvan maakt de
landinrichtingscommissie proces-verbaal op.
Artikel 193
-
1.Indien
binnen de termijn en op de wijze in
artikel 191 bepaald bezwaren zijn
ingediend, onderzoekt de
landinrichtingscommissie de bezwaren en
tracht zij overeenstemming te bereiken.
-
2.De
landinrichtingscommissie maakt omtrent
ieder bezwaarschrift en het daaromtrent
verhandelde proces-verbaal op en zendt
daarvan zo spoedig mogelijk afschrift
aan degene, die het bezwaar heeft
ingediend.
-
3.Indien in
alle gevallen overeenstemming is
verkregen vinden de bepalingen van
artikel 192 overeenkomstige
toepassing.
-
4.Indien
omtrent één of meer bezwaren geen
overeenstemming is verkregen, of de
landinrichtingscommissie van oordeel is,
dat de bezwaren niet tijdig zijn
ingediend, legt zij gelijktijdig het
ontwerp, de betrokken bezwaarschriften
alsmede de daaromtrent opgemaakte
processen-verbaal, voorzien van haar
beschouwingen ter beslissing voor aan de
rechter-commissaris.
Artikel 194
-
1.De
artikelen 175 en
176 zijn van overeenkomstige
toepassing op de behandeling van de
bezwaren door de rechter-commissaris.
-
2.Na de
behandeling van de bezwaren wijzigt de
rechter-commissaris zo nodig het plan
van tijdelijk gebruik en stelt dit vast.
-
3.Tegen de
uitspraak van de rechter-commissaris
staat geen rechtsmiddel open.
Titel 6. Plan van
toedeling
Artikel 195
-
1.Bij
regeling van Onze Minister worden regels
voor het plan van toedeling vastgesteld.
-
2.De regels,
bedoeld in het eerste lid, bevatten de
uitgangspunten voor:
-
a. de toedeling van de
rechten met betrekking tot de
gronden, voor zover deze niet op de
voet van de
artikelen 133 en
137 worden toegewezen;
-
b. de in
artikel 160 bedoelde regeling,
opheffing of vestiging van de
beperkte rechten, het recht van huur
en lasten, welke met betrekking tot
de onroerende zaken bestaan.
Artikel 196
-
1.Met
betrekking tot ieder blok ontwerpt de
landinrichtingscommissie, met
inachtneming van de regels, bedoeld in
artikel 195, eerste lid, een plan
van toedeling.
-
2.Het plan
van toedeling bevat:
-
a. de kavelindeling;
-
b. de toedeling ingevolge
Titel 1 van rechten met
betrekking tot de gronden, die niet
ingevolge de
artikelen 133 en
137 zijn toegewezen;
-
c. de ingevolge
Titel 2 te handhaven, op te
heffen en te vestigen
pachtverhoudingen, onder vermelding
van de in
artikel 153, tweede lid,
bedoelde bepalingen inzake de duur
en de verlengbaarheid van de
pachtovereenkomst;
-
d. de in
artikel 160 bedoelde regeling,
opheffing of vestiging van de
beperkte rechten, het recht van huur
en lasten, welke met betrekking tot
de onroerende zaken bestaan;
-
e. de bepalingen inzake de
ingebruikneming van de kavels.
Artikel 197
In het plan van toedeling
kunnen met toestemming van hen, die bevoegd
zijn te beschikken ten aanzien van niet in
het blok gelegen onroerende zaken,
regelingen worden opgenomen betreffende
grenswijzigingen, burenrechten en
erfdienstbaarheden.
Artikel 198
De landinrichtingscommissie
stelt op één of meer door haar te bepalen
plaatsen en tijdstippen de eigenaren en
gebruikers in de gelegenheid hun wensen ten
aanzien van het plan van toedeling kenbaar
te maken.
Artikel 199
-
1.Nadat met
betrekking tot het blok:
-
a. de lijst van
rechthebbenden in zoverre is komen
vast te staan, dat nog uitsluitend
het rechtsmiddel van cassatie kan
worden toegepast;
-
b. het register van
schattingsuitkomsten is gesloten;
-
c. het begrenzingenplan voor
het gehele blok is vastgesteld;
-
d. het in het
derde lid van artikel 151
laatstbedoelde tijdstip is
verstreken;
-
e.
artikel 198 toepassing heeft
gevonden;
legt de
landinrichtingscommissie het plan van
toedeling gedurende een maand kosteloos
voor een ieder ter inzage op één of meer
door haar te bepalen plaatsen.
