Geschiedenis van dit besluit:
Datum inwerkingtreding |
Terugwerkende kracht t/m |
Betreft |
Bekendmaking regeling |
Bekendmaking inwerkingtreding |
01-06-2013 |
|
Intrekking |
Stb. 2013, 185 |
Stb. 2013, 186 |
01-01-2013 |
|
Wijziging |
Stb. 2012, 658 |
Stb. 2012, 658 |
08-07-2009 |
|
Wijziging |
Stb. 2009, 271 |
Stb. 2009, 288 |
01-07-2009 |
|
Wijziging |
Stb. 2009, 271 |
Stb. 2009, 270 |
01-05-2008 |
|
Wijziging |
Stb. 2007, 547 |
Stb. 2007, 547 |
01-01-2008 |
01-01-2006
art. 1 |
Wijziging |
Stb. 2007, 547 |
Stb. 2007, 547 |
23-03-2007 |
01-10-2006
art. 2 |
Wijziging |
Stb. 2007, 106 |
Stb. 2007, 106 |
01-01-2007 |
|
Wijziging |
Stb. 2006, 435 |
Stb. 2006, 436 |
01-10-2006 |
|
Wijziging |
Stb. 2006, 435 |
Stb. 2006, 436 |
30-09-2006 |
|
Wijziging |
Stb. 2006, 435 |
Stb. 2006, 436 |
29-12-2005 |
|
Nieuwe regeling |
Stb. 2005, 546 |
Stb. 2005, 546 |
BESLUIT van 8 oktober
2005, houdende regels in verband met het vaststellen van
het dagloon op grond van de
Ziektewet, de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering,
Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen en de
Werkloosheidswet (Besluit dagloonregels
werknemersverzekeringen)
WIJ BEATRIX, bij de gratie Gods, Koningin der
Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 1
juni 2005, Directie Sociale Verzekeringen, nr.
SV/F&W/05/38929;
Gelet op de artikelen 15,
tweede lid, van de Ziektewet,
14, tweede lid, van de
Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering,
13, derde lid, van de
Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen en 45,
tweede lid, van de Werkloosheidswet;
De Raad van State gehoord
(advies van 7 juli 2005, nr. W12.05.0218/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid van 5 oktober 2005, Directie
Sociale Verzekeringen, nr. SV/F&W/05/76328;
Hebben goedgevonden en verstaan:
HOOFDSTUK 1
Algemene
bepalingen
Art. 1.
Definities
-1. In dit besluit wordt
verstaan onder:
a. ZW:
Ziektewet;
b. WAO:
Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering;
c. WW:
Werkloosheidswet;
d. Wet WIA:
Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen;
e. WML:
Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag;
f. ZW-dagloon: het
dagloon, bedoeld in artikel 15,
eerste lid, van de ZW;
g. WAO-dagloon: het
dagloon, bedoeld in artikel 14,
eerste lid, van de WAO;
h. WIA-dagloon: het
dagloon, bedoeld in artikel 13,
eerste lid, van de Wet WIA;
i. WW-dagloon: het
dagloon, bedoeld in artikel 45,
eerste lid, van de WW;
j. loon: het loon,
bedoeld in hoofdstuk 3,
afdeling 1, paragraaf 1, van de
Wet financiering sociale
verzekeringen, met uitzondering van het
eindheffingsbestanddeel, bedoeld in artikel 31, eerste
lid, onderdeel a, van de
Wet op de loonbelasting 1964, ten aanzien waarvan de
werkgever met toestemming van de inspecteur van de
rijksbelastingdienst geen
correctiebericht als bedoeld in artikel 28a van
die wet heeft ingediend en met uitzondering van een
uitkering die de werknemer heeft genoten op grond van de
aanspraak, bedoeld in artikel 39d, tweede lid of
derde lid, van de
Wet op de loonbelasting 1964, zonder dat er sprake
is van onbetaald extra verlof;
k. dagloondagen:
maandag tot en met vrijdag;
l. aanvullingen: de
aanvullingen, bedoeld in
artikel 16, tweede lid, onderdeel a, onder
1º, van de Wet financiering
sociale verzekeringen;
m.
arbeidsongeschikt(heid): ongeschikt(heid) tot het
verrichten van zijn of haar arbeid, bedoeld in
artikel 19, eerste en tweede
lid, van de ZW,
arbeidsongeschikt(heid), bedoeld in
artikel 18, eerste lid, van
de WAO, of volledige en
gedeeltelijke arbeidsgeschikt(heid), bedoeld in
artikel 46 van de
Wet WIA;
n.
arbeidsurenverlies: het arbeidsurenverlies, bedoeld in
artikel 16, eerste lid, van
de WW;
o. aangiftetijdvak:
het tijdvak van vier weken dan wel één maand waarop de
aangifte waarop de ingehouden loonbelasting wordt
afgedragen betrekking heeft;
p. gebroken
aangiftetijdvak: een aangiftetijdvak dat deels binnen en
deels buiten het refertejaar valt;
q. refertejaar: de
periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van
het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak
waarin de arbeidsongeschiktheid dan wel het
arbeidsurenverlies is ingetreden, of die eindigt ingeval
de arbeidsongeschiktheid als bedoeld in de WAO of de Wet
WIA is ingetreden in gelijktijdige dienstbetrekkingen,
op de laatste dag van het aangiftetijdvak dat het eerst
vóór het intreden van de arbeidsongeschiktheid is
geëindigd;
r. minimumloon: het
minimumloon per maand, bedoeld
in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de
WML, gedeeld door 21,75;
s.
minimumjeugdloonpercentage: een percentage als bedoeld
in artikel 8, derde lid, van de
WML;
t. verlof: een
tussen de werkgever en werknemer voor een gedeelte of
het geheel van de arbeidstijd overeengekomen periode van
verlof, waarin de werknemer geen arbeid jegens de
werkgever verricht;
u.
WAO-vervolgdagloon: het vervolgdagloon, bedoeld in
artikel 21b van de
WAO.
-2. In dit besluit wordt
onder vakantiebijslag niet verstaan vakantiebijslag
voldaan overeenkomstig artikel 18, eerste lid, van de
WML.
-3.
Artikel 40, tweede lid, van de
WAO is voor de bepaling van het refertejaar, bedoeld
in het eerste lid, onderdeel q, van
overeenkomstige toepassing.
-4. Indien op de dag,
bedoeld in artikel 54,
tweede lid, van de Wet WIA,
geen recht op een werkhervattingsuitkering gedeeltelijk
arbeidsgeschikten als bedoeld in
hoofdstuk 7 van de Wet WIA,
is ontstaan omdat de werknemer op die dag niet
gedeeltelijk arbeidsgeschikt is en op die dag, of op een
eerdere dag als gevolg van het eindigen van de
dienstbetrekking, een arbeidsurenverlies is ingetreden,
wordt voor de bepaling van het refertejaar in aanmerking
genomen: de periode van één jaar die eindigt op de
laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het
aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is
ingetreden. De in de eerste zin bedoelde periode van één
jaar eindigt, ingeval de arbeidsongeschiktheid als
bedoeld in de WAO of de Wet WIA is ingetreden in
gelijktijdige dienstbetrekkingen, op de laatste dag van
het aangiftetijdvak dat het eerst vóór het intreden van
de arbeidsongeschiktheid is geëindigd.
Art. 2.
Bijzondere bepalingen met betrekking tot het loon
-1. Voor de toepassing van
dit besluit wordt de werknemer geacht zijn loon te
hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de
werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
-2. Voor zover het loon
bestaat uit een uitkering op grond van de
ZW, de WW,
de WAO, de
Wet WIA of hoofdstuk 3,
afdeling 2, paragraaf 1, van de
Wet arbeid en zorg, wordt bij de berekening van het
dagloon in de plaats van die uitkering als loon in
aanmerking genomen:
((100 x A) / B) - (C + D)
waarbij:
A staat voor de uitkering op grond van de ZW, de WW, de
WAO, de Wet WIA of hoofdstuk
3, afdeling 2, paragraaf 1, van de
Wet arbeid en zorg;
B staat voor:
a. 70; dan wel
b. indien het uitkeringspercentage van de uitkeringen op
grond van de ZW, de WAO,
hoofdstuk 6 van de Wet WIA,
hoofdstuk 3, afdeling 2,
paragraaf 1, van de Wet arbeid
en zorg of hoofdstuk IV
van de WW hoger is dan 70%, het
uitkeringspercentage waarnaar de uitkering is berekend;
of
c. 100, indien de artikelen 53
of 63 van de
Wet WIA van toepassing zijn;
dan wel
d. indien de teller van de factor, bedoeld in
artikel 53 of
63 van de
Wet WIA, lager is, de waarde
van die teller;
C staat voor toeslagen op de uitkering op grond van de
Toeslagenwet; en
D staat voor aanvullingen op de uitkering.
