Geschiedenis van dit besluit:
Datum inwerkingtreding |
Terugwerkende kracht t/m |
Betreft |
Bekendmaking regeling |
Bekendmaking inwerkingtreding |
01-03-2012 |
|
Intrekking |
Stb. 2012, 79 |
Stb. 2012, 80 |
01-01-2011 |
|
Wijziging |
Stb. 2010, 869 |
Stb. 2010, 869 |
10-10-2010 |
|
Wijziging |
Stb. 2010, 366 |
Stb. 2010, 389 |
01-01-2010 |
|
Wijziging |
Stb. 2009, 595 |
Stb. 2009, 595 |
02-05-2009 |
|
Wijziging |
Stb. 2009, 183 |
Stb. 2009, 183 |
01-01-2006 |
|
Wijziging |
Stb. 2005, 620 |
Stb. 2005, 620 |
29-12-2005 |
|
Wijziging |
Stb. 2005, 712 |
Stb. 2005, 712 |
|
Nieuwe regeling |
Stb. 2005, 618 |
Stb. 2005, 618 |
BESLUIT van 5 december
2005, houdende vaststelling van een inkomensbesluit voor
de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen (Inkomensbesluit Wet WIA)
WIJ BEATRIX, bij de gratie Gods, Koningin der
Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13
juli 2005, Directie Sociale Verzekeringen, nr.
SV/F&W/05/52295;
Gelet op de artikelen 52,
vijfde lid, 60, vijfde lid,
en 61, tiende lid, van de
Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen;
De Raad van State gehoord
(advies van 3 augustus 2005, nr. W12.05.0319/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid van 28 november 2005, Directie
Sociale Verzekeringen, nr. SV/AL/05/61774;
Hebben goedgevonden en verstaan:
§ 1. Begripsbepalingen
Art. 1.
Algemeen
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. Wet WIA: de
Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen;
b.
loondervingsuitkeringen:
1º. uitkeringen op grond
van de Werkloosheidswet;
2º. uitkeringen op grond
van de Ziektewet;
3º. hetgeen wordt genoten
op grond van artikel 629 van
Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of de bezoldiging
op grond van
artikel 76a
van de Ziektewet;
4º. uitkeringen op grond
van de artikelen 6, 51 en 131 van de
Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers;
5º. uitkeringen bij ziekte
of werkloosheid op grond van een regeling welke geldt
voor personen die op grond van
artikel 6, eerste lid, onderdeel a of b,
van de Ziektewet
onderscheidenlijk artikel 6,
eerste lid, onderdeel a of b, van de
Werkloosheidswet niet ingevolge
die wet ¹ verzekerd zijn;
6º. uitkeringen op grond
van een regeling voor vervroegde uittreding als bedoeld
in artikel 32ba van de
Wet op de loonbelasting 1964, op grond van een
pensioenregeling als bedoeld in artikel 18, eerste lid,
onderdeel a, onder 1º, van de
Wet op de loonbelasting 1964, op grond van een
levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g van
de
Wet op de loonbelasting 1964 of op grond van een
prepensioenregeling als bedoeld in artikel 38a
van de
Wet op de loonbelasting 1964 zoals dat artikel
luidde op 31 december 2004;
7º. uitkeringen op grond
van de wetgeving van Aruba, Curaçao, Sint Maarten, of
van Nederland ten behoeve van de openbare lichamen
Bonaire, Sint Eustatius en Saba, een andere mogendheid
of een volkenrechtelijke organisatie die naar aard en
strekking overeenkomen met de uitkeringen, bedoeld onder
1º tot en met 6º;
c. aangiftetijdvak:
het tijdvak van vier weken dan wel één maand waarop de
aangifte waarop de ingehouden loonbelasting wordt
afgedragen betrekking heeft;
d. verlof: een
tussen de werkgever en werknemer voor een gedeelte of
het geheel van de arbeidstijd overeengekomen verlof
waarin de werknemer geen arbeid jegens de werkgever
verricht.
1. Volgens
de redactie dient "die wet" te worden vervangen
door: die wetten.
§ 2. Inkomen uit arbeid
Art. 2.
Hoofdregel inkomen uit arbeid
-1. Voor de toepassing van
de artikelen 52, vierde lid,
60, eerste lid, aanhef en
onder a, en 61,
achtste lid, van de Wet WIA
wordt onder inkomen uit arbeid in het bedrijfs- en
beroepsleven verstaan:
a. het loon in de
zin van artikel 16 van de
Wet financiering sociale
verzekeringen voor de werknemer in de zin van
die wet met uitzondering van
degenen waarvan op grond van
artikel 21 van die wet
geen premies voor de werknemersverzekeringen worden
geheven;
b. het loon in de
zin van de
Wet op de loonbelasting 1964, voor zover de
verzekerde geen werknemer is als bedoeld in onderdeel
a;
c. het belastbaar
loon of het belastbaar resultaat uit overige
werkzaamheden, bedoeld in paragraaf 3.3.1
onderscheidenlijk paragraaf 3.4.1 van de
Wet inkomstenbelasting 2001, voor zover de
verzekerde geen werknemer is als bedoeld in de onderdeel
a en b en behoudens voor zover het een
werkzaamheid betreft als bedoeld in de artikelen 3.91,
eerste lid, onderdeel a en b, en 3.92 van
die wet;
d. de belastbare
winst uit onderneming, bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de
Wet inkomstenbelasting 2001, vermeerderd met de
ondernemersaftrek, bedoeld in paragraaf 3.2.4 van
die wet, en de MKB-winstvrijstelling, bedoeld in
paragraaf 3.2.5 van
die wet, met dien verstande dat de bestanddelen van
de winst, bedoeld in artikel 3.78, derde lid, oonderdeel
a, b en c, van
die wet, niet geacht worden te behoren tot die
winst.