-
2.Van de
terinzagelegging geeft de
landinrichtingscommissie tevoren
openbare kennis in ten minste twee dag-
of nieuwsbladen die in het gebied,
waarin het blok is gelegen, worden
verspreid en in de gemeenten, die geheel
of gedeeltelijk zijn gelegen in zodanig
gebied, op de aldaar gebruikelijke wijze
alsmede bijzondere kennis bij
aangetekende brief aan de haar bekende
belanghebbenden.
-
3.De
kennisgevingen houden mededeling in van
de bevoegdheid tot het indienen van
bezwaren.
-
4.Op het
niet-ontvangen zijn van de bijzondere
kennisgeving kan geen beroep worden
gedaan.
Artikel 200
Uiterlijk veertien dagen na de
laatste dag, waarop het plan van toedeling
ter inzage heeft gelegen, kan iedere
belanghebbende zijn bezwaren tegen het plan
van toedeling schriftelijk bij de
landinrichtingscommissie indienen.
Artikel 201
Indien daartegen binnen de
termijn en op de wijze in
artikel 200 bepaald geen bezwaren zijn
ingediend, staat het plan van toedeling
vast. Daarvan maakt de
landinrichtingscommissie proces-verbaal op,
waarvan zij afschrift zendt aan de
rechter-commissaris en Onze Minister.
Artikel 202
Op de behandeling van bezwaren
zijn de navolgende artikelen van
overeenkomstige toepassing:
Artikel 203
Indien overeenkomstig de
arresten van de Hoge Raad inzake de bezwaren
tegen de lijst van rechthebbenden door de
rechtbank wijzigingen in die lijst worden
aangebracht, alsmede indien ingevolge het
bepaalde in
artikel 152 wijzigingen worden
aangebracht in de registratie, bedoeld in
artikel 151, brengt de rechtbank de
daardoor noodzakelijk geworden wijzigingen
in het plan van toedeling aan.
Artikel 204
Op verzoek van de
landinrichtingscommissie wordt degene, aan
wie krachtens het plan van toedeling een
onroerende zaak in eigendom of in gebruik
toekomt, op bevelschrift van de
rechter-commissaris desnoods door middel van
de sterke arm bij voorraad in de macht
daarvan gesteld.
Titel 7.
Gelijktijdig opmaken van de lijst van
rechthebbenden, het register van
schattingsuitkomsten en het plan van
toedeling en gelijktijdige terinzagelegging
daarvan
Artikel 205
-
1.De
landinrichtingscommissie kan in
afwijking van het bepaalde in
artikel 199, eerste lid, onder
a, bepalen, dat
de lijst van rechthebbenden, het
register van schattingsuitkomsten en het
plan van toedeling gelijktijdig zullen
worden opgemaakt en ter inzage gelegd.
-
2.In het in
het eerste lid bedoelde geval worden
eerst de bezwaren tegen de lijst van
rechthebbenden en tegen het register van
schattingsuitkomsten en vervolgens die
tegen het plan van toedeling behandeld.
Artikel 206
-
1.Indien de
behandeling van de bezwaren tegen de
lijst van rechthebbenden en tegen het
register van schattingsuitkomsten
wijziging van het ter inzage gelegde
plan van toedeling noodzakelijk maakt,
brengt de landinrichtingscommissie die
wijziging in dat plan aan, zodra en voor
zover de lijst van rechthebbenden en het
register van schattingsuitkomsten zijn
komen vast te staan.
-
2.De
landinrichtingscommissie doet aan de
betrokken belanghebbenden schriftelijk
mededeling van de door haar in het plan
van toedeling aangebrachte wijzigingen.
Zij stelt de betrokken belanghebbenden
in de gelegenheid uiterlijk veertien
dagen na de verzending van die
mededeling schriftelijke bezwaren tegen
de aangebrachte wijzigingen bij haar in
te dienen.
-
3.Voor zover
in het geval, bedoeld in het tweede lid,
bezwaren zijn ingediend, worden deze
bezwaren te zamen met de eerder tegen
het plan van toedeling ingediende
bezwaren behandeld.
