WET van 5 augustus 1850, Stb.
1850, 45, tot regeling van het
regt van onderzoek (enquête). Inwerkingtreding:
2 september 1850 (Stb. 1850, 40).
WIJ WILLEM III, bij
de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg,
enz., enz., enz.
Allen die deze
zullen zien of hooren lezen, salut! doen te
weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat ter
uitvoering van artikel 95 der Grondwet, het
recht van onderzoek (enquête) van de Kamers der
Staten-Generaal moet geregeld worden door de
wet;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met
gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben
goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
Artikel 1
-
1.Elk der
Kamers of de verenigde vergadering der
Staten-Generaal kan op voorstel van een
of meer van haar leden of van een door
haar ingestelde commissie besluiten een
onderzoek in te stellen.
-
2.De
uitvoering van dit besluit wordt
opgedragen aan hetzij een reeds door de
betreffende Kamer of door de verenigde
vergadering ingestelde commissie, hetzij
aan een daartoe in te stellen commissie.
-
3.Het besluit
bevat een omschrijving van het onderwerp
waarop het onderzoek betrekking zal
hebben. Deze omschrijving kan hangende
het onderzoek al dan niet op verzoek van
de commissie die het onderzoek verricht,
door de Kamer of de verenigde
vergadering worden gewijzigd.
-
4.Elk der
Kamers of de verenigde vergadering der
Staten-Generaal bepaalt de wijze waarop
het aantal leden en plaatsvervangende
leden van de commissie waaraan een
onderzoek wordt opgedragen wordt
vastgesteld alsmede de wijze waarop zij
worden benoemd en ontslagen.
-
5.Een
commissie van onderzoek kan geen der
bevoegdheden, haar bij deze wet
verleend, uitoefenen, indien niet ten
minste drie harer leden of als zodanig
optredende plaatsvervangende leden
tegenwoordig zijn.
Artikel 2
-
1.Het besluit
tot het instellen van een onderzoek
wordt in de
Staatscourant geplaatst. Daarbij
wordt vermeld aan welke commissie het
onderzoek is opgedragen.
-
2.Van
wijzigingen in de omschrijving van het
onderwerp van onderzoek en van
beëindiging van het onderzoek wordt op
gelijke wijze kennis gegeven.
Artikel 3
-
1.Vanaf het
tijdstip van de eerste bekendmaking zijn
alle Nederlanders, alle ingezetenen en
andere binnen het grondgebied van het
Rijk verblijfhoudende personen, benevens
alle binnen het grondgebied van het Rijk
gevestigde rechtspersonen verplicht te
voldoen aan de vordering van de
commissie tot het verschaffen van inzage
in, het nemen van afschrift van of het
anderszins laten kennisnemen van alle
bescheiden waarover zij beschikken en
waarvan naar het redelijk oordeel van de
commissie inzage, afschrift of
kennisneming anderszins voor de
vervulling van haar taak nodig is.
-
2.De in het
eerste lid genoemde personen zijn voorts
vanaf het tijdstip van de eerste
bekendmaking verplicht te voldoen aan
een oproeping door de commissie
uitgevaardigd om als getuige of
deskundige te worden verhoord.
-
3.Alle
ambtenaren zijn vanaf het tijdstip van
de eerste bekendmaking gehouden om, in
overeenstemming met de bepalingen van
deze wet, gevolg te geven aan de
vorderingen van de commissie die deze
tot uitvoering van haar taak nodig
oordeelt.
Artikel 4
De getuigen en deskundigen
verschijnen voor de commissie van onderzoek,
hetzij vrijwillig op een schriftelijke
oproeping, hetzij ingevolge dagvaarding.
Artikel 4a
Een getuige of deskundige die
door de commissie wordt verhoord kan niet
tevens zijn lid van de commissie.
Artikel 5
-
1.Dagvaarding
van getuigen of deskundigen geschiedt
door de deurwaarders bij de
verschillende rechterlijke colleges,
hetzij op rechtstreekse last der
commissie, hetzij, ten gevolge van haar
vordering, op last der ambtenaren van
het openbaar ministerie.