-3. Voor zover het tweede
lid van toepassing is, wordt, bij de toepassing van
artikel 3, als genoten respectievelijk
opgebouwde vakantiebijslag in aanmerking genomen:
(100 x A) / B
waarbij:
A staat voor de in het in aanmerking te nemen tijdvak
daadwerkelijk genoten respectievelijk opgebouwde
vakantiebijslag;
B gelijk is aan de factor B, bedoeld in het tweede lid.
-4. Onder loon wordt mede
begrepen het loon waarvan de werknemer aantoont dat dit
in het refertejaar vorderbaar maar niet tevens inbaar is
geworden. Voor de toepassing van dit besluit wordt de
werknemer geacht dit loon te hebben genoten in het
aangiftetijdvak waarin het vorderbaar is geworden.
Indien in het refertejaar een uitkering als bedoeld in
het tweede lid is genoten, waarbij in het dagloon loon
als bedoeld in de eerste zin is meegerekend, wordt,
indien dat loon in het refertejaar inbaar is geworden,
dat loon bij de dagloonberekening buiten beschouwing
gelaten.
-5. Onder loon worden mede
begrepen de inkomsten, bedoeld in
artikel 16, derde lid, van de WW,
waarop de werknemer recht heeft in verband met de
beëindiging van de dienstbetrekking, voor zover die
inkomsten worden toegerekend aan perioden die in het
refertejaar vallen.
-6. Het loon dat in een
gebroken aangiftetijdvak in aanmerking wordt genomen bij
de dagloonvaststelling is de uitkomst van de volgende
berekening:
((A - B - C) x Y) / Z
waarbij:
A staat voor het totale loon dat de werknemer in dat
gebroken aangiftetijdvak heeft genoten;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de
werknemer onder die titel in dat gebroken
aangiftetijdvak heeft genoten;
C staat voor de bedragen die de werknemer in dat
gebroken aangiftetijdvak onder die titel heeft genoten
aan uitkeringen die het karakter hebben van een extra
periodiek salaris;
Y staat voor het totale aantal dagloondagen binnen het
refertejaar in dat gebroken aangiftetijdvak waarop de
werknemer bij de werkgever in dienst was;
Z staat voor het totale aantal dagloondagen in dat
gebroken aangiftetijdvak waarop de werknemer bij de
werkgever in dienst was.
-7. Indien Z nul is, wordt
de uitkomst van de berekening van het zesde lid op nihil
gesteld.
HOOFDSTUK 2
Vaststellen
en herzien van het dagloon
§ 1. Algemene bepalingen in
verband met het vaststellen van het dagloon
Art. 3.
Het dagloon
-1. Het dagloon is de
uitkomst van de volgende berekening:
((A - B - C) + D + E) / 261
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in het
refertejaar heeft genoten;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de
werknemer onder die titel in de volledige
aangiftetijdvakken in het refertejaar heeft genoten;
C staat voor de bedragen die de werknemer in de
volledige aangiftetijdvakken in het refertejaar onder
die titel heeft genoten aan uitkeringen die het karakter
hebben van een extra periodiek salaris;
D staat voor het bedrag dat de werknemer in het
refertejaar heeft opgebouwd aan vakantiebijslag;
E staat voor het bedrag dat de werknemer in het
refertejaar heeft opgebouwd aan uitkeringen als bedoeld
onder C.
-2. Indien het
minimumloon is herzien tussen
het einde van het refertejaar en de eerste dag waarop
recht bestaat op een uitkering op grond van de
ZW, de WW,
de WAO, de
Wet WIA of de Wet arbeid en zorg,
wordt de uitkomst van het eerste lid herzien in de mate
waarin het minimumloon is herzien.
§ 2. Bijzondere bepaling in
verband met loon tijdens ziekte of verlof in het
refertejaar
Art. 4.
Loon in geval van ziekte of verlof
-1. Indien in het
refertejaar door de werknemer in een aangiftetijdvak
geen loon of minder loon is genoten in verband met
verlof of omdat hij de bedongen arbeid niet heeft
verricht wegens arbeidsongeschiktheid, zwangerschap of
bevalling, wordt bij het vaststellen van het loon in dat
aangiftetijdvak in aanmerking genomen het loon genoten
bij dezelfde werkgever in het laatste aan dat verlof of
die arbeidsongeschiktheid voorafgaande en in het
refertejaar gelegen aangiftetijdvak waarin die situatie
zich niet heeft voorgedaan. De eerste zin geldt voor
zover artikel 2, tweede lid, niet van
toepassing is.
-2. Indien geen voorafgaand
aangiftetijdvak als bedoeld in het eerste lid wordt
gevonden, wordt in aanmerking genomen het loon bij
dezelfde werkgever over het in het refertejaar gelegen
aangiftetijdvak gelegen direct na afloop van dat verlof
dan wel die arbeidsongeschiktheid.
-3. Indien noch een laatste
aan het verlof of aan de arbeidsongeschiktheid
voorafgaand aangiftetijdvak als bedoeld in het eerste
lid, noch een direct na afloop van dat verlof of die
arbeidsongeschiktheid gelegen aangiftetijdvak als
bedoeld in het tweede lid wordt gevonden, wordt voor
ieder in het refertejaar gelegen aangiftetijdvak waarin
door de werknemer geen of minder loon is genoten in
verband met de in het eerste lid genoemde
omstandigheden, het voor dat aangiftetijdvak geldende
overeengekomen loon in aanmerking genomen.
-4. Dit artikel blijft
buiten toepassing indien de vaststelling van het loon
met toepassing van dit artikel leidt tot een lager loon
dan de vaststelling van het loon zonder toepassing van
dit artikel.
§ 3. Bijzondere bepalingen bij
het vaststellen van het dagloon van bepaalde categorieën
werknemers
Art. 5.
Bijzondere verhoging van het dagloon indien de werknemer
bij aanvang van het refertejaar jonger is dan 23 jaar
-1. Indien de werknemer bij
aanvang van het refertejaar jonger is dan 23 jaar en het
op grond van hoofdstuk 2 van dit
besluit berekende dagloon minder bedraagt dan het
minimumloon dat behoort bij de
leeftijd van de werknemer op de eerste dag waarop recht
bestaat op uitkering, vermeerderd met de
vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van de
WML, wordt dat dagloon verhoogd door het te
vermenigvuldigen met:
A / B
waarbij:
A staat voor het minimumjeugdloonpercentage dat
verbonden is aan de leeftijd van de werknemer op de
eerste dag waarop recht bestaat op uitkering of indien
de werknemer op die dag de leeftijd van 23 jaar heeft
bereikt, voor 100;
B staat voor het minimumjeugdloonpercentage dat
verbonden is aan de leeftijd van de werknemer bij
aanvang van het refertejaar.
-2. Het verhoogde dagloon
bedraagt niet meer dan het minimumloon dat behoort bij
de leeftijd van de werknemer op de eerste dag waarop
recht bestaat op uitkering, vermeerderd met de
vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van de
WML.
-3. Indien bij de
vaststelling van het dagloon artikel 6,
11 of 16 van
toepassing is, wordt bij de toepassing het eerste lid
voor "bij aanvang van het refertejaar" gelezen: bij
aanvang van het tijdvak waarover het loon in aanmerking
wordt genomen.
Art. 6.
Het dagloon van de starter/herintreder
-1. Het dagloon van de
werknemer die vanaf de aanvang van het refertejaar tot
en met de laatste dag van de eerste volledige maand van
dat jaar geen loon als bedoeld in artikel 2
ontving, wordt vastgesteld door bij de toepassing van
artikel 3 "261" te vervangen door: het
aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag
waarop de werkzaamheden als werknemer zijn gestart tot
het einde van het refertejaar. Daarbij wordt rekening
gehouden met het loon dat de werknemer vanaf de start
van de werkzaamheden in het refertejaar heeft ontvangen
en met de bedragen die de werknemer vanaf dat moment in
het refertejaar heeft opgebouwd aan vakantiebijslag en
aan uitkeringen die het karakter hebben van een extra
periodiek salaris.
-2. Het dagloon van de
werknemer, bedoeld in het eerste lid, die in het
refertejaar geen loon heeft genoten, is in afwijking van
het eerste lid de uitkomst van de volgende berekening:
((A - B - C ) + D + E) / F
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in het
aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid of het
arbeidsurenverlies is ingetreden vóór dat intreden heeft
genoten;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de
werknemer onder die titel in het aangiftetijdvak waarin
de arbeidsongeschiktheid of het arbeidsurenverlies is
ingetreden vóór dat intreden heeft genoten;
C staat voor de bedragen die de werknemer in het
aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid of het
arbeidsurenverlies is ingetreden vóór dat intreden onder
die titel heeft genoten aan uitkeringen die het karakter
hebben van een extra periodiek salaris;
D staat voor het bedrag dat de werknemer in het
aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid of het
arbeidsurenverlies is ingetreden vóór dat intreden heeft
opgebouwd aan vakantiebijslag;
E staat voor het bedrag dat de werknemer in het
aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid of het
arbeidsurenverlies is ingetreden vóór dat intreden heeft
opgebouwd aan uitkeringen als bedoeld onder C;
F staat voor het in dat aangiftetijdvak gelegen aantal
dagloondagen waarover de werknemer loon heeft genoten
voordat de arbeidsongeschiktheid of het
arbeidsurenverlies is ingetreden.