Titel 8. Akte van
toedeling
Artikel 207
-
1.Zodra
gedeputeerde staten de besluiten inzake
de toewijzing, bedoeld in de
artikelen 133 en
137 hebben genomen, het plan van
toedeling vaststaat en de lijst van
rechthebbenden door de rechtbank is
gesloten, maakt een door de
landinrichtingscommissie aangewezen
notaris de akte van toedeling op.
-
2.In de akte
wordt opgenomen een kaart van het blok
met aanwijzing van de kavels, de wegen
en waterlopen en de gronden die op de
voet van de
artikelen 133 en
137 zijn toegewezen, een en ander
voor zover gelegen binnen het blok.
-
3.In de akte
worden voorts opgenomen:
-
a. de in de
artikelen 133 en
137 bedoelde besluiten, andere
dan de in
artikel 138, tweede lid,
bedoelde besluiten, voor zover deze
niet door Ons ingevolge
artikel 138, vierde lid, zijn
gewijzigd;
-
b. Onze ingevolge
artikel 138, vierde lid, genomen
besluiten, voor zover deze geen
betrekking hebben op de in
artikel 138, tweede lid,
bedoelde besluiten;
een en ander voor zover
deze besluiten betrekking hebben op
toewijzing in eigendom.
-
4.De
omschrijving van de kavels, de wegen en
de waterlopen, begrepen in de in het
derde lid onder a
en b, bedoelde
besluiten, die op de in het tweede lid
bedoelde kaart zijn afgebeeld en die
daarop voorzien zijn van een nummer,
geschiedt door vermelding van het nummer
waarmee zij op die kaart voorkomen.
Artikel 20, eerste lid, van de
Kadasterwet is niet van toepassing voor
zover het betreft het vermelden van de
aard en de plaatselijke aanduiding zo
deze er is, van onroerende zaken.
-
5.In de akte
van toedeling worden tevens vermeld de
hypotheken en de beslagen die door de
inschrijving van de akte van toedeling
niet meer blijven bestaan.
-
6.Het
bepaalde in de artikelen 18, eerste en
vijfde lid, en 24, tweede lid onder
b, en vierde lid,
tweede zin, van de Kadasterwet, is van
overeenkomstige toepassing op de akte
van toedeling.
Artikel 208
-
1.De akte van
toedeling wordt ondertekend door de
rechter-commissaris en de voorzitter en
de secretaris van de
landinrichtingscommissie.
-
2.Zij geldt
als titel voor de daarin omschreven
rechten. Door de inschrijving van de
akte in de openbare registers worden de
daarin omschreven onroerende zaken en
beperkte rechten verkregen.
-
3.Op grond
van de akte wordt in de openbare
registers bij elke hypothecaire
inschrijving, onderscheidenlijk bij elke
inschrijving van een beslag aangetekend,
dat de hypotheek onderscheidenlijk het
beslag in het vervolg zal rusten op de
in de akte aangewezen kavels of
gedeelten daarvan, dan wel op de rechten
waaraan die kavels of gedeelten daarvan
zijn onderworpen.
-
4.De
bewaarder van het kadaster en de
openbare registers haalt ambtshalve door
de door de inschrijving van de akte van
toedeling niet meer bestaande
inschrijvingen van de in
artikel 207, vijfde lid, bedoelde
hypotheken en beslagen.
-
5.De
bewaarder van het kadaster en de
openbare registers zendt zo spoedig
mogelijk per brief aan elke eigenaar
van, alsmede aan elke beperkt
gerechtigde met betrekking tot de
onroerende zaak een kennisgeving van het
resultaat van de bijhouding van de
kadastrale registratie die op grond van
de inschrijving van de akte plaatsvindt.
De brief vermeldt de dag van de
verzending alsmede de in de kadastrale
registratie vermeld staande gegevens
omtrent de rechten, de rechthebbenden,
als bedoeld in de Kadasterwet, de
grootte en de kadastrale aanduiding van
de onroerende zaak, waarop de
kennisgeving betrekking heeft. De
artikelen 56b tot
en met 56e van de
Kadasterwet zijn niet van toepassing op
de in de eerste zin bedoelde bijhouding.