-2. Indien de berekening
van het resultaat uit overige werkzaamheden, bedoeld in
het eerste lid, onderdeel c, of de winst, bedoeld
in het eerste lid, onderdeel d, leidt tot een
negatief bedrag, wordt het resultaat onderscheidenlijk
de winst op nihil gesteld.
Art. 3.
Algemene beperking inkomen uit arbeid
-1. In afwijking van
artikel 2, eerste lid, onderdeel a
en b, wordt niet als inkomen uit arbeid in het
bedrijfs- en beroepsleven beschouwd:
a. het loon uit
vroegere dienstbetrekking in de zin van de
Wet op de loonbelasting 1964;
b.
loondervingsuitkeringen en uitkeringen op grond van de
Wet WIA, alsmede aanvullingen
op die uitkeringen.
-2. In afwijking van artikel 2,
eerste lid, onderdeel b, wordt niet als inkomen
uit arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven beschouwd:
a. een vergoeding
voor de inkomensafhankelijke bijdrage als bedoeld in
artikel 46 van de
Zorgverzekeringswet;
b. de
eindheffingsbestanddelen, bedoeld in artikel 31, eerste
lid, onderdeel b tot en met h, van de
Wet op de loonbelasting 1964.
Art. 4.
Inkomen uit arbeid voor de toepassing van de artikelen
52, vierde lid, en 61, achtste lid, van de Wet WIA
-1. Voor de toepassing van
de artikelen 52, vierde lid,
en 61, achtste lid, van de
Wet WIA wordt in aanvulling op
of in afwijking van artikel 2, eerste
lid:
a. als inkomen uit
arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven wordt beschouwd
het loon of de inkomsten die werden genoten in de
kalendermaand voorafgaand aan een recht op
loondervingsuitkering of aan het verlof;
b. niet als inkomen
uit arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven beschouwd
het loon of de inkomsten die door de verzekerde worden
genoten indien hij tegelijkertijd uit hoofde van
dezelfde arbeidsrelatie loon of inkomsten als bedoeld in
onderdeel a ontvangt.
-2. Bij het bepalen van de
hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt,
indien sprake is van een verkorte wachttijd als bedoeld
in artikel 23, zesde lid,
van de Wet WIA, geen rekening
gehouden met het loon dat door de werkgever wordt
betaald.
Art. 5.
Inkomen uit arbeid voor de toepassing van artikel 60,
eerste lid, van de Wet WIA
Voor de toepassing van artikel
60, eerste lid, aanhef en onder a, van de
Wet WIA wordt in aanvulling op
of in afwijking van artikel 2, eerste
lid:
a. als inkomen uit
arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven beschouwd:
1º. het loon of de
inkomsten die werden genoten in de kalendermaand
voorafgaand aan een recht op uitkering in verband met
vorstwerkloosheid als bedoeld in
artikel 18 van de
Werkloosheidswet of in verband met werkloosheid die
uitsluitend het gevolg is van verkorting van de werktijd
waarvoor op grond van
artikel 8, derde lid, van het
Buitengewoon Besluit
Arbeidsverhoudingen 1945 ontheffing is verleend;
2º. het loon of de
inkomsten die werden genoten in de kalendermaand
voorafgaand aan een recht op een loondervingsuitkering
als bedoeld in artikel 1, onderdeel
b, onder 2º, 3º, 5º en 7º, voor zover deze ziet op
loonderving als gevolg van ziekte;
3º. het loon of de
inkomsten die werden genoten in de kalendermaand
voorafgaand aan een recht op een loondervingsuitkering
als bedoeld in artikel 1, onderdeel
b, onder 6º, of aan het verlof, bedoeld in de
Wet arbeid en zorg;
b. niet als inkomen
uit arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven beschouwd
het loon of de inkomsten die door de verzekerde worden
genoten indien hij tegelijkertijd uit hoofde van
dezelfde arbeidsrelatie loon of inkomsten als bedoeld in
onderdeel a ontvangt.
§ 3. Bepaling van het inkomen
Art. 6.
Bepaling inkomen uit arbeid
-1. Het inkomen uit arbeid
in het bedrijfs- en beroepsleven is het tot een bedrag
per kalendermaand herleide inkomen.
-2. Bij de toepassing van
het eerste lid wordt voor zover sprake is van loon als
bedoeld in artikel 2, eerste lid,
onderdeel a en b, het loon door de
werknemer geacht te zijn genoten in het aangiftetijdvak
waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat
loon opgave heeft gedaan.
-3. Bij de toepassing van
het eerste lid kan op basis van een geschat inkomen een
gemiddeld genoten inkomen per kalendermaand worden
bepaald, waarna per periode van ten hoogste twaalf
kalendermaanden een herberekening plaatsvindt.
-4. Het
UWV kan bij de bepaling van
het inkomen artikel 3,
eerste lid, van het Besluit
dagloonregels werknemersverzekeringen overeenkomstig
toepassen, waarbij in plaats van een refertejaar
kalendermaand wordt gelezen.
-5. Indien een
loondervingsuitkering wordt geweigerd in verband met
enig handelen of nalaten van betrokkene dat hem
redelijkerwijs kan worden verweten of het recht op een
loondervingsuitkering als bedoeld in
artikel 1, onderdeel b, onder 3º,
gedeeltelijk ontbreekt dan wel de betaling daarvan is
opgeschort door toepassing van artikel 629 van
Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek onderscheidenlijk
artikel 76b, eerste
tot en met derde lid, of
76c
van de Ziektewet, wordt voor de
toepassing van dit besluit de uitkering in aanmerking
genomen als ware deze niet geweigerd.
-6. Indien een
loondervingsuitkering niet tot uitbetaling komt omdat
deze niet is aangevraagd, wordt voor de toepassing van
dit besluit de uitkering in aanmerking genomen als ware
deze genoten.