-3. Indien F nul is, wordt
de uitkomst van de berekening van het tweede lid op
nihil gesteld.
-4. Dit artikel is niet van
toepassing indien de werknemer in verband met verlof
geen loon heeft ontvangen.
§ 4. Het vaststellen van het
dagloon in specifieke situaties
Art. 7.
WW-, WIA- en WAO-dagloon na overeengekomen vermindering
van loon
-1. Het
WW-, WIA- of
WAO-dagloon van de werknemer
die aantoont dat zijn per tijdseenheid overeengekomen
loon is verlaagd op of nadat hij de leeftijd van 55 jaar
heeft bereikt, wordt vastgesteld door bij de toepassing
van artikel 3 het loon dat de werknemer
in het refertejaar heeft genoten te vervangen door: het
loon dat deze werknemer zou hebben genoten indien deze
verlaging niet zou hebben plaatsgevonden, tot ten
hoogste 9/7 deel van dat lagere loon.
-2. Het eerste lid is
slechts van toepassing op de werknemer die onmiddellijk
voordat zijn arbeidsurenverlies of arbeidsongeschiktheid
is ingetreden in dienstbetrekking stond tot dezelfde
werkgever of diens rechtsopvolger als waarmee de
vermindering van loon is overeengekomen.
Art. 8.
WIA-dagloongarantie voor oudere arbeidsongeschikten
Indien een werknemer die recht heeft op een uitkering op
grond van de WAO of de
Wet WIA op of na de dag waarop
hij de leeftijd van 45 jaar heeft bereikt met arbeid
inkomen is gaan verwerven in verband waarmee zijn
uitkering op grond van de WAO of de Wet WIA wordt
beëindigd, binnen vijf jaar na de datum waarop die
uitkering is beëindigd opnieuw recht heeft op een
uitkering op grond van de Wet WIA, wordt het WIA-dagloon
niet lager vastgesteld dan het WAO- of WIA-dagloon dat
voor de berekening van de laatstelijk ontvangen
uitkering op grond van de WAO of de Wet WIA in
aanmerking werd genomen, zoals dat vanaf de datum van
beëindiging van die laatste uitkering tot aan de datum
van het nieuwe recht op uitkering op grond van
artikel 15, eerste lid, van
de WAO dan wel
artikel 14, eerste lid, van
de Wet WIA zou zijn herzien
indien de uitkering op grond van de WAO of de Wet WIA
niet zou zijn beëindigd.
Art. 9.
ZW- en WW-dagloon bij meer dienstbetrekkingen, dan wel
het genot van uitkering tijdens het refertejaar
-1. Bij het vaststellen van
het ZW- of
WW-dagloon van de werknemer die tijdens het
refertejaar in twee of meer dienstbetrekkingen stond,
wordt slechts in aanmerking genomen het loon uit de
dienstbetrekking uit hoofde waarvan de werknemer
arbeidsongeschikt of werkloos is geworden, alsmede uit
de overige dienstbetrekkingen naar de mate waarin die
dienstbetrekking daarvoor in de plaats is gekomen.
-2. Bij het vaststellen van
het ZW- of WW-dagloon van de werknemer die tijdens het
refertejaar een uitkering op grond van de ZW, de WW, de
WAO, de
Wet WIA of de Wet arbeid en zorg
genoot, worden het op grond van artikel 2,
tweede en derde lid, vastgestelde loon en de
vakantiebijslag in aanmerking genomen naar de mate
waarin de uitkering, waarvoor het dagloon wordt
vastgesteld, in de plaats is gekomen van de in het in
aanmerking te nemen tijdvak genoten uitkering.
Art. 10.
ZW-, Wet arbeid en zorg-, WIA- en WAO-dagloon bij
nawerking van de verzekering
-1. Bij het vaststellen van
het ZW-,
WIA- of WAO-dagloon van de
persoon wiens aanspraak op ziekengeld onderscheidenlijk
arbeidsongeschiktheidsuitkering berust op
artikel 46 van de
ZW,
artikel 10 van de Wet WIA
of artikel 17 van de
WAO eindigt het refertejaar op
de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaand aan
het aangiftetijdvak waarin de verzekering is geëindigd.
-2. Het ZW-dagloon van de
persoon, bedoeld in het eerste lid, die laatstelijk
verzekerd was op grond van artikel
7 van de ZW wegens het
ontvangen van een uitkering op grond van de
WW wordt vastgesteld
overeenkomstig artikel 12.
-3. Het dagloon van de
persoon wiens aanspraak op uitkering berust op
artikel 3:10, eerste en
tweede lid, van de Wet arbeid en
zorg wordt bepaald overeenkomstig
artikel 11, met dien verstande dat waar in
artikel 11 wordt uitgegaan van hetgeen
uit de dienstbetrekking waarin de arbeidsongeschiktheid
is ingetreden, is genoten in een bepaald
aangiftetijdvak, bij de vaststelling van dit dagloon
wordt uitgegaan van hetgeen de persoon als werknemer of
gelijkgestelde als bedoeld in
artikel 3:6, eerste lid, van die
wet heeft genoten in het aangiftetijdvak
voorafgaande aan het tijdstip dat hij niet langer
werknemer of die gelijkgestelde was.
§ 5. Het vaststellen van het
ZW-dagloon in specifieke situaties
Art. 11.
ZW-dagloon werknemer met beperkingen
-1. Het
ZW-dagloon van de werknemer, bedoeld in de
artikelen 29b en
29d van de
ZW, is, in afwijking van
artikel 3, eerste lid, de uitkomst van
de volgende berekening:
((A - B - C) + D + E) / F
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer, uit de
dienstbetrekking waarin hij wegens ziekte
arbeidsongeschikt is geworden, heeft genoten in het
laatste aangiftetijdvak voorafgaande aan het
aangiftetijdvak waarin die arbeidsongeschiktheid is
ingetreden;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de
werknemer, uit de dienstbetrekking waarin hij wegens
ziekte arbeidsongeschikt is geworden, onder die titel in
dat laatste aangiftetijdvak heeft genoten;
C staat voor de bedragen die de werknemer, uit de
dienstbetrekking waarin hij wegens ziekte
arbeidsongeschikt is geworden, in dat laatste
aangiftetijdvak onder die titel heeft genoten aan
uitkeringen die het karakter hebben van een extra
periodiek salaris;
D staat voor het bedrag dat de werknemer, uit de
dienstbetrekking waarin hij wegens ziekte
arbeidsongeschikt is geworden, in dat laatste
aangiftetijdvak heeft opgebouwd aan vakantiebijslag;
E staat voor het bedrag dat de werknemer, uit de
dienstbetrekking waarin hij wegens ziekte
arbeidsongeschikt is geworden, in dat laatste
aangiftetijdvak heeft opgebouwd aan uitkeringen als
bedoeld onder C;
F staat voor het aantal dagloondagen in dat laatste
aangiftetijdvak binnen de dienstbetrekking waarin hij
wegens ziekte arbeidsongeschikt is geworden, dan wel
indien het een aangiftetijdvak van één maand betreft en
de betreffende dienstbetrekking dat gehele tijdvak heeft
geduurd, voor 21,75.
-2. Het dagloon van de
werknemer, bedoeld in het eerste lid, die in het laatste
aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak
waarin hij wegens ziekte arbeidsongeschikt is geworden
niet in de dienstbetrekking stond waaruit hij
arbeidsongeschikt is geworden, is, in afwijking van
artikel 3, eerste lid, de uitkomst van
de volgende berekening:
((A - B - C) + D + E) / F
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer, uit de
dienstbetrekking waarin hij wegens ziekte
arbeidsongeschikt is geworden, voorafgaande aan het
intreden van die arbeidsongeschiktheid heeft genoten in
het aangiftetijdvak waarin die arbeidsongeschiktheid is
ingetreden;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de
werknemer, uit de dienstbetrekking waarin hij wegens
ziekte arbeidsongeschikt is geworden, voorafgaande aan
het intreden van die arbeidsongeschiktheid, onder die
titel in dat aangiftetijdvak heeft genoten;
C staat voor de bedragen die de werknemer, uit de
dienstbetrekking waarin hij wegens ziekte
arbeidsongeschikt is geworden, voorafgaande aan het
intreden van die arbeidsongeschiktheid, in dat
aangiftetijdvak heeft genoten aan uitkeringen die het
karakter hebben van een extra periodiek salaris;
D staat voor het bedrag dat de werknemer, uit de
dienstbetrekking waarin hij wegens ziekte
arbeidsongeschikt is geworden, voorafgaande aan het
intreden van die arbeidsongeschiktheid, in dat
aangiftetijdvak heeft opgebouwd aan vakantiebijslag;
E staat voor het bedrag dat de werknemer, uit de
dienstbetrekking waarin hij wegens ziekte
arbeidsongeschikt is geworden, voorafgaande aan het
intreden van die arbeidsongeschiktheid, in dat
aangiftetijdvak heeft opgebouwd aan uitkeringen als
bedoeld onder C;
F staat voor het aantal dagloondagen in dat
aangiftetijdvak in de dienstbetrekking waarin hij wegens
ziekte arbeidsongeschikt is geworden, voorafgaande aan
het intreden van die arbeidsongeschiktheid wegens
ziekte.