-
2.Onder
dagvaarding wordt in deze wet mede
begrepen voor wat betreft personen, die
geen bekende woon- of verblijfplaats
binnen het Rijk hebben, een oproeping op
last der commissie op door haar te
bepalen wijze.
Artikel 6
De getuigen of deskundigen
worden in persoon of te hunner woonplaats
gedagvaardigd, ten minste drie dagen voor de
dag van het verhoor.
Artikel 7
-
1.De verhoren
van getuigen en deskundigen worden door
de commissie gehouden op de plaats, waar
zij zulks het meest wenselijk oordeelt.
-
2.De
schriftelijke aantekening der afgelegde
verklaringen of gegeven berichten wordt
aan de getuigen of deskundigen
voorgelezen of ter inzage verstrekt en
door dezen ondertekend.
Artikel 8
-
1.De
commissie kan besluiten dat getuigen,
mits zij de leeftijd van zestien jaren
hebben bereikt, niet worden verhoord dan
na het afleggen van de eed of belofte.
-
2.Zij leggen
in dat geval in handen van de voorzitter
van de commissie de eed of belofte af
dat zij de gehele waarheid en niets dan
de waarheid zullen zeggen.
-
3.De
deskundige is verplicht zijn taak
onpartijdig en naar beste weten te
verrichten.
Artikel 8a
-
1.Een getuige
is gerechtigd zich tijdens het verhoor
te laten bijstaan.
-
2.Om
gewichtige redenen kan de commissie
besluiten, dat een getuige zonder
bijstand wordt verhoord.
Artikel 9
-
1.Indien de
behoorlijk gedagvaarde getuige of
deskundige niet verschijnt, wordt
daarvan een proces-verbaal opgemaakt,
hetwelk een nauwkeurige omschrijving der
akte van dagvaarding behelst en door de
aanwezige leden der commissie wordt
ondertekend.
-
2.Dit
proces-verbaal wordt door de commissie,
wanneer zij het nodig oordeelt, in
handen gesteld van het openbaar
ministerie bij de rechtbank van het
arrondissement, waarin de in gebreke
gebleven getuige of deskundige woont.
Artikel 10
-
1.De
vervolging van hem die weigert gevolg te
geven aan een vordering ingevolge
artikel 3, eerste lid, en van de
nalatige getuige of deskundige staat ter
kennisneming van de burgerlijke rechter
en wordt, zowel in eerste aanleg als in
hoger beroep, ter terechtzitting voor
burgerlijke zaken behandeld, op de wijze
bij de wet voor strafzaken ter
kennisneming van de rechtbank
voorgeschreven.
-
2.De
bepalingen van de eerste titel van het
vijfde Boek van het Wetboek van
Strafvordering zijn van toepassing.
Artikel 11
Het proces-verbaal van
niet-verschijning, door de commissie,
opgemaakt, levert, behoudens tegenbewijs,
een volledig bewijs op van hetgeen daarin
vermeld staat.
Artikel 12
De Nederlandse strafwet is
toepasselijk op ieder die niet voldoet aan
de verplichting in
artikel 3 omschreven, ook indien het
feit buiten Nederland is begaan.
Artikel 13
Onverminderd de vervolging
wegens de eerste niet-verschijning, kan de
commissie een nadere dagvaarding van
dezelfde getuige of deskundige bevelen, en
zelfs door tussenkomst van de officier bij
de betrokken rechtbank een bevel van
medebrenging van de rechter-commissaris in
het arrondissement waarin de getuige of
deskundige woont, of zich werkelijk bevindt,
doen requireren, om bij de dagvaarding te
worden gevoegd.
Artikel 14
Bij herhaalde
niet-verschijning zijn de
artikelen 9,
10,
11 en
12 dezer wet mede van toepassing.
Artikel 14a [Vervallen
per 01-10-1991]
Artikel 15
-
1.Van een
weigering gevolg te geven aan een
vordering van de commissie ingevolge
artikel 3, eerste lid, wordt
proces-verbaal opgemaakt, hetwelk de
redenen van de weigering, zo die gegeven
zijn, inhoudt, en door de leden van de
commissie wordt ondertekend.