-7. Het UWV kan dit artikel
buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover
toepassing, gelet op het belang dat dit besluit beoogt
te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van
overwegende aard.
Art. 7.
Omrekening
-1. De bij de toepassing
van artikel 6 noodzakelijke omrekening
in euro’s van een niet in euro’s uitgedrukt inkomen uit
arbeid geschiedt met behulp van de door de Europese
Centrale Bank geadviseerde wisselkoersen.
-2. Een wijziging van een
koers als bedoeld in het eerste lid beïnvloedt het op
grond van artikel 6 vastgestelde
inkomen niet, met dien verstande dat:
a. bij wijziging van
het inkomen uit arbeid, anders dan tengevolge van de
koersmutaties, een omrekening plaatsvindt; en
b. ten minste eens
per jaar een omrekening plaatsvindt.
Art. 7a.
Overgangsrecht in verband met keuzeregime artikel 39c
van de Wet op de loonbelasting 1964
-1. Ingeval ter zake van
het belastbare loon artikel 39c van de
Wet op de loonbelasting 1964 wordt toegepast, wordt
voor de toepassing van artikel 3, tweede lid, onderdeel
b, onder eindheffingsbestanddelen als bedoeld in
artikel 31, eerste lid, onderdeel b tot en met
h, van de
Wet op de loonbelasting 1964 verstaan
eindheffingsbestanddelen als bedoeld in artikel 31,
eerste lid, onderdeel b tot en met h, van
die wet zoals dat artikel luidde op 31 december
2010.
-2. Dit artikel vervalt met
ingang van de dag waarop artikel 39c van de
Wet op de loonbelasting 1964 vervalt.¹
1. Ingevolge
artikel Vbis van de Fiscale vereenvoudigingswet
2010 (Stb. 2010, 611) vervalt artikel 39c
van de
Wet op de loonbelasting 1964 met ingang van 1
januari 2014, red.
Art. 8.
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking met ingang van 29 december
2005.
Art. 9.
Citeertitel
Dit besluit wordt aangehaald als: Inkomensbesluit Wet
WIA.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij
behorende nota van toelichting in het Staatsblad
zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 5 december 2005
BEATRIX
De
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A.J. de Geus
Uitgegeven
de achtste december 2005
De Minister van Justitie,
J.P.H. Donner
NOTA VAN TOELICHTING
[5 december 2005]
Algemeen
1. Inleiding
Het
onderhavige besluit definieert het begrip "inkomen uit
arbeid" voor de Wet werk en inkomen
naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het ligt in de
bedoeling dit besluit uiteindelijk op te nemen in het
nog te treffen Inkomensbesluit sociale verzekeringen en
voorzieningen, waarin tevens de inkomensbesluiten op
grond van de Algemene
nabestaandenwet (Anw), de
Algemene Ouderdomswet (AOW), de
Toeslagenwet (TW), de Wet
inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werknemers (Ioaw) en de
Wet inkomensvoorziening oudere en
gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
(Ioaz) zullen worden opgenomen. In verband met de
noodzaak van een tijdige implementatie van de Wet WIA is
deze materie in een separaat besluit geregeld, dat bij
de totstandkoming van het Inkomensbesluit sociale
verzekeringen en voorzieningen zal worden ingetrokken.
Met het onderhavige besluit wordt zoveel mogelijk
aangesloten bij de nieuwe mogelijkheden die ontstaan als
gevolg van de inrichting van een polisadministratie bij
het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen (UWV). In de
polisadministratie worden vanaf 1 januari 2006 actuele
dienstverbandgegevens geregistreerd. Door met het
inkomensbegrip zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij
de gegevens in de polisadministratie, wordt het voor het
UWV mogelijk de door de werknemer opgegeven
inkomensgegevens te controleren aan de hand van
brongegevens. Hierdoor verbetert de rechtmatigheid van
de uitkeringsvaststelling. Bovendien kan het UWV op
termijn de uitkering in een groot deel van de gevallen
vaststellen zonder uitvraag van inkomensgegevens te
hoeven doen bij de werknemer. Als de werknemer geen
inkomensgegevens meer hoeft door te geven, leidt dit tot
een vermindering van de administratieve lasten voor
burgers.
2.
Relevantie inkomen uit arbeid voor de Wet WIA
De
Wet WIA regelt dat een
werknemer na 104 weken ziekte in aanmerking kan komen
voor een uitkering vanwege arbeidsongeschiktheid, mits
aan een aantal voorwaarden is voldaan. Daarbij wordt
onderscheid gemaakt tussen enerzijds volledig en
duurzame arbeidsongeschiktheid en anderzijds
gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid. De werknemer die
volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, heeft
ingevolge de inkomensverzekering voor volledig en
duurzaam arbeidsongeschikten (IVA; zie
hoofdstuk 6 van de
Wet WIA) aanspraak op een
uitkering van 70% van het maandloon. Indien de volledig
en duurzaam arbeidsongeschikte in een kalendermaand
inkomen uit arbeid verwerft, wordt 70% van deze
inkomsten verrekend met de IVA-uitkering.
De werknemer die gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, heeft
ingevolge de regeling werkhervatting gedeeltelijk
arbeidsgeschikten (WGA; zie
hoofdstuk 7 van de Wet WIA)
in beginsel eerst aanspraak op een loongerelateerde
uitkering. Deze loongerelateerde WGA-uitkering wordt op
dezelfde manier berekend als de IVA-uitkering.
Na afloop van de loongerelateerde periode heeft de
gedeeltelijk arbeidsgeschikte hetzij aanspraak op een
loonaanvulling, hetzij aanspraak op een
vervolguitkering. De gedeeltelijk arbeidsgeschikte heeft
aanspraak op de (hogere) loonaanvulling als hij met
werken een inkomen verdient dat ten minste gelijk is aan
50% van de resterende verdiencapaciteit (inkomenseis).