-3. Indien bij de
toepassing van het tweede lid F nul is, is het dagloon,
in afwijking van het tweede lid, de uitkomst van de
volgende berekening:
A / B
waarbij:
A staat voor het overeengekomen loon van de werknemer in
de dienstbetrekking waarin hij wegens ziekte
arbeidsongeschikt tot het verrichten van werkzaamheden
is geworden over het aangiftetijdvak waarin die
arbeidsongeschiktheid is ingetreden;
B staat voor het aantal dagloondagen in het
aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is
ingetreden, dan wel indien het een aangiftetijdvak van
één maand betreft, voor 21,75.
Art. 12.
ZW-dagloon zieke werkloze
-1. Het
ZW-dagloon van de persoon die op de dag van het
ontstaan van zijn ongeschiktheid tot werken op grond van
artikel 7 van de
ZW als werknemer wordt
aangemerkt, wordt vastgesteld op het
WW-dagloon.
-2. Indien de uitkering op
grond van de WW in verband met niet-volledig
arbeidsurenverlies is vastgesteld of op die uitkering
inkomsten uit arbeid worden verrekend met toepassing van
artikel 35aa van de
WW, wordt het ZW-dagloon,
bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op 100/70 van het
bedrag van de WW-uitkering per dag over de vier
kalenderweken voorafgaande aan de dag van het ontstaan
van de arbeidsongeschiktheid.
-3. Voor de toepassing van
dit besluit is de maandag de eerste dag van de
kalenderweek.
§ 6. Het vaststellen en herzien
van het WW-dagloon in specifieke situaties
Art. 13.
WW-dagloon van gewezen arbeidsongeschikte en
gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer
-1. Het
WW-dagloon van de werknemer die op de dag
voorafgaande aan de eerste werkloosheidsdag een
arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de
WAO heeft ontvangen, is, indien
die uitkering met ingang van de eerste werkloosheidsdag
wordt ingetrokken op grond van
artikel 43, eerste lid, van de
WAO, gelijk aan het laatstelijk geldende
WAO-dagloon. Het WAO-dagloon van de werknemer die een
uitkering op grond van de WAO naar een
arbeidsongeschiktheid van minder dan 80% heeft
ontvangen, wordt in aanmerking genomen naar de mate
waarin de uitkering waarvoor het dagloon wordt
vastgesteld in de plaats is gekomen voor de uitkering op
grond van de WAO.
-2. Het WW-dagloon van de
werknemer die op de eerste werkloosheidsdag, of op de
eerste dag van herleving van het recht op
werkloosheidsuitkering, een uitkering op grond van de
WAO naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%
ontvangt, wordt vastgesteld door evenredige verlaging
van het laatstelijk geldende WAO-dagloon. Dit
WAO-dagloon wordt in aanmerking genomen naar de mate
waarin de uitkering waarvoor het dagloon wordt
vastgesteld in de plaats is gekomen voor de uitkering op
grond van de WAO.
-3. Indien op een tijdstip
na de in het tweede lid bedoelde dagloonvaststelling:
a. de werknemer
wordt ingedeeld in een andere
arbeidsongeschiktheidsklasse; of
b. diens
arbeidsongeschiktheidsuitkering niet meer volledig wordt
uitbetaald op grond van artikel
44, eerste lid, onderdeel b, van de
WAO;
wordt het WW-dagloon opnieuw vastgesteld. Het
WAO-dagloon wordt in aanmerking genomen naar de mate
waarin de uitkering waarvoor het dagloon wordt
vastgesteld in de plaats is gekomen voor de uitkering op
grond van de WAO.
-4. De vaststelling,
bedoeld in het tweede lid, en de hernieuwde
vaststelling, bedoeld in het derde lid, geschieden
volgens de volgende berekening:
A x (100 - B) / 100
waarin:
A staat voor het WAO-dagloon, bedoeld in het tweede lid;
en
B staat voor het midden van de
arbeidsongeschiktheidsklasse die bij de vaststelling of
hernieuwde vaststelling in acht wordt genomen.
-5. Voor de werknemer,
bedoeld in het tweede lid, wiens
arbeidsongeschiktheidsuitkering op een tijdstip na de in
dat lid bedoelde dagloonberekening wordt ingetrokken op
grond van artikel 43, eerste
lid, van de WAO, is het
WW-dagloon het in de eerste zin van het tweede lid
bedoelde WAO-dagloon respectievelijk het zesde lid
bedoelde WAO-vervolgdagloon.
-6. Indien de
arbeidsongeschiktheidsuitkering laatstelijk was
gebaseerd op een WAO-vervolgdagloon, wordt bij de
toepassing van het eerste, tweede, vierde en vijfde lid
voor "WAO-dagloon" gelezen: WAO-vervolgdagloon.
-7. Voor de toepassing van
het eerste en tweede lid wordt met het ontvangen van een
WAO-uitkering gelijkgesteld: het zouden hebben ontvangen
van een dergelijke uitkering indien de
artikelen 25,
28,
30 of 33 van
die wet niet van toepassing
zouden zijn geweest.
-8. Dit artikel is niet van
toepassing zolang bij de vaststelling van de mate van
arbeidsongeschiktheid rekening wordt gehouden met de
arbeid die de werknemer na het intreden van zijn
arbeidsongeschiktheid heeft verricht in de
dienstbetrekking waaruit hij werkloos is geworden.
-9. Dit artikel is evenmin
van toepassing indien de werknemer, bedoeld in het
tweede lid, een wachtgeld als bedoeld in
artikel 1, onderdeel r,
van de Wet overheidspersoneel onder
de werknemersverzekeringen ontleent of mede ontleent
aan de dienstbetrekking waaraan hij zijn uitkering op
grond van de WAO ontleent of mede ontleent, tenzij hij
aan die dienstbetrekking tevens een recht op uitkering
op grond van de WW ontleent.
-10. De dagloonvaststelling
op grond van het eerste lid is van overeenkomstige
toepassing voor de werknemer die voorafgaande aan de
eerste werkloosheidsdag een
arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de
Wet WIA ontvangt.
Art. 14.
WW-dagloon bij niet-toekenning of intrekking
invaliditeitsuitkering lidstaat EG
-1. In afwijking van
artikel 13, tweede tot en met vierde
lid, vindt de evenredige verlaging respectievelijk
herziening plaats overeenkomstig het tweede lid van dit
artikel, indien:
a. de werknemer zijn
recht op uitkering op grond van de
WW ontleent aan artikel 71, eerste lid, onderdeel
a, onder ii, of b, onder ii, van Verordening
(EEG) nr. 1408/71 van de Raad van de Europese
Gemeenschappen van 14 juni 1971 betreffende de
toepassing van de socialezekerheidsregelingen op
loontrekkenden en hun gezinnen die zich binnen de
gemeenschap verplaatsen ¹ (PbEG L 149);
b. aan de werknemer
op grond van die verordening overeenkomstig de
bepalingen van de WAO een
arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, waarvan
het bedrag is bepaald naar de verhouding tussen
enerzijds de duur van de Nederlandse verzekering en
anderzijds de totale duur van:
1º. de tijdvakken van
Nederlandse verzekering; en
2º. de tijdvakken van
verzekering of arbeid vervuld ingevolge de sociale
wetgeving van een andere lidstaat of van andere
lidstaten; en
c. de werknemer geen
recht heeft op toekenning van een invaliditeitsuitkering
van één of meer lidstaten, dan wel dergelijke
invaliditeitsuitkeringen alle zijn ingetrokken, omdat
niet of niet meer wordt voldaan aan de
openingsvoorwaarden voor het recht op
invaliditeitsuitkering.
-2. De evenredige verlaging
of herziening vindt plaats door het WAO-dagloon of
WAO-vervolgdagloon te vermenigvuldigen met de breuk:
(100 - (A x B)) / 100
waarbij:
A staat voor het midden van de
arbeidsongeschiktheidsklasse die bij de vaststelling of
hernieuwde vaststelling in acht wordt genomen;
B staat voor de verhouding, bedoeld in het eerste lid,
onderdeel b.
1. Lees: Verordening
(EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971
betreffende de toepassing van de
socialezekerheidsregelingen op werknemers en
zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich
binnen de Gemeenschap verplaatsen. Zie ook
Verordening (EG) nr. 883/2004,
red.
Art. 15.