Artikel 209
Na de inschrijving van de akte
van toedeling wordt hij, aan wie daarbij
enige onroerende zaak in eigendom of gebruik
is toegedeeld, op bevelschrift van de
rechter-commissaris desnoods door middel van
de sterke arm, in de macht daarvan gesteld.
Titel 9. De tweede
schatting en de lijst der geldelijke
regelingen
Artikel 210
-
1.De
landinrichtingscommissie geeft, op een
tijdstip door haar te bepalen, aan de
schatters, bedoeld in
artikel 164, opdracht tot het
schatten van:
-
a. voor iedere eigenaar de
verandering van de waarde van de
gronden en de overige onroerende
zaken als gevolg van de
landinrichting, voor zover niet
begrepen onder b;
-
b. de in artikel
144, tweede lid, bedoelde
verandering van de waarde der
gronden;
-
c. bij overgang der
onroerende zaken de verrekenposten
tussen de oude en nieuwe eigenaar,
te weten:
-
1°. de
waardeveranderingen, bedoeld in
de artikelen
49,
71 en
117, voor zover deze voor
verrekening in aanmerking komen
en daarmede bij de eerste
schatting nog geen rekening is
gehouden;
-
2°. de
waarde der gebouwen, werken en
beplantingen;
-
3°. de
andere dan agrarische waarde der
gronden;
-
4°. de
overige zaken.
-
2.De in het
eerste lid, onder c,
sub 1°, 2° en 3°, bedoelde waarden
worden vastgesteld naar het tijdstip van
de in
artikel 199, eerste lid, bedoelde
ter inzagelegging van het plan van
toedeling. De schatting van de zaken
bedoeld in het eerste lid, onder
c, sub 4°, kan zo
nodig plaatsvinden naar het tijdstip van
de kavelovergang.
-
3.Bij
regeling van Onze Minister worden nadere
regels gesteld over de wijze waarop de
schatting wordt verricht.
Artikel 211
De landinrichtingscommissie
gaat nadat
artikel 210 toepassing heeft gevonden zo
spoedig mogelijk over tot het opmaken van de
lijst der geldelijke regelingen.
Artikel 212
-
2. Voor de
bepaling van de in het eerste lid, onder
b en onder
c, sub 1°, bedoelde
verrekening kunnen de waarden, zoals
deze door de sluiting van het in
artikel 185, vijfde lid, bedoelde
register van schattingsuitkomsten zijn
komen vast te staan, worden
geactualiseerd met inachtneming van bij
of krachtens algemene maatregel van
bestuur te stellen regelen.
Artikel 213
-
1.De lijst
der geldelijke regelingen wordt door de
landinrichtingscommissie gedurende een
maand voor een ieder ter kosteloze
inzage gelegd op een door haar te
bepalen plaats.
-
2.
Artikel 199, tweede tot en met vierde
lid, is van overeenkomstige
toepassing.
-
3.De lijst
der geldelijke regelingen wordt in haar
geheel of in uittreksel tegen betaling
der kosten beschikbaar gesteld.
Artikel 214
Uiterlijk de veertiende dag na
de laatste dag, waarop de in
artikel 213 bedoelde lijst der
geldelijke regelingen ter inzage heeft
gelegen, kan iedere belanghebbende
schriftelijk zijn bezwaren tegen de lijst
der geldelijke regelingen bij de
landinrichtingscommissie indienen.
Artikel 215
Indien binnen de termijn en op
de wijze in het
artikel 214 bepaald geen bezwaren zijn
ingediend, staat de lijst der geldelijke
regelingen vast. Daarvan maakt de
landinrichtingscommissie een proces-verbaal
op.
Artikel 216
Op de behandeling van bezwaren
zijn de navolgende artikelen van
overeenkomstige toepassing:
-
a.
de
artikelen 172,
173 en
174;
-
b.
artikel 175, met dien verstande dat
het derde lid als volgt wordt gelezen:
In de oproeping wordt gewezen op het
rechtsgevolg dat de wet aan het
niet-bijwonen van de behandeling
verbindt;
-
c.
de
artikelen 176, met uitzondering van
het zesde lid, eerste volzin,
178,
179, eerste volzin,
185, eerste-vierde lid, en
187.