-
2.Wanneer een
getuige of deskundige, hetzij
vrijwillig, hetzij op de nadere
dagvaarding verschenen of uit kracht van
het bevel tot medebrenging voor de
commissie gebracht zijnde, weigert te
antwoorden, of de eed of de belofte af
te leggen, wordt daarvan proces-verbaal
opgemaakt, hetwelk de redenen van die
weigering, zo die gegeven zijn, inhoudt,
en door de aanwezige leden van de
commissie wordt ondertekend.
-
3.De in het
eerste en tweede lid bedoelde
processen-verbaal bezitten de
bewijskracht in
artikel 11 omschreven.
Artikel 16
-
1.De
commissie stelt het proces-verbaal,
bedoeld in
artikel 15, eerste lid, wanneer zij
het nodig oordeelt, in handen van het
openbaar ministerie bij de rechtbank van
het arrondissement waarin zij het
verschaffen van inzage, het nemen van
afschrift of het anderszins kennisnemen
heeft gevorderd.
-
2.De
commissie stelt het proces-verbaal,
bedoeld in
artikel 15, tweede lid, wanneer zij
het nodig oordeelt, in handen van het
openbaar ministerie bij de rechtbank van
het arrondissement waarin het verhoor
was gelast.
-
3.De
vervolging geschiedt op de wijze bij
artikel 10 omschreven.
Artikel 17
-
1.De
rechtbank van het arrondissement kan de
gijzeling van de weigerachtige getuige
of deskundige gelasten. Deze gijzeling
wordt voor een tijdvak van zes maanden
uitgesproken, doch houdt op wanneer de
getuige of deskundige vroeger aan zijn
verplichting mocht hebben voldaan.
-
2.Op de
vordering der commissie, gelast de
voorzieningenrechter van de rechtbank de
dadelijke gijzeling van de weigerachtige
getuige of deskundige, die inmiddels tot
aan de uitspraak van de
voorzieningenrechter, op last der
commissie, binnen het lokaal, waar zij
vergadert, in bewaring kan worden
gehouden; indien de weigerachtige
getuige of deskundige, die op last van
de commissie in bewaring wordt gehouden,
om zijn invrijheidstelling verzoekt,
wordt hij binnen vierentwintig uren door
de voorzieningenrechter van de rechtbank
gehoord; het door de
voorzieningenrechter af te geven bevel
vermeldt de gedane vordering, benoemt de
deurwaarder met de overbrenging belast,
en wijst de plaats der voorlopige
gijzeling aan.
-
3.Van de
in-gijzeling-stelling wordt een akte
opgemaakt, waarin het bevel tot
gijzeling wordt aangehaald en waarvan
onmiddellijk een afschrift aan de
gegijzelde wordt overhandigd.
-
4.Deze
voorlopige gijzeling houdt op bij de
voldoening aan de vroeger geweigerde
verplichting, en vervalt van rechtswege,
indien de bekrachtiging daarvan niet
binnen acht dagen bij de rechter is
gevraagd.
-
5.De bij
vonnis bevolen of bekrachtigde gijzeling
is uitvoerbaar, niettegenstaande verzet
of hoger beroep.
Artikel 18
Niemand kan genoodzaakt worden
aan de commissie geheimen te openbaren, voor
zover daardoor onevenredige schade zou
worden toegebracht aan het belang van de
uitoefening van zijn beroep, danwel aan het
belang van zijn onderneming of de
onderneming waarbij hij werkzaam is of
geweest is.
Artikel 18a
-
1.De getuigen
en deskundigen worden in een openbare
zitting van de commissie verhoord.
-
2.De
commissie kan echter om gewichtige
redenen besluiten een verhoor of een
gedeelte daarvan niet in het openbaar af
te nemen.
-
3.De leden en
plaatsvervangende leden van de commissie
bewaren geheimhouding omtrent hetgeen
hun tijdens een besloten zitting ter
kennis komt.
-
4.De
aantekening, bedoeld in artikel 7, van
een verhoor of een gedeelte van een
verhoor als bedoeld in het tweede lid,
wordt ter inzage gelegd van de leden van
de Kamer of de verenigde vergadering
door wie de commissie is ingesteld. De
leden bewaren omtrent de inhoud van
zodanige aantekening geheimhouding.