WW-dagloon bij opeenvolgende arbeidsurenverliezen
binnen het refertejaar uit dezelfde dienstbetrekking
-1. Bij het vaststellen van
het WW-dagloon van de werknemer
op wie in verband met opeenvolgende verliezen van
arbeidsuren artikel 2
van het Besluit nadere
regeling verlies van arbeidsuren van toepassing is,
eindigt bij toepassing van artikel 3,
eerste lid, het refertejaar op de laatste dag van het
aangiftetijdvak voorafgaand aan het aangiftetijdvak
waarin het eerste verlies van arbeidsuren is ingetreden.
-2. Het WW-dagloon van de
werknemer op wie in verband met opeenvolgende verliezen
van arbeidsuren artikel 3
van het Besluit nadere
regeling verlies van arbeidsuren van toepassing is,
wordt vastgesteld door de berekening op grond van
artikel 3, eerste lid, te vervangen
door:
(A + B) x C / D
waarbij:
A staat voor het dagloon dat ten grondslag ligt aan de
uitkering ter zake van zijn arbeidsurenverlies waarbij
op grond van artikel 3
van het Besluit nadere
regeling verlies van arbeidsuren een daaropvolgend
arbeidsurenverlies wordt samengeteld;
B staat voor de evenredige verhoging van het dagloon, in
de mate waarin het minimumloon
in de periode, bedoeld in C, is herzien;
C staat voor het gemiddelde aantal gewerkte arbeidsuren
in de kalenderweek van het voorgaande arbeidsurenverlies
tot en met de kalenderweek voorafgaande aan die waarin
het volgende arbeidsurenverlies plaatsvindt;
D staat voor het gemiddelde aantal gewerkte arbeidsuren
voorafgaande aan het voorgaande arbeidsurenverlies.
Art. 16.
WW-dagloon bij werkloosheid wegens buitengewone
natuurlijke omstandigheden of werktijdverkorting
Het WW-dagloon van de werknemer
die in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke
dienstbetrekking staat en die recht heeft op uitkering:
a. op grond van
artikel 18 van de
WW; of
b. op grond van
werkloosheid die verband houdt met een verleende
ontheffing krachtens
artikel 8, derde lid, van het
Buitengewoon Besluit
Arbeidsverhoudingen 1945;
wordt vastgesteld overeenkomstig artikel
11, waarbij het arbeidsongeschikt worden of het
intreden van arbeidsongeschiktheid wordt aangemerkt als
het intreden van arbeidsurenverlies.
Art. 17.
Algemene dagloongarantie WW
-1. Het
WW-dagloon van de werknemer die binnen 24 maanden na
de dag van beëindiging van een eerdere dienstbetrekking
een andere dienstbetrekking is aangegaan, wordt, bij
beëindiging van deze nieuwe dienstbetrekking binnen 36
maanden na die eerdere beëindiging, niet lager
vastgesteld dan op het WW-dagloon dat gold of zou hebben
gegolden vanwege die eerdere dienstbetrekking. Het
dagloon wordt in aanmerking genomen naar de mate waarin
de nieuwe dienstbetrekking in de plaats is gekomen van
de eerdere dienstbetrekking.
-2. De in het eerste lid
genoemde termijn van 24 maanden wordt verlengd met in
deze periode gelegen perioden van arbeidsongeschiktheid.
-3. Het eerste lid is van
overeenkomstige toepassing op het vast te stellen
WW-dagloon vanwege alle doch binnen de termijn van 36
maanden na de dag van beëindiging van de in het eerste
lid bedoelde eerdere dienstbetrekking aangegane en
beëindigde nieuwe dienstbetrekkingen.
-4. Indien de werknemer op
de dag van het beëindigen van de eerste dienstbetrekking
de leeftijd van 55 jaar had bereikt, is de in het eerste
en derde lid genoemde termijn van 36 maanden niet van
toepassing.
-5. Het eerste lid is niet
van toepassing op het vaststellen van het WW-dagloon
indien de eerste dienstbetrekking is beëindigd:
a. als gevolg van
verwijtbare werkloosheid van de werknemer;
b. als gevolg van
het bereiken van de leeftijd waarop het uit deze
dienstbetrekking voortvloeiende ouderdomspensioen
aanvangt.
Art. 18.
Dagloonbepaling ten aanzien van ambulante musici en
artiesten
-1. Bij de vaststelling van
het WW-dagloon van de werknemer
die in het refertejaar, anders dan in een vaste
dienstbetrekking, uitsluitend of vrijwel uitsluitend op
basis van losse optredens als musicus of artiest
werkzaam is geweest, wordt, bij de toepassing van
artikel 3, eerste lid, voor zover het
betreft het loon dat met die optredens is verworven,
rekening gehouden met 100/70 van dat loon.
-2. Indien het eerste lid
van toepassing is, is artikel 6 niet
van toepassing.
§ 7. Het vaststellen van het
WIA-dagloon in specifieke situaties
Art. 19.
Het WIA-dagloon bij gedeeltelijke
arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de verzekering
Het WIA-dagloon van de
werknemer die gedeeltelijk arbeidsongeschikt is als
bedoeld in artikel 46, derde
lid, van de Wet WIA bedraagt
ten hoogste het maatmaninkomen dat op grond van
artikel 46, derde lid, wordt
vastgesteld vermenigvuldigd met het aantal uren van de
urenomvang, bedoeld in
artikel 9, onderdeel b, van het
Schattingsbesluit
arbeidsongeschiktheidswetten, gedeeld door vijf.
Art. 20.
Het WIA-dagloon bij toepassing van artikel 48 en
artikel 55 van de Wet WIA
In de gevallen waarin de
artikelen 48, eerste lid, onderdeel b en c,
en 55, eerste lid, onderdeel
b en c, van de Wet
WIA van toepassing zijn, wordt het
WIA-dagloon niet lager
vastgesteld dan het dagloon dat op grond van de Wet WIA
in aanmerking zou zijn genomen als de uitkering zou zijn
ingetreden op de in artikel 47,
tweede lid, en 54, tweede
lid, van de Wet WIA bedoelde
dag, zoals dat dagloon vanaf die dag tot aan de datum
van het recht op uitkering op grond van
artikel 14, eerste lid, van
de Wet WIA zou zijn herzien,
indien het recht op uitkering op grond van de Wet WIA op
die dag zou zijn ontstaan.
§ 8. Algemene bepaling in
verband met het herzien van het dagloon
Art. 21.
Herziening van het dagloon indien de werknemer op de
eerste dag waarop recht bestaat op uitkering jonger is
dan 23 jaar
-1. Indien de werknemer op
de eerste dag waarop recht bestaat op uitkering op grond
van de ZW, de
Wet WIA, de
WAO, de Wet
arbeid en zorg of de WW
jonger is dan 23 jaar en het op grond van
paragraaf 1 tot en met 6 berekende
dagloon bij verjaring minder bedraagt dan het
minimumloon dat behoort bij de
leeftijd van de werknemer bij zijn verjaring,
vermeerderd met de vakantiebijslag, bedoeld in artikel
15 van de
WML, wordt dat dagloon bij zijn verjaring verhoogd
door het te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de
teller wordt gevormd door het minimumjeugdloonpercentage
dat verbonden is aan de leeftijd van de werknemer of
door 100 indien de werknemer de leeftijd van 23 jaar
heeft bereikt, en de noemer door het
minimumjeugdloonpercentage dat verbonden is aan de
leeftijd van de werknemer op de laatste dag vóór zijn
verjaring.
-2. Het verhoogde dagloon
bedraagt niet meer dan het minimumloon dat behoort bij
de leeftijd van de werknemer na verjaring, vermeerderd
met de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van de
WML.
§ 9. Algemene bepaling in
verband met maximering van het dagloon
Art. 22.
Maximering van het dagloon
-1. Het dagloon bedraagt
ten hoogste het op grond van
artikel 17, eerste lid, van de
Wet financiering sociale verzekeringen geldende
bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
-2. Indien een werknemer
gelijktijdig aanspraak heeft op meerdere uitkeringen op
grond van de ZW, de
WW, de Wet
arbeid en zorg, de WAO of
de Wet WIA en de som van de
uitkeringen op grond van die wetten per dag meer
bedraagt dan 70% van het bedrag, bedoeld in het eerste
lid, worden de aan die uitkeringen ten grondslag
liggende daglonen zodanig evenredig verminderd dat de
som van de uitkeringen per dag niet langer meer bedraagt
dan 70% van het bedrag, bedoeld in het eerste lid.
-3. Indien van een
uitkering als bedoeld in het tweede lid het
uitkeringspercentage hoger is dan 70 %, wordt 70% van
het bedrag, bedoeld in het eerste lid, verhoogd met:
((A - 70) / 100) x B
waarbij:
A staat voor het hogere uitkeringspercentage;
B staat voor het dagloon van de uitkering waarvoor het
uitkeringspercentage A geldt.
HOOFDSTUK 3
Slotbepalingen
Art. 23.