De hoogte van de loonaanvulling bedraagt hetzij 70% van
het verschil tussen het maandloon en het inkomen uit
arbeid, hetzij 70% van het verschil tussen het maandloon
en de resterende verdiencapaciteit. Als de gedeeltelijk
arbeidsgeschikte niet aan voornoemde inkomenseis
voldoet, heeft hij aanspraak op de (lagere)
WGA-vervolguitkering. De hoogte van deze
WGA-vervolguitkering bedraagt een percentage van het
wettelijk minimumloon. Dit
percentage is hoger naarmate de betrokkene meer
arbeidsongeschikt is.
Een aantal uitkeringen ingevolge de
Wet WIA is dus mede afhankelijk van het inkomen uit
arbeid dat de betrokkene in een kalendermaand verdient.
Voorts is dit inkomen van belang om vast te stellen of
de betrokkene voldoet aan de inkomenseis voor het recht
op loonaanvulling.
3. Definitie
inkomen uit arbeid: hoofdregel
Voor de definitie van inkomen uit arbeid wordt een
rechtstreekse koppeling gelegd met het
socialeverzekeringsloon, bedoeld in
artikel 16 van de
Wet financiering sociale
verzekeringen, voor werknemers in de zin van de
werknemersverzekeringen. Voor de overige werknemers
wordt aangesloten bij het loon uit dienstbetrekking in
de zin van de
Wet op de loonbelasting 1964. Voor personen die hun
arbeid niet in dienstbetrekking verrichten, wordt voor
de definitie van inkomen uit arbeid aangesloten bij het
belastbaar loon uit tegenwoordige arbeid, het belastbaar
resultaat uit overige werkzaamheden en de belastbare
winst uit onderneming, zoals dit in de
Wet inkomstenbelasting 2001 is gedefinieerd.
Een directe koppeling aan het socialeverzekeringsloon en
aan het fiscale loon brengt als voordeel met zich mee
dat het UWV gebruik kan
maken van de gegevens in de polisadministratie voor de
uitkeringsvaststelling. Dit betekent dat de
rechtmatigheid van de uitbetaalde uitkeringen kan worden
vergroot, doordat de vaststelling en controle van het
uitkeringsrecht mogelijk wordt aan de hand van de
brongegevens. Administratieve lasten van burgers kunnen
in de toekomst worden verminderd als de
uitkeringsgerechtigde niet meer alle inkomenswijzigingen
hoeft door te geven. Wel blijft het nodig om gegevens
door te geven over de inkomsten die personen verdienen
met hun arbeid die niet in dienstbetrekking wordt
verricht, zoals met resultaat uit overige werkzaamheden
en winst.
Verdere afstemming met het socialeverzekeringsloon en
het fiscale loon biedt bovendien een duidelijker kader
voor de uitleg van de inkomensbegrippen. Bij
rechtsvragen over de reikwijdte van de inkomensbegrippen
kan worden aangesloten bij de jurisprudentie met
betrekking tot deze inkomensbegrippen.
4. Twee
begrippen inkomen uit arbeid
Kort samengevat komt de regeling in het onderhavige
besluit erop neer dat voor de Wet
WIA twee begrippen "inkomen uit arbeid" worden
gehanteerd. Het eerste begrip wordt gebruikt bij de
berekening van de hoogte van de uitkeringen, bedoeld in
de artikelen 52, eerste lid,
en 61, eerste lid, van de
Wet WIA. Dit begrip omvat naast
het socialeverzekeringsloon en het loon uit
dienstbetrekking (met uitzondering van het loon uit
vroegere dienstbetrekking) en de winst uit bedrijf of
zelfstandig beroep het loon dat de betrokkene ontving
voordat hij recht had op een loondervingsuitkering of
voordat hij betaald of onbetaald verlof opnam. Het
tweede begrip wordt gebruikt bij de vraag of de
betrokkene voldoet aan de inkomenseis, bedoeld in
artikel 60, tweede lid, van
de Wet WIA. Dit begrip wijkt in
die zin van het vorige begrip af dat het loon dat de
betrokkene ontving voordat hij recht had op een
uitkering vanwege werkloosheid of voordat hij verlof
opnam, niet wordt gerekend tot inkomen uit arbeid,
behalve als de werkloosheidsuitkering wordt ontvangen
vanwege vorstwerkloosheid of een vergunning voor
werktijdverkorting dan wel het verlof wordt opgenomen op
basis van de Wet arbeid en zorg.
5. Inkomen uit arbeid voor de
berekening van de hoogte van de uitkeringen (artikel 4)
Voor de vaststelling van het inkomen uit arbeid voor de
artikelen 52, vierde lid, en
61, negende lid [achtste
lid, red.], van de Wet WIA
blijft een loondervingsuitkering buiten beschouwing. In
de toelichting op artikel 1 wordt
uiteengezet wat in dit verband onder een
loondervingsuitkering wordt verstaan. In plaats van de
loondervingsuitkering wordt het loon dat de betrokkene
ontving vóór het recht op uitkering tot het inkomen uit
arbeid gerekend.
De reden daarvoor wordt met een voorbeeld geïllustreerd.
Neem iemand met een loongerelateerde WGA-uitkering die
daarnaast een dienstbetrekking heeft. Als hij ziek
wordt, maakt hij aanspraak op een uitkering op grond van
de Ziektewet (ZW), ófwel omdat
hij verzekerd is ingevolge artikel
4 of 5 van de
ZW ("vangnet"), ófwel vanwege
artikel 29b van de
ZW (no-riskpolis). In beide
gevallen kan de ZW-uitkering 70% van het dagloon
bedragen. Als de ZW-uitkering in plaats van het
onderliggende loon wordt aangemerkt als inkomen uit
arbeid, zou de betrokkene in feite een hogere uitkering
dan 70% van zijn laatstverdiende loon ontvangen. Zie het
volgende cijfervoorbeeld.