Artikel 217
-
1.Nadat zij
omtrent alle geschillen betreffende de
lijst der geldelijke regelingen heeft
beslist, sluit de rechtbank de lijst der
geldelijke regelingen. Zij geeft hiervan
kennis aan Onze Minister en aan de
landinrichtingscommissie.
-
2.Tegen de
uitspraak van de rechtbank bestaat
behalve cassatie geen rechtsmiddel open.
Artikel 182 is van overeenkomstige
toepassing.
-
3.Indien de
cassatie, als bedoeld in het tweede lid
leidt tot een vermindering van de
schuldplichtigheid, worden de geldelijke
gevolgen daarvan door het Rijk gedragen.
Artikel 218
De lijst der geldelijke
regelingen, zoals zij door de rechtbank is
gesloten, geldt als titel voor de daarin
omschreven vorderingen.
Titel 10.
Gelijktijdige opmaking van het plan van
toedeling en de lijst der geldelijke
regelingen en gelijktijdige ter
inzagelegging daarvan
Artikel 219
-
1.De
landinrichtingscommissie kan bepalen dat
het plan van toedeling en de lijst der
geldelijke regelingen gelijktijdig
zullen worden opgemaakt en ter inzage
gelegd. Alsdan worden eerst de bezwaren
tegen het plan van toedeling en
vervolgens die tegen de lijst der
geldelijke regelingen behandeld.
-
2.In de lijst
der geldelijke regelingen dienen te
worden opgenomen de geldelijke gevolgen
van de behandeling van de bezwaren tegen
het plan van toedeling.
Artikel 220
-
1.Indien bij
toepassing van
artikel 219 de behandeling van de
bezwaren tegen het plan van toedeling
wijzigingen van de ter inzage gelegde
lijst der geldelijke regelingen
noodzakelijk maakt, doet de
landinrichtingscommissie de betrokken
belanghebbenden schriftelijk mededeling
van de geldelijke gevolgen, welke de
behandeling van de bezwaren tegen het
plan van toedeling heeft voor de lijst
der geldelijke regelingen.
-
2.De
landinrichtingscommissie stelt in dat
geval de betrokken belanghebbenden in de
gelegenheid uiterlijk veertien dagen na
de verzending van die mededeling
schriftelijk bezwaren tegen die
geldelijke gevolgen in te dienen.
-
3.Voor zover
in het geval, bedoeld in het tweede lid,
bezwaren zijn ingediend, worden deze
bezwaren tezamen met de eerder tegen de
lijst der geldelijke regelingen
ingediende bezwaren behandeld.
Titel 11. Algemene
wet bestuursrecht
Artikel 220a
De hoofdstukken 6 en 7 van de
Algemene wet bestuursrecht zijn niet van
toepassing ten aanzien van de bezwaren,
bedoeld in de
artikelen 152, tweede lid,
170, eerste lid,
191,
200,
205, tweede lid,
214, en
219, eerste lid, en van het beroep,
bedoeld in
artikel 157, tweede lid.
Hoofdstuk VIII.
Kosten
Artikel 221
De kosten van landinrichting
worden gedragen door het Rijk, andere
openbare lichamen en eigenaren op de voet
van de navolgende bepalingen.
Artikel 222
-
1.Ten laste
van het Rijk komen de kosten van de
Dienst voor het kadaster en de openbare
registers, van het bijeenroepen en
houden van vergaderingen en van het doen
van openbare kennisgevingen.
-
2.Eveneens
komen ten laste van het Rijk
vergoedingen welke voortvloeien uit de
toepassing van het bepaalde in
artikel 146, derde lid, en welke
niet in de verrekening, bedoeld in de
artikelen 145 en
210, eerste lid, onder c,
zijn begrepen.
-
3.Ten laste
van andere openbare lichamen komen de
kosten waartoe zij zich op grond van
artikel 35, tweede lid, en
artikel 87, vierde lid, dan wel
anderszins bij overeenkomst, hebben
verplicht.
-
4.Ten laste
van de gezamenlijke eigenaren komen de
kosten van landinrichting, die gemaakt
zijn ten behoeve van het blok, voor
zover deze niet gedekt worden door een
rijksbijdrage of voor zover de betaling
van deze lasten niet bij overeenkomst is
verzekerd. Deze kosten worden uit ’s
Rijks kas voorgeschoten volgens een door
Ons vastgestelde regeling.