Wijziging in het loon door fiscale regelgeving
Indien aan een wijziging van de
Wet op de loonbelasting 1964 of een daarop
gebaseerde regeling terugwerkende kracht is verleend,
wordt bij de vaststelling van het dagloon met betrekking
tot een recht op uitkering dat is ontstaan vóór de datum
van de inwerkingtreding van die wijziging, in afwijking
van artikel 2, eerste lid, onder loon
verstaan het loon dat op grond van
hoofdstuk 3, afdeling 1,
paragraaf 1, van de Wet
financiering sociale verzekeringen zou hebben
gegolden zonder die wijziging.
Art. 24.
Overgangsbepaling
-1. Op het loon dat is
genoten in aangiftetijdvakken voorafgaand aan de dag
waarop dit besluit in werking treedt en voorafgaande aan
de dag waarop artikel 48,
derde lid, van de Invoeringswet
Wet financiering sociale verzekeringen in werking
treedt, blijven de bepalingen van de
Coördinatiewet Sociale Verzekering
zoals die luidde op de dag voorafgaande aan de dag van
inwerkingtreding van artikel
48, derde lid, van de
Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen
van toepassing.
-2. Indien de werknemer in
de aangiftetijdvakken in refertejaren gelegen vóór 1
januari 2007 loon heeft genoten waarin bedragen aan
vakantiebijslag en van extra periodiek salaris zijn
opgenomen, blijft artikel 3, eerste
lid, voor de dagloonberekening buiten aanmerking en
wordt het dagloon berekend door het loon dat de
werknemer heeft genoten in het refertejaar te delen door
261.
-3. Het tweede lid is van
overeenkomstige toepassing voor de dagloonberekening,
bedoeld in artikel 2, zesde lid,
6, tweede lid, en 11,
eerste en tweede lid, met dien verstande dat daarbij
alleen het loon dat de werknemer heeft genoten in
aanmerking wordt genomen.
-4. Artikel
12 zoals dat luidde op de dag vóór inwerkingtreding
van artikel I, onderdeel B, onder 1, 2, 3 of 4, van het
Besluit van 28 september 2006 tot wijziging van enige
algemene maatregelen van bestuur in verband met de
inwerkingtreding van de Wet
wijziging WW-stelsel en in verband met enige
technische verbeteringen (Stb. 2006, 435) blijft
van toepassing met betrekking tot een recht op uitkering
waarvan de eerste werkloosheidsdag is gelegen vóór de
dag van inwerkingtreding van het desbetreffende
subonderdeel alsmede op een recht op vervolguitkering
dat is ontstaan op grond van
artikel 130h, eerste lid, aanhef en onder
b en c, of tweede lid, van de
WW.
Art. 25.
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking met ingang van 29 december
2005.
Art. 26.
Citeertitel
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit dagloonregels
werknemersverzekeringen.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij
behorende nota van toelichting in het Staatsblad
zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 8 oktober 2005
BEATRIX
De
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A.J. de Geus
Uitgegeven
de derde november 2005
De Minister van Justitie,
J.P.H. Donner
NOTA VAN TOELICHTING
[8 oktober 2005]
Algemeen
1. Inleiding
Bij
de inwerkingtreding van
artikel IV, onderdeel A,
artikel V, onderdeel A, en
artikel VI, onderdeel B,
van de Wet administratieve
lastenverlichting en vereenvoudiging in
socialeverzekeringswetten (Walvis) ¹ vervallen de
ministeriële regels voor het uitkeringsdagloon krachtens
de Ziektewet (ZW), de
Werkloosheidswet (WW) en de
Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Dit besluit
komt in de plaats voor alle vervallen regelingen. De
genoemde wettelijke werknemersverzekeringen en de
Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen (Wet WIA) verzekeren werknemers
tegen het risico van loonderving als gevolg van
arbeidsongeschiktheid of werkloosheid. De uitkeringen op
grond van deze wetten zijn gebaseerd op het in
verzekerde arbeidsverhoudingen genoten loon.² Dit loon
wordt omgezet naar een uitkeringsgrondslag: het dagloon.
De hoogte van de uitkering wordt afgeleid van dit
dagloon. Het besluit bevat een zoveel mogelijk
vereenvoudigde en uniforme regeling voor de berekening
van het dagloon voor de genoemde wettelijke
verzekeringen.
1. Wet van
24 juni 2004, Stb. 2004, 311.
2. De kortdurende uitkering en de vervolguitkering op
grond van de WW zijn gemaximeerd
op 70% van het wettelijk
minimumloon.
Vóór de inwerkingtreding van dit besluit verschilden de
regels voor de vaststelling van het dagloon voor de
ZW, de WAO
en de WW onderling aanzienlijk.
Daarnaast bestonden er voor verschillende
loonbestanddelen bijzondere dagloonbesluiten met een
uiteenlopende reikwijdte en strekking. Voorts golden er
aparte regelingen voor bepaalde sectoren of
beroepsgroepen. Deze fijnmazige en complexe regelingen
bleken in de praktijk bijzonder foutgevoelig. Het totaal
aan regelingen was daarnaast onvoldoende inzichtelijk
voor werkgevers en werknemers en leverde veel
administratieve lasten op. Voor de vaststelling van de
hoogte van het dagloon dienden werkgevers en werknemers
de uitvoeringsorganisatie veel gegevens te verstrekken.
Deze gegevens hadden niet alleen betrekking op de hoogte
van het genoten loon en andere relevante
inkomensbestanddelen, maar in voorkomende gevallen ook
op eventuele toekomstige loonontwikkelingen en op het
gewoonlijk door de werknemer uitgeoefende beroep. De
uitvraag van deze gegevens stond bovendien grotendeels
los van de informatie die de werkgever al periodiek
moest verschaffen ten behoeve van de premieheffing.
Al geruime tijd leefde het besef dat een vereenvoudiging
van de dagloonregels noodzakelijk was. Dit besef heeft
vaste vorm gekregen in de Walvis.
Het doel van dit besluit sluit aan bij de hoofddoelen
van die wet, namelijk:
1. beperking van de administratieve lasten van de
socialeverzekeringswetgeving;
2. vereenvoudiging van de regelgeving; en
3. verlaging van de uitvoeringskosten voor de
werknemersverzekeringen.
Om deze doelen te kunnen realiseren, liggen aan de
nieuwe dagloonregeling de volgende uitgangspunten ten
grondslag:
• de loonelementen voor het dagloon zijn gelijk aan het
loon waarover de premies worden geheven;
• het dagloon wordt gebaseerd op het in een
referteperiode genoten loon (historisch dagloon);
• voor de verschillende wetten
gelden zo uniform mogelijke regels; en
• de daglonen worden vastgesteld aan de hand van
feitelijk vast te stellen, objectieve gegevens.
Deze uitgangspunten maken het mogelijk de daglonen vast
te stellen aan de hand van gegevens die binnen de
uitvoering al beschikbaar zijn voor de vaststelling van
de premies. Voor de vaststelling van een dagloon is
daarom slechts bij uitzondering een extra uitvraag van
gegevens bij de werkgever nodig. Een uitwerking van de
dagloonregeling aan de hand van bovengenoemde
uitgangspunten leidt bovendien tot eenvoud en
uniformiteit.
Het besluit levert een bijdrage aan de verlaging van de
administratieve lasten en van de uitvoeringskosten voor
het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen (UWV) die beoogd is met de
Walvis. De vereenvoudiging
van de dagloonregels heeft verder tot doel de
inzichtelijkheid voor werknemers en werkgevers te
vergroten en de rechtmatigheid van de uitvoering van de
werknemersverzekeringen te verbeteren. Voor de omvang
van de administratieve lastenverlichting voor de
werkgevers en van de besparingen op de uitvoeringskosten
wordt gewezen naar hetgeen daarover in de kamerstukken
over de Walvis ¹ en over de
Wet financiering sociale
verzekeringen (Wfsv) ² is meegedeeld.
Dit besluit treedt in werking op het moment dat het
wetsvoorstel WIA ³ in werking
treedt, te weten 29 december 2005.
1. Zie de
brief van 28 april 2004, Kamerstuken II 2003-2004, 28
219 (en 28 371), nr. 24.
2. Kamerstukken II 2003-2004, 29 529, nrs. 3 en
7.
3. Kamerstukken II 2004-2005, 30 034.
Met de Walvis is in de
artikelen 15 van de
ZW, 45
van de WW,
13, eerste lid, van de
Wet WIA en
artikel 14 van de
WAO een uniforme wettelijke
grondslag voor de berekening van het dagloon opgenomen.
Met dit besluit worden de nadere regels voor de
vaststelling en de herziening van het dagloon
vastgesteld. De hoofdregels van dit besluit worden in
hoofdstuk 2 toegelicht. De
technische invulling van de dagloonsystematiek wordt
toegelicht in het artikelsgewijze deel
van deze nota.