Stel dat het WGA-dagloon van een gedeeltelijk
arbeidsgeschikte €|100,-
is. Neem voorts aan dat hij daarnaast een
dienstbetrekking heeft waarin hij €|40,-
per dag aan loon verdient. Zijn loongerelateerde
WGA-uitkering bedraagt derhalve 0,7 * (€|100,-
– €|40,-) = €|42,-
per dag. Vervolgens wordt de betrokkene ziek. Omdat zijn
dagloon €|40,- is, ontvangt
hij - vanwege de no-riskpolis of
artikel 4/5
ZW - een ZW-uitkering
van €|28,- per dag (= 0,7 *
€|40,-). Omdat dit
ziekengeld niet als inkomen uit arbeid wordt aangemerkt,
zou daarnaast zijn loongerelateerde WGA-uitkering moeten
worden verhoogd. Om dit te voorkomen, zal nog steeds een
bedrag van €|40,- per dag
als inkomen moeten worden aangemerkt voor de berekening
van de WGA-uitkering. Dit doel kan niet worden bereikt
door het ziekengeld aan te merken als "inkomen uit
arbeid". Als "slechts" het ziekengeld als inkomen uit
arbeid wordt aangemerkt, zou zijn loongerelateerde
WGA-uitkering immers toch moeten worden verhoogd,
namelijk van €|42,- naar
0,7 * (€|100,- – €|28,-)
= €|50,40 per dag. Tijdens
zijn ziekteperiode zou hij derhalve in plaats van €|40,-
per dag aan loon, vanwege zijn ziekte niet alleen €|28,-
per dag aan ziekengeld ontvangen, maar ook een
WGA-uitkering die €|8,40 (=
€|50,40 – €|42,-)
per dag hoger is dan voordat hij ziek werd. Anders
gezegd, zijn loonverlies zou voor 91%, (€|28,-
+ €|8,40) / €|40,-,
worden gedekt, terwijl het de bedoeling van de ZW -
evenals van andere wettelijke loondervingsverzekeringen
- is dat 70% van het loonverlies wordt gecompenseerd.
Daarom wordt van degene met recht op ziekengeld het
onderliggende loon als inkomen uit arbeid aangemerkt.
Dat brengt in het voorgaande voorbeeld mee dat de
betrokkene €|28,- per dag
aan ziekengeld ontvangt en dat zijn WGA-uitkering
ongewijzigd blijft tijdens de ziekteperiode.
Het bovenstaande geldt mutatis mutandis ingeval een
gedeeltelijk arbeidsgeschikte een
werkloosheidsuitkering, een uitkering of verminderde
loondoorbetaling in verband met verlof of verminderde
loondoorbetaling in verband met ziekte ontvangt naast
zijn WGA-uitkering.
Dit brengt wel het volgende mee. Doordat het
onderliggende loon wordt aangemerkt als "inkomen uit
arbeid", moet niet tevens het eventuele loon dat de
betrokkene verdient in de dienstbetrekking waarin hij
ziek is geworden of waaruit hij (gedeeltelijk) werkloos
is geworden, worden aangemerkt als "inkomen uit arbeid".
Anders zou een dubbeltelling van loon plaatsvinden. Stel
bijvoorbeeld dat de betrokkene in het vorige voorbeeld
een arbeidsurenverlies van 50% lijdt in zijn
dienstbetrekking naast zijn WGA-uitkering. Hij heeft dan
niet alleen aanspraak op een WW-uitkering
van €|14,- per dag (= 0,5 *
0,7 * €|40,-), maar ook
aanspraak op loon van €|20,-
per dag. Als dit loon nu, evenals het onderliggende loon
van €|40,- per dag, zou
worden aangemerkt als "inkomen uit arbeid", zou zijn
totale inkomen uit arbeid €|60,-
(€|40,- + €|20,-)
in plaats van €|40,- per
dag zijn. Dat is uiteraard niet de bedoeling, want dat
zou betekenen dat zijn loongerelateerde WGA-uitkering
afneemt van €|42,- naar €|28,-
per dag, 0,7 * (€|100,- – €|60,-),
vanwege de gedeeltelijke werkloosheid uit de
dienstbetrekking. Hetzelfde mag ook niet gebeuren als de
gedeeltelijk arbeidsgeschikte die ziek wordt daarnaast
arbeid blijft verrichten bij zijn werkgever.
6. Inkomen uit arbeid voor de
inkomenseis (artikel 5)
Het
voorgaande geldt in beginsel niet voor de bepaling van
het inkomen uit arbeid voor
artikel 60, eerste lid, aanhef en onder a,
van de Wet WIA. In dat geval
wordt het loon dat de betrokkene verdiende vóór het
recht op loondervingsuitkering dan wel voordat hij
verlof opnam, in beginsel niet als inkomen uit arbeid
beschouwd. Het kan immers niet zo zijn dat de
gedeeltelijk arbeidsongeschikte zijn loonaanvulling
behoudt als hij werkloos wordt of verlof opneemt. Op dit
beginsel wordt een uitzondering gemaakt voor de
situaties dat de betrokkene een loondervingsuitkering
vanwege ziekte, vorstwerkloosheid of werktijdverkorting
ontvangt dan wel verlof opneemt op grond van de
Wet arbeid en zorg.
Dit heeft de volgende reden. Als het onderliggende loon
niet zou worden aangemerkt als inkomen, zou een
gedeeltelijk arbeidsgeschikte zijn recht op
loonaanvulling verliezen op het moment dat hij ziek
wordt. Hij verwerft dan immers geen of minder loon,
waardoor hij niet meer aan de inkomenseis voldoet. Ook
dit kan met het voorgaande voorbeeld worden toegelicht.