Artikel 223
-
1.De kosten
die ten laste van de gezamenlijke
eigenaren komen worden omgeslagen over
de kavels naar de mate van het nut,
zoals bepaald op grond van de schatting
bedoeld in
artikel 210, eerste lid, onder
a, dat de
landinrichting voor de eigenaar heeft
gehad, met dien verstande dat
-
a. geen heffing en
invordering plaatsvindt indien de
door een eigenaar verschuldigde
kosten geringer zijn dan een bij
algemene maatregel van bestuur vast
te stellen bedrag;
-
b. het door een eigenaar te
betalen gedeelte der kosten, de
waardevermeerdering als gevolg van
landinrichting niet te boven gaat.
-
2.Terzake van
het op grond van de lijst der geldelijke
regelingen, zoals zij door de rechtbank
is gesloten, door de eigenaar
verschuldigde bedrag rust op de hem
toegedeelde kavels onder de naam van
"landinrichtingsrenten", verder te
noemen rente, een schuldplichtigheid ten
behoeve van het Rijk.
Artikel 224
-
1.De rente
wordt geheven van degene die als
bezitter, eigenaar of beperkt
gerechtigde het genot heeft van één of
meer toegedeelde kavels, bedoeld in
artikel 223.
-
2.In geval
van vruchtgebruik op een toegedeelde
kavel is de eigenaar van die kavel
verplicht aan de vruchtgebruiker daarvan
bij het eindigen van het recht van
vruchtgebruik te vergoeden, hetgeen die
vruchtgebruiker in verband met de
vermindering van de waarde van de op de
voet van
artikel 230 berekende rente geacht
moet worden voor aflossing te hebben
betaald.
-
3.In geval
van het recht van opstal is de rente
slechts verschuldigd, voor zover zodanig
recht niet betreft het leggen en houden
van leidingen in, op of boven de
onroerende zaak van een ander.
Artikel 226
-
1.De rente
wordt geheven over zesentwintig
achtereenvolgende jaren, te beginnen met
het kalenderjaar volgende op dat waarin
de kennisgeving van het bedrag van die
rente ter opneming in de kadastrale
registratie door het desbetreffende
kantoor van de Dienst voor het kadaster
en de openbare registers is ontvangen.
-
2.Op verzoek
van degene die als bezitter, eigenaar of
beperkt gerechtigde het genot heeft
wordt de rente voor de ten tijde van de
indiening van het verzoek nog niet
aangevangen kalenderjaren ineens voldaan
met inachtneming van het bepaalde in
artikel 230.
Artikel 227
Het op de voet van
artikel 225 berekende bedrag van de
verschuldigde rente wordt door de zorg van
het bestuur van de Dienst voor het kadaster
en de openbare registers in de kadastrale
registratie bij de desbetreffende percelen
opgenomen.
Artikel 228
-
1.Indien een
perceel wordt gesplitst, wordt de voor
dat perceel vastgestelde rente van de
nog niet aangevangen kalenderjaren
verdeeld over de na de splitsing
ontstane percelen naar verhouding van de
grootten van die percelen volgens de
kadastrale registratie.
-
2.Indien een
perceel of een gedeelte daarvan wordt
samengevoegd met een ander perceel of
met een gedeelte daarvan, wordt de rente
voor het door samenvoeging ontstane
perceel voor de nog niet aangevangen
kalenderjaren bepaald door samenvoeging
van de rentebedragen die rusten op de
bij die samenvoeging betrokken percelen
of de gedeelten daarvan.
-
3.
Artikel 227 vindt toepassing ten
aanzien van rentebedragen die op de voet
van het eerste of het tweede lid zijn
bepaald.
Artikel 229
-
1.De rente
wordt geheven en ingevorderd door of
vanwege Onze Minister van Financiën.
-
2.De heffing
en de invordering van de rente
geschieden met toepassing van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen (Stb.
1959, 301) en de Invorderingswet 1990 (Stb.
221) als ware die rente een
rijksbelasting.
-
3.De rente
wordt geheven bij wege van aanslag.
Indien met betrekking tot een zelfde
perceel twee of meer personen
renteplichtig zijn kan de rente bij wege
van één aanslag worden geheven ten name
van één van hen.