2. De hoofdregels voor de berekening
van het dagloon
Historisch dagloon
Het dagloon is de vertaling van het in het refertejaar
genoten loon in een uitkeringsloon per dag. Het in het
refertejaar genoten loon wordt vastgesteld aan de hand
van de loonopgaven van de werkgever. Voor de
premieheffing doet de werkgever per maand of per vier
weken aan het UWV opgave van
het in dat tijdvak door de werknemer genoten loon. Het
refertejaar voor de dagloonberekening wordt bepaald op
de periode van het jaar dat eindigt op de laatste dag
van het aangiftetijdvak voorafgaand aan het tijdvak
waarin de werknemer arbeidsongeschikt of werkloos is
geworden. Het loon dat de werknemer in het refertejaar
heeft genoten, wordt omgerekend tot een dagloon door dit
te delen door 261.
Toerekening van loon aan de
aangiftetijdvakken
Het loon wordt geacht te zijn genoten in het tijdvak
waaraan het - volgens opgave van de werkgever - moet
worden toegerekend. De keuze om bij de
dagloonvaststelling uit te gaan van het genoten loon
voorkomt dat bij de dagloonberekening uitgevraagd en
geverifieerd moet worden op welke tijdvakken dit loon
betrekking heeft. Het dagloon kan aldus immers worden
berekend aan de hand van bij het
UWV al beschikbare loongegevens.
De verwerking van
vakantiebijslag en extra periodiek loon
Indien het intreden van het verzekerde risico samenvalt
met het einde van de dienstbetrekking, kan in het
refertejaar een hoger bedrag aan vakantiebijslag zijn
betaald dan waar de werknemer op jaarbasis aanspraak op
heeft. Naast de jaarlijkse uitbetaling van de
vakantiebijslag vindt er bij het einde van de
dienstbetrekking in het algemeen nog een afrekening
plaats van de na de laatste uitbetaling opgebouwde
bijslag. Hetzelfde kan zich voordoen met een extra
periodiek salaris, zoals een dertiendemaandloon. Om dit
te corrigeren, is in de hoofdregel bepaald dat de in het
refertejaar feitelijk uitbetaalde vakantiebijslag,
respectievelijk het extra periodieke salaris, buiten de
berekening van het dagloon wordt gehouden. In de plaats
daarvan wordt het aldus geschoonde loon van werknemers
die naast hun loon recht hebben op vakantiebijslag
verhoogd met het bedrag dat zij gedurende de
referteperiode hebben opgebouwd aan vakantiebijslag. Bij
werknemers die recht hebben op een extra periodiek
salaris bedraagt deze verhoging het bedrag dat zij
gedurende de referteperiode hebben opgebouwd aan extra
periodiek salaris.
Bij de loonopgave dient de werkgever kenbaar te maken
welk bedrag in het betreffende aangiftetijdvak de
werknemer aan deze loonelementen heeft opgebouwd.
Het gebroken aangiftetijdvak
Het begin van het refertejaar valt niet altijd samen met
een nieuw aangiftetijdvak. In dat geval begint het
refertejaar met een tijdvak dat deels in en deels vóór
het refertejaar valt (een gebroken aangiftetijdvak). Om
vast te kunnen houden aan de hoofdregel, op grond
waarvan het in het refertejaar genoten loon wordt
gedeeld door 261, wordt via een vaste formule bepaald
welk deel van het loon over dat gebroken tijdvak wordt
meegenomen bij de berekening van het dagloon. Wanneer de
werknemer tegelijkertijd in meer dan één
dienstbetrekking werkzaam was, kan zich ook aan het eind
van het refertejaar een gebroken aangiftetijdvak
voordoen. Voor de vaststelling van het loon over dat
tijdvak wordt dezelfde herleidingsformule gehanteerd.
Aanpassing aan de
ontwikkeling van het minimumloon in de periode tussen
het einde van het refertejaar en de eerste uitkeringsdag
Tussen het einde van het refertejaar en de eerste dag
waarop recht bestaat op een uitkering kan een
aanmerkelijke periode zitten. Dit doet zich met name
voor bij uitkeringen in het kader van de
Wet WIA en de
WAO. Die worden immers
gebaseerd op het loon dat is genoten in het refertejaar.
De eerste uitkeringsdag ligt in het algemeen 104 weken
na het intreden van de arbeidsongeschiktheid. Zonder
nadere maatregel zou geen rekening worden gehouden met
de ontwikkeling van dat loon in de periode tussen het
einde van het refertejaar en de eerste uitkeringsdag.
Het in het refertejaar per dag genoten loon wordt daarom
(ook als het gaat om een dagloonberekening voor de
ZW en de WW)
herzien overeenkomstig de tussen het einde van het
refertejaar en de eerste uitkeringsdag gelegen
aanpassingen van het wettelijk
minimumloon.
Onderscheid tussen de
dagloonberekening voor de ZW en de WW enerzijds en de
Wet WIA en de WAO anderzijds
De uitkeringen op grond van de WW
en de ZW worden gebaseerd op de
dienstbetrekking waaruit de werkloosheid of de ziekte is
ontstaan. Voor de ZW en de WW wordt daarom bij de
dagloonberekening uitsluitend rekening gehouden met het
loon uit die dienstbetrekking en uit de overige
dienstbetrekkingen in het refertejaar naar de mate
waarin de laatste dienstbetrekking daarvoor in de plaats
is gekomen.
Het arbeidsongeschiktheidsbegrip in de
Wet WIA en de
WAO is gericht op de algemene
ongeschiktheid voor werk. Bij de berekening van het WIA-
en het WAO-dagloon wordt daarom het loon uit alle
dienstbetrekkingen in het refertejaar in aanmerking
genomen.
Dit onderscheid tussen de dagloonvaststelling voor de
ZW en de WW
enerzijds en voor de Wet WIA en de WAO anderzijds is van
belang als de werknemer vóór het intreden van het
verzekerde risico tegelijkertijd in meerdere
dienstbetrekkingen stond en het verzekerde risico in één
daarvan optreedt. Gaat het om werkloosheid, dan wordt
gerekend met het loon uit de verloren gegane
arbeidsverhouding. Gaat het om arbeidsongeschiktheid die
in één van die dienstbetrekkingen optreedt, dan zal bij
een latere WIA-uitkering het dagloon worden gebaseerd op
het loon uit alle tegelijkertijd uitgeoefende
dienstbetrekkingen.
3. Bijzondere bepalingen voor de
berekening van het dagloon
In
de regel vormt de uitkomst van de hoofdregel voor de
dagloonberekening een goede maatstaf voor het als gevolg
van het sociale risico gederfde loon. Voor een aantal
specifieke gevallen, waarin de hoofdregel tot
onwenselijke resultaten kan leiden, bevat het besluit
bijzondere bepalingen. Bij het treffen van deze
bepalingen is getracht deze zo eenvoudig mogelijk te
houden en de behandeling van gelijksoortige situaties
waar mogelijk op dezelfde leest te schoeien. Zowel de
inzichtelijkheid als de uitvoerbaarheid van het besluit
zijn daarmee gediend. Ook is vastgehouden aan het
uitgangspunt om zoveel mogelijk uit te gaan van
feitelijke gegevens, die bij de uitvoering beschikbaar
zijn.
Waar het gaat om speciale beroepsgroepen is overigens
slechts ten aanzien van ambulante artiesten in een
speciale regeling voorzien.
De bijzondere bepalingen worden onderscheiden in
algemene bijzondere bepalingen, die gelden voor de
dagloonvaststelling op grond van zowel de
ZW, de Wet
WIA, de WAO als de
WW, en wetspecifieke bijzondere
bepalingen. De eerstbedoelde bepalingen worden
toegelicht in paragraaf 3.1,
terwijl de laatstbedoelde in
paragraaf 3.2 aan de orde komen.
3.1. Algemene bijzondere
bepalingen
In
deze paragraaf gaat het om de volgende situaties:
• de werknemer genoot aan het begin van het refertejaar
geen loon (starters en herintreders);
• de werknemer heeft als gevolg van
arbeidsongeschiktheid of werkloosheid niet gedurende het
volledige refertejaar loon uit arbeid ontvangen, maar
wel een ZW-,
WW-, WAO-, een
WIA-uitkering of een uitkering
op grond van hoofdstuk 3,
afdeling 2, paragraaf 1, van de
Wet arbeid en zorg (Wazo) genoten;
• de werknemer heeft wegens ziekte tijdens het
refertejaar minder loon ontvangen;
• de werknemer heeft tijdens het refertejaar wegens
verlof minder loon ontvangen;
• de werknemer was bij aanvang van het refertejaar
jonger dan 23 jaar.
Starters en herintreders
Als starter/herintreder wordt beschouwd degene die tot
het einde van de eerste volledige maand van het
refertejaar, anders dan wegens onbetaald verlof, geen
loon genoot.