Stel dat de betrokkene een resterende verdiencapaciteit
van €|40,- per dag heeft.
Na de loongerelateerde uitkering komt hij in aanmerking
voor een loonaanvulling, omdat zijn inkomen van €|40,-
hoger is dan de helft van zijn resterende
verdiencapaciteit. Deze loonaanvulling bedraagt €|42,-
per dag (0,7 * (€|100,- – €|40,-)).
Als hij nu ziek wordt, ontvangt hij - vanwege de
no-riskpolis of artikel 4/5
ZW - een ZW-uitkering
van €|28,- per dag (= 0,7 *
€|40,-). Als het
onderliggende loon niet zou worden aangemerkt als
inkomen uit arbeid, zou hij zijn recht op loonaanvulling
verliezen, omdat hij niet langer voldoet aan de
inkomenseis. Daarom wordt het loon dat de betrokkene zou
hebben verdiend als hij niet ziek was geweest,
aangemerkt als inkomen uit arbeid.
Bovenstaande redenering geldt ook ingeval een
gedeeltelijk arbeidsgeschikte loondoorbetaling of een
andere uitkering wegens ziekte ontvangt naast zijn
WGA-uitkering dan wel verlof opneemt op basis van de
Wet arbeid en zorg.
7. Adviezen
Het
wetstechnisch commentaar van het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)
heeft tot een aantal wijzigingen van het besluit geleid.
Het loon op grond van artikel
16 van de Wet financiering
sociale verzekeringen is toegevoegd in
artikel 2 van het onderhavige besluit. Hierdoor kan
het UWV het inkomen uit arbeid voor werknemers in de zin
van de werknemersverzekeringen in veel gevallen
vaststellen op basis van de gegevens in de
polisadministratie, zonder dat hierop een correctie
hoeft plaats te vinden. Daarnaast is er nu voor gekozen
om in alle gevallen van betaald of onbetaald verlof het
loon dat de betrokkene ontving vóór dat verlof aan te
merken als inkomen uit arbeid, althans bij de berekening
van de hoogte van de IVA-uitkering, de loongerelateerde
WGA-uitkering en de loonaanvulling. Bij de vraag of
iemand genoeg verdient om in aanmerking te komen voor de
loonaanvulling gebeurt dit laatste alleen als de
betrokkene verlof opneemt op grond van de
Wet arbeid en zorg.
De Inspectie werk en inkomen
(IWI) heeft verschillende opmerkingen van redactionele,
technische en inhoudelijke aard gemaakt.
Alle opmerkingen van de IWI hebben tot wijziging van
het besluit geleid, waardoor het leesbaarder,
transparanter, preciezer en vollediger is geworden.
Artikelsgewijs
Artikel 1
Voor de artikelen 52, vierde
lid, en 61, negende lid
[achtste lid, red.], van de
Wet WIA wordt onder meer het loon dat ten grondslag
ligt aan een loondervingsuitkering vanwege ziekte,
werkloosheid of vervroegde uittreding niet als inkomen
uit arbeid aangemerkt. Onder een loondervingsuitkering
wordt in dit verband verstaan:
1. Uitkeringen of verminderde loondoorbetaling vanwege
ziekte.
Hiertoe behoren:
• Een uitkering op grond van de
Ziektewet (ZW).
• Loondoorbetaling en bezoldiging vanwege ziekte
(artikel 7:629 BW [Burgerlijk
Wetboek, red.] respectievelijk
artikel 76a van de
ZW).
• Een uitkering bij ziekte op grond van een regeling die
geldt voor personen die op grond van
artikel 6, onderdeel a
en b, van de ZW niet voor
die wet zijn verzekerd. Dit
betreft niet ZW-verzekerd overheidspersoneel, militairen
en vrijwilligers bij een gemeentelijke brandweer.
• Loondoorbetaling of een uitkering vanwege ziekte
ingevolge de
socialezekerheidswetgeving van een ander land.
2. Uitkeringen vanwege werkloosheid. Hiertoe behoren:
• Een uitkering ingevolge de
Werkloosheidswet (WW).
• Een uitkering bij werkloosheid op grond van een
regeling die geldt voor personen die op grond van
artikel 6, eerste lid,
onderdeel a en b, van de
WW niet voor
die wet zijn verzekerd. Dit betreft niet
WW-verzekerd overheidspersoneel, militairen en
vrijwilligers bij een gemeentelijke brandweer.
• Uitkeringen vanwege vervroegde uittreding of pensioen.
• Een uitkering bij werkloosheid ingevolge de
socialezekerheidswetgeving van een ander land.
• Een uitkering bij werkloosheid op grond van de
artikelen 6, 51 of 131 van de
Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.
Artikelen 2 en 3
In artikel 2 van het onderhavige
inkomensbesluit is de hoofdregel voor de bepaling van
het inkomen uit arbeid opgenomen. Artikel 3
regelt de algemene afwijkingen van artikel
2.
Het eerste lid, onderdeel a, van
artikel 2 regelt dat voor werknemers in de zin van
de Wet financiering sociale
verzekeringen het inkomen uit arbeid gelijk is aan
het socialeverzekeringsloon (het loon als bedoeld in
artikel 16 van de
Wet financiering sociale
verzekeringen). Het eerste lid, onderdeel b,
van artikel 2 regelt dat voor de
overige werknemers het inkomen uit arbeid gelijk is aan
het fiscale loon (het loon als bedoeld in de
Wet op de loonbelasting 1964). In het eerste lid,
onderdeel c en d, wordt vervolgens
geregeld dat het inkomen uit arbeid van degenen die geen
arbeid verrichten als werknemer gelijk is aan het
belastbare loon uit tegenwoordige arbeid, het belastbare
resultaat uit overige werkzaamheden of de belastbare
winst uit onderneming. Het tweede lid van
artikel 2 regelt dat indien de berekende winst of
het berekende resultaat negatief is, deze bedragen niet
worden meegenomen bij de bepaling van het inkomen. Het
is immers niet de bedoeling dat er in dat geval een
toeslag op de uitkering wordt verstrekt.