-
4.Bezwaar en
beroep bedoeld in Hoofdstuk V van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen
kunnen niet zijn gegrond op de stelling
dat het op grond van
artikel 223 verschuldigde bedrag ten
onrechte of te hoog is vastgesteld.
-
5.Indien met
toepassing van de tweede volzin van het
derde lid de aanslag ten name van één
renteplichtige is gesteld kan:
-
a. de ontvanger de aanslag op
het gehele perceel verhalen ten name
van degene te wiens name de aanslag
is gesteld, zonder rekening te
houden met de rechten van de overige
renteplichtigen;
-
b. de renteplichtige die de
aanslag heeft voldaan hetgeen hij
meer heeft voldaan dan overeenkomt
met zijn renteplicht verhalen op de
overige renteplichtigen naar
evenredigheid van ieders
renteplicht.
-
6.Van het
vijfde lid, aanhef en onderdeel
b, kan bij
overeenkomst worden afgeweken.
Artikel 230
-
1.Vóór of op
1 juli van elk jaar kan de rente over de
nog niet ingetreden jaren worden
afgekocht voor haar waarde op genoemde
dag.
-
2.Ter
berekening van die waarde wordt het over
een jaar verschuldigde bedrag geacht op
de eerste juli van dat jaar te
verschijnen. De berekening geschiedt
voorts naar de rentevoet van drie
vijfachtste percent.
-
3.De verdere
bepalingen omtrent de afkoop worden door
Onze Minister van Financiën vastgesteld.
Hoofdstuk IX.
Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 231
-
1.Overtreding
van het bepaalde in de
artikelen 48,
49,
70,
71,
116 en
117 wordt gestraft met geldboete van
de derde categorie.
-
2.Het
strafbare feit wordt als een overtreding
beschouwd.
Artikel 232
-
1.Na
beëindiging der werkzaamheden draagt de
landinrichtingscommissie alle stukken,
op de landinrichting betrekking
hebbende, over aan Onze Minister.
-
2.Zodra de
overdracht heeft plaatsgevonden is de
landinrichtingscommissie van rechtswege
ontbonden.
Artikel 233
[Bevat
wijzigingen in andere regelgeving]
Artikel 234
[Bevat
wijzigingen in andere regelgeving]
Artikel 235
[Bevat
wijzigingen in andere regelgeving]
Artikel 236
[Bevat
wijzigingen in andere regelgeving]
Artikel 237
[Bevat
wijzigingen in andere regelgeving]
Artikel 238
[Bevat
wijzigingen in andere regelgeving]
Artikel 239
[Bevat
wijzigingen in andere regelgeving]
Artikel 240
-
1.Wij
behouden Ons voor te bepalen, dat een
ruilverkaveling waartoe het besluit tot
ruilverkaveling is genomen voor het
krachtens
artikel 241, tweede lid, bepaalde
tijdstip zal worden voltooid volgens de
bepalingen van de Ruilverkavelingswet
1954, met dien verstande dat artikel 125
van die wet als volgt wordt gelezen:
Artikel 125. - 1. De rente
wordt geheven en ingevorderd door of
vanwege Onze Minister van Financiën.
-
2.De heffing
en de invordering van de rente
geschieden met toepassing van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen (Stb.
1959, 301) en de Invorderingswet 1990 (Stb.
221) als ware die rente een
rijksbelasting.
-
3.[Vervallen]
-
4.Bezwaar en
beroep bedoeld in Hoofdstuk V van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen
kunnen niet zijn gegrond op de stelling
dat het op grond van
artikel 117 verschuldigde bedrag ten
onrechte of te hoog is vastgesteld.
-
5.Indien met
toepassing van de tweede volzin van het
derde lid de aanslag ten name van één
renteplichtige is gesteld kan:
-
a. de ontvanger de aanslag op
het gehele perceel verhalen ten name
van degene te wiens name de aanslag
is gesteld, zonder rekening te
houden met de rechten van de overige
renteplichtigen;
-
b. de renteplichtige die de
aanslag heeft voldaan hetgeen hij
meer heeft voldaan dan overeenkomt
met zijn renteplicht verhalen op de
overige renteplichtigen naar
evenredigheid van ieders
renteplicht.