Artikel 18b
-
1.De
commissie kan om gewichtige redenen in
verband met de bescherming van de in
artikel 3, eerste lid, genoemde
personen of van een belang, bedoeld in
artikel 18, besluiten aan haar
overgelegde bescheiden of gedeelten
daarvan niet openbaar te maken.
-
2.De leden en
plaatsvervangende leden van de commissie
bewaren geheimhouding omtrent de inhoud
van de bescheiden of gedeelten daarvan,
die ingevolge een besluit, bedoeld in
het eerste lid, niet openbaar worden
gemaakt.
-
3.Voor zover
de in het tweede lid bedoelde bescheiden
deel uitmaken van het onderzoeksverslag
van de commissie, worden deze ter inzage
of anderszins ter kennisneming gelegd
van de leden van de Kamer of verenigde
vergadering door welke de commissie is
ingesteld. De leden bewaren omtrent de
inhoud van de zodanige bescheiden
geheimhouding.
Artikel 19
-
1.Zij die uit
hoofde van hun ambt, beroep of
betrekking tot geheimhouding verplicht
zijn, kunnen zich verschonen getuigenis
af te leggen, doch alleen en bij
uitsluiting nopens hetgeen waarvan de
wetenschap aan hen als zodanig is
toevertrouwd.
-
2.Zij kunnen
inzage, afschrift of kennisneming
anderszins weigeren van bescheiden of
gedeelten daarvan tot welke hun plicht
tot geheimhouding zich uitstrekt.
Artikel 20
-
1.De
gevoelens, door de leden van colleges
bij de behandeling van zaken ter
vergadering geuit, en de deswege plaats
gehad hebbende beraadslagingen mogen,
voor zover bij de wet een verplichting
tot geheimhouding is opgelegd, nimmer
een onderwerp van verhoor of
ondervraging uitmaken. Met betrekking
tot de behandeling van zaken ter
vergadering van de ministerraad en de op
grond daarvan plaatsgehad hebbende
beraadslagingen mogen ministers en
staatssecretarissen, gewezen ministers
en staatssecretarissen, tenzij de
ministerraad op een daartoe strekkend
verzoek van de commissie ontheffing
verleent van de geheimhoudingsplicht,
slechts worden ondervraagd over in die
raad gevallen beslissingen en de gronden
waarp deze rusten.
-
2.De
verschoning van verplichte geheimhouding
door burgerlijke ambtenaren of
militairen of gewezen burgerlijke
ambtenaren en militairen van alle rang
ingebracht, moet evenzo worden
aangenomen indien zij rust op het
beweren dat de verlangde openbaarmaking
wordt geoordeeld in strijd te zijn met
het belang van de staat, of op de
stellige last van hun meerderen dezelfde
grond van verschoning aanduidende.
-
3.In beide
gevallen kan echter de Kamer of de
verenigde vergadering der
Staten-Generaal op het verslag van haar
commissie verlangen, dat de gegrondheid
van de ingebrachte verschoning door de
minister, onder wie de betrokken
ambtenaar of militair behoort of heeft
behoord nader wordt bevestigd.
-
4.Met
betrekking tot gewezen ministers en
staatssecretarissen geschiedt voor
zaken, welke betrekking hebben op de
tijd van hun ambtsvervulling, de
bevestiging door de minister-president.
Artikel 21
-
1.De minister
bij wie of onder wiens ondergeschikte
ambtenaren bescheiden voorhanden zijn,
waarvan inzage of kennisneming
anderszins door de commissie
schriftelijk wordt verlangd, bewilligt
in die inzage of kennisneming, tenzij
hij mocht beoordelen dat zij met het
belang van de staat in strijd zou kunnen
zijn.
-
2.Tenzij de
ministerraad anders besluit, wordt
evenwel van bescheiden, weergevende de
behandeling van zaken ter vergadering
van de ministerraad niet anders
verstrekt dan een door de
minister-president ondertekend
uittreksel, vermeldende de in die raad
gevallen beslissingen.