Artikel 3, eerste lid, regelt dat loon
uit vroegere dienstbetrekking wordt uitgezonderd van het
socialeverzekeringsloon en het fiscale loon.
Artikel 3, tweede lid, zondert
eindheffingsbestanddelen en de vergoeding van de
inhoudingsplichtige voor de inkomensafhankelijke
bijdrage op grond van de
Zorgverzekeringswet uit van het fiscale loon. De
tegemoetkoming van de inkomensafhankelijke bijdrage voor
de Zorgverzekeringswet wordt uitgezonderd om te
voorkomen dat personen beneden het
sociaal minimum uitkomen.
De collectieve eindheffingsbestanddelen worden
uitgezonderd omdat het niet de bedoeling is dat een
werkgever of een uitvoeringsorgaan deze
inkomensbestanddelen tot het individuele
werknemersniveau zou moeten herleiden. De ratio van
eindheffingsbestanddelen is immers juist om de
administratieve lasten van werkgevers te beperken door
werkgevers voor bepaalde inkomensbestanddelen niet te
verplichten deze op individueel werknemersniveau te
administreren.
Voor de hoofdregel van het inkomen uit arbeid kan in het
merendeel van de gevallen worden uitgegaan van het
socialeverzekeringsloon als bedoeld in
artikel 2, eerste lid, onderdeel a. Dit
gegeven is beschikbaar in de polisadministratie en kan
veelal gebruikt worden zonder dat daar een correctie op
nodig is. Er is wel een correctie nodig als sprake is
van een loondervingsuitkering.
Indien geen sprake is van een werknemer in de zin van
de Wet financiering sociale
verzekeringen, maar wel van een werknemer in de zin
van de
Wet op de loonbelasting 1964, kan ook gebruik worden
gemaakt van de gegevens in de polisadministratie. Voor
het inkomen uit arbeid kan dan gebruik worden gemaakt
van het fiscale loon uit de witte tabel. Dit loon zal
veelal moeten worden gecorrigeerd voor de vergoeding van
de inhoudingsplichtige voor de inkomensafhankelijke
bijdrage voor de
Zorgverzekeringswet. Het inkomen uit arbeid zal in
de praktijk met name op basis van het fiscale loon uit
witte tabel worden vastgesteld als sprake is van
directeuren-grootaandeelhouders of meewerkende kinderen.
Het inkomen van zelfstandigen, resultaatsgenieters of
van werknemers die in het buitenland werkzaam zijn, is
niet beschikbaar in de polisadministratie en zal bij de
werknemers zelf uitgevraagd moeten worden.
Artikelen 4 en 5
In de artikelen 2 en 3
worden de inkomensbestanddelen genoemd die straks voor
alle sociale verzekeringen worden aangemerkt als
"inkomen uit arbeid". In artikel 4
worden de inkomensbestanddelen genoemd die specifiek
voor de hoogte van de WIA-uitkering
als "inkomen uit arbeid" worden aangemerkt en in
artikel 5 worden de
inkomensbestanddelen genoemd die specifiek voor de
inkomenseis voor het recht op loonaanvulling als
"inkomen uit arbeid" worden aangemerkt.
De artikelen 4, eerste lid, en
5 worden in paragraaf 5
en 6 van de algemene toelichting
toegelicht.
Ter toelichting op het tweede lid van
artikel 4 wordt nog het volgende opgemerkt. Bij
ziekte kunnen zich verschillende situaties van samenloop
voordoen tussen loondoorbetaling, ziekengeld en
WIA-uitkering. De hoofdregel is
dat loondoorbetaling en ziekengeld prevaleren boven (een
verhoging van) de WIA-uitkering. Daarom wordt, zoals in
het algemene deel is toegelicht, het
loon dat de betrokkene ontving voordat hij ziek werd als
inkomen uit arbeid voor de Wet WIA beschouwd. Voornoemde
hoofdregel kan met het volgende voorbeeld worden
toegelicht. Een werknemer die ziek wordt, heeft eerst
104 weken aanspraak op loondoorbetaling van zijn
werkgever. In dit geval is nog geen sprake van samenloop
tussen loondoorbetaling en WIA-uitkering. Na die 104
weken eindigt de loondoorbetalingsplicht wegens ziekte
en in plaats daarvan heeft de betreffende werknemer
aanspraak op een WIA-uitkering. Als de betrokkene
daarnaast gaat of blijft werken, wordt 70% van de
inkomsten uit die dienstbetrekking verrekend met de
WIA-uitkering zoals die zou bedragen bij niet werken, te
weten 70% van het dagloon. In dit geval is wel sprake
van samenloop tussen loondoorbetaling en WIA-uitkering,
maar niet wegens ziekte.
Dat laatste doet zich wel voor als de betreffende
werknemer ziek wordt. Diens werkgever dient dan in
beginsel 70% van het loon door te betalen. Daarnaast kan
de werknemer ingevolge
artikel
29b van de ZW
aanspraak hebben op ziekengeld. In dat geval kan de
werkgever ingevolge artikel 7:629, vijfde lid,
BW het loon verminderen met dit ziekengeld. De
ziekmelding heeft geen invloed op de hoogte van de
WIA-uitkering die de betrokkene
ontvangt. Deze blijft door toepassing van
artikel 4, eerste lid, van dit besluit ongewijzigd.