-
6.[Vervallen]
-
7.[Vervallen]
-
8.Indien ten
aanzien van een voorontwerp van een
rapport als bedoeld in het vorige lid
inspraak heeft plaatsgevonden, kan Onze
Minister bepalen dat deze inspraak in de
plaats treedt van de inspraak bedoeld in
artikel 38, dan wel dat deze
inspraak in de plaats treedt van de
inspraak als bedoeld in
artikel 77, voortvloeiende uit de
toepassing van
Hoofdstuk III, Titel 7.
-
9.Voor een
gebied, waarvoor een rapport als bedoeld
in artikel 34 van de Ruilverkavelingswet
1954 aan gedeputeerde staten is
toegezonden, doch waarvoor de stemming
als bedoeld in artikel 37 dier wet nog
niet is gehouden treedt genoemd rapport
in de plaats van het
ontwerp-landinrichtingsplan zoals
voorbereid op de wijze als bedoeld in
Hoofdstuk III, Titel 7.
-
10.Voor een
gebied waarvoor een rapport als bedoeld
in artikel 34 van de Ruilverkavelingswet
1954 door gedeputeerde staten is
vastgesteld en waarvoor de in artikel 37
dier wet bedoelde stemming nog niet is
gehouden, treedt het vorengenoemde
rapport in de plaats van het
landinrichtingsplan dat met toepassing
van
Hoofdstuk III, Titel 7 is
vastgesteld.
-
11.De
ingevolge artikel 51 van de
Ruilverkavelingswet 1954 benoemde
plaatselijke commissie wordt beschouwd
als landinrichtingscommissie als bedoeld
in
Hoofdstuk III, Titel 2.
-
12.[Vervallen]
-
13.Onze
Minister kan voor ruilverkavelingen
waartoe het besluit tot ruilverkaveling
is genomen voor het krachtens
artikel 241, tweede lid, bepaalde
tijdstip procedure-onderdelen en
proceduremomenten ingevolge de
Ruilverkavelingswet 1954 gelijkstellen
aan procedureonderdelen en
proceduremomenten ingevolge deze wet.
-
14.Op
ruilverkavelingen waartoe is besloten
vóór 1 juli 1975 blijven de artikelen
119, 121 en 127, van de
Ruilverkavelingswet 1954, zoals zij voor
dat tijdstip luidden, van toepassing.
-
15.[Vervallen]
-
16.de
Ontgrondingenwet is niet van toepassing
op het uitvoeren van ruilverkavelingen,
als bedoeld in het eerste lid, met
uitzondering van ontgrondingen welke
geschieden ter verkrijging van het voor
de werken nodige bodemmateriaal.
-
17.Geldig is
een beding in een pachtovereenkomst, als
bedoeld in artikel 14 van de Pachtwet (Stb.
1958, 37), ingevolge hetwelk de lasten,
welke de verpachter krachtens een
ruilverkaveling, als bedoeld in het
eerste lid, zijn opgelegd ten dele ten
laste van de pachter komen.
-
18.Een
overeenkomst tot vervreemding van land,
als bedoeld in artikel 6 van de Wet
agrarisch grondverkeer wordt
goedgekeurd, indien het een
ruilverkavelingsovereenkomst als bedoeld
in artikel 4 van de Ruilverkavelingswet
1954 betreft, welke voldoet aan door
Onze Minister te stellen eisen.
-
19.De
ruilverkaveling Tubbergen waarvoor het
besluit tot ruilverkaveling is genomen
op 21 december 1971, wordt niet in
uitvoering genomen.
-
20.Op nog
ingevolge de bepalingen van de
Ruilverkavelingswet 1954 verschuldigde
ruilverkavelingsrente zijn, onverminderd
het bepaalde in het
veertiende lid, de artikelen 224,
226, tweede lid, en
227 tot en met 230 van
overeenkomstige toepassing.
Lasten en bevelen
dat deze in het Staatsblad zal worden
geplaatst, en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand
zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 9 mei 1985
BEATRIX
De Minister van Landbouw en Visserij,
G.J.M. Braks
De Staatssecretaris van Landbouw en
Visserij,
A. Ploeg
De Minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
P. Winsemius
De Minister van Justitie,
F. Korthals Altes
De Minister van Financiën,
O. Ruding
Uitgegeven de achttiende juni 1985
De Minister van Justitie,
F. Korthals Altes
|
|