Artikel 22
Bij de toepassing van de
bepalingen, in de beide voorafgaande
artikelen vervat, op leden van
staatscolleges of andere ambtenaren, wier
werkkring hen niet rechtstreeks onder enig
ministerie rangschikt, zal de toestemming
tot of weigering van inzage of kennisneming
anderszins van bescheiden, of verklaring van
strijdig staatsbelang, worden gegeven door
de minister of ministers tot wier werkkring
die behandelde zaken specifiek behoren.
Artikel 23
-
1.Wanneer de
commissie nodig acht buiten Nederland
verblijfhoudende personen als getuigen
of deskundigen te horen, kan zij van de
vragen, waarop antwoord wordt verlangd,
in geschrifte mededeling doen aan het
betrokken ministerie, dat de voldoening
daaraan bevordert.
-
2.Indien de
medegedeelde vragen door ambtenaren of
militairen van alle rang moeten worden
beantwoord en de minister van oordeel
is, dat het belang van de Staat de
beantwoording niet toelaat, wordt
daarvan aan de commissie kennis gegeven.
-
3.Artikel
20, derde lid, is van toepassing.
Artikel 24
Behalve in het geval van
artikel 25, kunnen nimmer verklaringen
voor een commissie, of op haar vordering
afgelegd, als bewijs in rechte gelden,
hetzij tegen degene door wie zij afgelegd
zijn, hetzij tegen derden.
Artikel 25
-
1.Getuigen,
die in hun onder ede afgelegde
verklaringen feiten hebben vervalst, of
tegen de waarheid voorgedragen, worden
gestraft met de straffen tegen valse
getuigenis in burgerlijke zaken bij het
Wetboek van Strafrecht bedreigd.
-
2.Hij die
schuldig is aan het omkopen van
getuigen, wordt gestraft naar de
voorschriften die in het Wetboek van
Strafrecht over omkoping van getuigen
zijn gegeven.
-
3.Het
proces-verbaal van gehouden
getuigenverhoor bezit de bewijskracht
als omschreven in
artikel 11.
Artikel 26
De getuigen en deskundigen
ontvangen op hun daartoe strekkend verzoek
schadeloosstelling, door de commissie op
vertoon van de schriftelijke oproeping of de
akte van dagvaarding, te begroten
overeenkomstig het bepaalde omtrent getuigen
en deskundigen krachtens artikel 57 van de
Wet tarieven in burgerlijke zaken.
Artikel 27 [Vervallen
per 07-11-1977]
Artikel 28
De bevoegdheid en de
werkzaamheden van een commissie van
onderzoek worden door de ontbinding van één
of van beide Kamers der Staten-Generaal niet
geschorst.
Artikel 29
De Kamer of de verenigde
vergadering der Staten-Generaal stelt een
raming vast van de kosten, welke naar haar
oordeel voor het onderzoek in een bepaald
jaar vereist zijn. Zij brengt deze te Onzer
kennis. Wij dienen vervolgens een voorstel
van wet in tot verhoging van de
rijksbegroting.
Artikel 29a
-
1.Na de
beëindiging van het onderzoek van een
door haar ingestelde commissie besluit
de Kamer of de verenigde vergadering,
dat de processen-verbaal en de overige
bescheiden van het onderzoek worden
vernietigd, dan wel gedurende een door
haar te bepalen periode worden bewaard
in het archief van de Kamer of in het
Rijksarchief.
-
2.Bescheiden
en aantekeningen, die ingevolge een
besluit van de commissie, genomen
krachtens de haar bij
artikel 18a en
18b van deze wet
verleende bevoegdheid, geheim dienen te
worden gehouden, maken geen deel uit van
dit archief.
-
3.De
commissie bepaalt waar de in het tweede
lid bedoelde bescheiden worden bewaard
en gedurende welke periode zij geheim
zullen zijn.
Artikel 30
Deze wet kan worden aangehaald
als de Wet op de Parlementaire Enquête.
Lasten en bevelen,
dat deze in het Staatsblad zal worden
geplaatst, en dat alle Ministeriële
Departementen, Autoriteiten, Collegien en
Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de
naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven op het Loo, den 5den 1850
WILLEM
De Minister van Justitie,
N. van Rosenthal
Uitgegeven den dertienden Augustus
1850
De Staatsraad, Directeur van het Kabinet des
Konings,
A.G.A. van Rappard
|
|