Met andere woorden, loondoorbetaling en ziekengeld
prevaleren boven een verhoging van de WIA-uitkering.
Op deze hoofdregel wordt door artikel 4,
tweede lid, van dit besluit een uitzondering gemaakt.
Ingevolge artikel 23, zesde
lid, Wet WIA geldt een verkorte
wachttijd als duidelijk is dat de zieke werknemer
volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. In dat geval
kan de wachttijd voor de IVA-uitkering worden verkort
naar ten minste dertien weken. Dit betekent dat de zieke
werknemer reeds na die verkorte wachttijd aanspraak
heeft op een IVA-uitkering. Daarnaast heeft de
werknemer, zolang nog geen 104 weken zijn verstreken,
ook aanspraak op loondoorbetaling. Ingevolge voornoemde
hoofdregel zou deze prevaleren, waardoor de hoogte van
de IVA-uitkering nul zou bedragen. Dit is uiteraard niet
de bedoeling. Daarom wordt voor deze situatie een
uitzondering gemaakt in die zin dat in dit geval de
IVA-uitkering prevaleert boven de loondoorbetaling.
Ingevolge artikel 7:629, vijfde lid,
BW kan de werkgever het loon verminderen met deze
WIA-uitkering.
Artikel 6
Dit artikel regelt hoe het inkomen bepaald dient te
worden. De eerste vier leden van het artikel zijn
zodanig geformuleerd dat het UWV
de uitvoeringsprocessen zoveel mogelijk op de
beschikbare gegevens in de polisadministratie kan
inrichten, zonder dat het per se nodig is de uitkering
elke maand te herzien bij schommelingen in de inkomens.
Op grond van het eerste lid is het inkomen uit arbeid
gelijk aan het tot een bedrag per kalendermaand herleide
inkomen. Voor de toepassing van het eerste lid wordt op
grond van het tweede lid, voor zover het inkomen bestaat
uit loon als bedoeld in artikel 2,
onderdeel a en b, het loon door de
werknemer geacht te zijn genoten in het aangiftetijdvak
waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat
loon opgave heeft gedaan. Als een uitkeringsgerechtigde
bijvoorbeeld elke week inkomen ontvangt, wordt het
genoten inkomen per vier weken door de werkgever of de
inhoudingsplichtige aangegeven. Het inkomen dat volgens
de opgave van de werkgever is genoten in die vier weken
wordt op grond van het eerste lid herleid tot een bedrag
per kalendermaand. Als een uitkeringsgerechtigde slechts
over twee dagen in een kalendermaand inkomen geniet,
wordt dat inkomen beschouwd als het door hem in die
kalendermaand genoten inkomen.
Het derde lid regelt dat bij de toepassing van het
eerste lid op basis van een geschat inkomen een
gemiddeld genoten inkomen per kalendermaand kan worden
bepaald. Wel is de voorwaarde opgenomen dat per periode
van ten hoogste twaalf maanden een herberekening
plaatsvindt. Het derde lid beoogt het UWV te faciliteren
bij het gebruik van de gegevens in de polisadministratie
door zo nodig inkomensgegevens te schatten op basis van
reeds bekende kalendermaanden. Ook wordt het hierdoor
mogelijk om schommelingen in het inkomen dat in
mindering moet worden gebracht op de uitkering te
voorkomen. Met deze formulering wordt eveneens geregeld
dat het inkomen van winstgenieters (winst wordt immers
op jaarbasis bepaald) kan worden herleid tot een geschat
inkomen per kalendermaand. Het vierde lid maakt het
mogelijk om het inkomen per kalendermaand te
vermeerderen met opgebouwde rechten op vakantiebijslag
en een dertiende maand, zodat niet de feitelijke
betaling van de vakantiebijslag of dertiende maand in
mindering hoeft te worden gebracht op de uitkering.
Hierdoor kan het UWV aansluiten bij de gehanteerde
systematiek in het Besluit
dagloonregels werknemersverzekeringen. Deze bepaling
heeft geen verplichtend karakter, omdat het moeilijk op
voorhand is in te schatten welke systematiek in de
praktijk beter uitpakt, nu er nog geen ervaring is
opgedaan met de polisadministratie.
Het vijfde lid regelt dat als een loondervingsuitkering
wordt geweigerd in verband met enig handelen of nalaten
van betrokkene, deze in aanmerking wordt genomen als
ware deze genoten. Op deze manier wordt voorkomen dat
een maatregel leidt tot een hogere uitkering, omdat
anders het daarmee beoogde effect verloren zou gaan.
Het zesde lid van artikel 6 bepaalt
dat indien een loondervingsuitkering niet tot
uitbetaling komt omdat deze niet is aangevraagd, deze
voor de toepassing van dit besluit in aanmerking wordt
genomen als ware deze genoten. Indien het UWV
constateert dat hier sprake van is, krijgt het UWV door
deze bepaling de mogelijkheid om misbruik tegen te gaan.
Met deze bepaling wordt overigens geen actieve
controleplicht beoogd op het eventuele onbenutte recht
op een loondervingsuitkering. De benodigde inspanning
ten behoeve van de uitvoering van een dergelijke
verplichting zou immers in geen verhouding staan tot het
te bereiken doel.
Artikel 7
Indien het inkomen moet worden omgerekend in euro’s,
gebeurt dit met behulp van de door de Europese Centrale
Bank geadviseerde wisselkoersen. Om
uitvoeringstechnische redenen is bepaald dat bij
gelijkblijvend inkomen uit het buitenland, het inkomen
niet bij elke koersmutatie hoeft te worden gewijzigd.
Wel wordt het inkomen ten minste één keer per jaar
omgerekend met behulp van de door de Europese Centrale
Bank geadviseerde wisselkoersen.
De
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A.J. de Geus
|
|