Indien een starter/herintreder binnen één jaar na de
aanvang van de werkzaamheden arbeidsongeschikt of
werkloos wordt, leidt de toepassing van de hoofdregel
tot een dagloon dat niet in een juiste verhouding staat
tot het gederfde loon. Om dit te voorkomen, wordt het in
het refertejaar vanaf de aanvang van de werkzaamheden
genoten loon gedeeld door het aantal doordeweekse dagen
vanaf dat moment tot en met de laatste dag van het
refertejaar.
Het genot van een ZW-, WIA-,
WAO-, WW-uitkering of een zwangerschaps- en
bevallingsuitkering of een adoptie-uitkering of
uitkering in verband met pleegzorg tijdens het
refertejaar
In het refertejaar kunnen perioden liggen waarin
betrokkene in plaats van loon uit arbeid een
ZW-, WW-,
WIA- of
WAO-uitkering genoot. Ook kan de werknemer tijdens
een periode van niet werken een zwangerschaps- en
bevallingsuitkering of een adoptie-uitkering op grond
van hoofdstuk 3, afdeling 2,
paragraaf 1, van de Wazo
hebben ontvangen.
Toepassing van de hoofdregel beïnvloedt het dagloon dan
negatief als gedurende die perioden sprake is van
(uitkerings)loon dat minder bedraagt dan betrokkene met
arbeid zou hebben verdiend. De noemer van de berekening
blijft immers 261.
Aldus zou het inkomensnadeel dat met een eerdere
uitkering is geleden, doorwerken in een latere
uitkering. De hoofdregel leidt aldus tot een onjuiste en
onredelijke uitkomst. Bij de berekening van het dagloon
wordt daarom rekening gehouden met de genoemde
uitkeringen door het daaraan ontvangen bedrag in
opwaartse zin te corrigeren en het resultaat daarvan mee
te tellen als loon in het refertejaar. Het aldus
vastgestelde loon wordt, volgens de hoofdregel, gedeeld
door 261. In de artikelsgewijze
toelichting bij artikel 2, derde lid, wordt nader op
deze correctie ingegaan.
Aparte aandacht verdient de situatie waarin een
betrokkene tijdens een refertejaar van zijn werkgever
een aanvulling op een ZW-, een
WIA-, een
WAO- of een WW-uitkering dan
wel op een Wazo-uitkering als
hier bedoeld heeft ontvangen of op grond van de
Toeslagenwet een toeslag op één
van de genoemde werknemersverzekeringsuitkeringen
ontving. Deze aanvullingen en toeslagen behoren op grond
van artikel 16 tweede lid,
onderdeel a, onder 1º, van de
Wfsv tot het loon.
Met deze aanvullingen en toeslagen wordt echter bij de
dagloonvaststelling geen rekening gehouden. De reden
hiervoor is dat de tijdens het refertejaar ontvangen
uitkering volgens de bovenstaande systematiek al wordt
verhoogd. Als rekening zou worden gehouden met de
aanvulling of toeslag, zou sprake zijn van
overcompensatie.
Onvolledige loondoorbetaling
tijdens ziekte of verlof
Als tijdens een in het refertejaar gelegen periode van
ziekte of verlof niet het volledige loon wordt betaald,
zou, zonder nadere maatregel, slechts dat lagere loon
(en over een periode van onbetaald voltijdverlof zelfs
helemaal geen loon) worden meegenomen in de
dagloonberekening. Dit zou een negatief effect hebben op
de hoogte van een latere uitkering. Om dit te voorkomen,
is voor deze situatie voor een afwijkende benadering
gekozen. Gedurende de periode van ziekte of verlof wordt
rekening gehouden met het loon dat bij dezelfde
werkgever is genoten in het daaraan voorafgaande
aangiftetijdvak, dan wel (als van zo’n voorafgaand
tijdvak geen sprake is) het direct daaropvolgende
aangiftetijdvak. Indien in het refertejaar geen
aangiftetijdvak bij dezelfde werkgever ligt waarin het
volledige loon is genoten, wordt het dagloon gebaseerd
op het tussen werkgever en werknemer overeengekomen loon
zoals dat tijdens de periode van ziekte of verlof gold.
Op het resultaat hiervan wordt de hoofdregel onverkort
toegepast. Bij de loonopgave dient de werkgever kenbaar
te maken dat hij wegens ziekte of wegens verlof het loon
niet volledig heeft doorbetaald.
De
dagloonbepaling/-herziening ten behoeve van
beneden-23-jarigen
Voor werknemers die tijdens het refertejaar jonger zijn
dan 23 jaar kan de toepassing van de hoofdregel ertoe
leiden dat het dagloon minder bedraagt dan het
minimumloon behorend bij hun
leeftijd op de eerste uitkeringsdag. Het volgens de
hoofdregel vastgestelde dagloon wordt daarom
vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk
is aan het percentage van het wettelijke minimumloon dat
behoort bij de leeftijd van de werknemer op de eerste
dag waarop recht op uitkering bestaat. De noemer is
gelijk aan het percentage van het minimumloon dat
behoort bij de leeftijd van de werknemer bij aanvang van
het refertejaar. De uitkomst van deze berekening wordt
gemaximeerd op het voor de betrokkene op de eerste
uitkeringsdag geldende minimumloon. Deze berekening kan
worden uitgevoerd aan de hand van de gegevens waarover
het UWV al beschikt. Er
hoeft geen uitvraag bij de werkgever(s) te geschieden
over de omvang van de dienstbetrekking(en) tijdens het
refertejaar.
Tijdens de looptijd van de uitkering wordt het dagloon
van de werknemer die op de eerste dag waarop recht op
uitkering bestaat nog geen 23 jaar is, bij verjaring
aangepast overeenkomstig de minimumjeugdloonstaffel. Het
aangepaste dagloon wordt gemaximeerd op het
wettelijk minimumloon dat
behoort bij de leeftijd na de verjaring.
3.2. Wetspecifieke bijzondere
bepalingen
Het
besluit bevat eveneens bijzondere dagloonbepalingen die
niet voor alle wetten gelden.
Ten dele betreft dit bepalingen die om
doelmatigheidsredenen zijn overgenomen uit de
ministeriële dagloonregels waarvoor dit besluit in de
plaats is gekomen. Daarnaast gaat het om situaties
waarvoor om beleidsmatige redenen een begunstigende
regeling is getroffen. Een aantal van deze bepalingen
gold eveneens reeds vóór dit besluit. Het betreft
bepalingen over:
• het dagloon van de zieke WW-gerechtigde
(ZW);
• werkloosheid na gehele of gedeeltelijke beëindiging
van de WAO-uitkering of na
eindigen van de WIA-uitkering
(WW);
• het dagloon bij opeenvolgende arbeidsurenverliezen
binnen het refertejaar uit dezelfde dienstbetrekking
(WW);
• de dagloonberekening bij nawerking van de verzekering
(ZW, Wet WIA en WAO);
• volledige arbeidsongeschiktheid, dan wel onvolledige
arbeidsgeschiktheid, bij de aanvang van de verzekering
(Wet WIA);
• de loongarantieregeling voor de werkgever van de
werknemer met beperkingen (ZW);
• dagloongarantie bij werkhervatting tegen een lager
loon (WW);
• de dagloongarantie voor werknemers vanaf 55 jaar bij
loopbaanombuiging (WW, Wet WIA en WAO);
• de dagloongarantie indien het recht op een uitkering
niet aansluitend op de afloop van de wachttijd ontstaat
(Wet WIA);
• de dagloongarantie bij herhaald recht op
arbeidsongeschiktheidsuitkering voor arbeidsongeschikten
vanaf 45 jaar (Wet WIA);
• de dagloongarantie bij hernieuwde uitval uit arbeid
tijdens een lopende WGA-uitkering (Wet WIA);
• het dagloon bij werkloosheid als gevolg van
werktijdverkorting, dan wel van vorst, sneeuwval, hoog
water of andere buitengewone natuurlijke omstandigheden
(WW); en
• de WW-dagloonberekening voor ambulante artiesten.
Het ZW-dagloon van de zieke
WW-gerechtigde
Voor deze situatie was in de voorheen geldende
dagloonregels voor de ZW [zie
Algemene dagloonregelen
Ziektewet, red.] al een uitgewerkte regeling
getroffen. Deze regeling is, in aangepaste vorm,
gehandhaafd. De getroffen regeling komt erop neer dat
geen nieuw ZW-dagloon wordt vastgesteld, maar dat het
WW-dagloon als ZW-dagloon wordt
aangehouden. Om uitvoeringstechnische redenen is ten
opzichte van de vroegere regeling wel een aanpassing
gepleegd voor de situatie van samenloop van een
WW-uitkering met een dienstbetrekking. De regeling
vereist geen uitvraag van gegevens bij de voormalige
werkgever.
Het dagloon bij werkloosheid
in combinatie met een (gedeeltelijk) beëindigde WIA- of
WAO-uitkering
Als gevolg van de herziening of de intrekking van een
arbeidsongeschiktheidsuitkering kan in een aantal
gevallen een WW-recht ontstaan.
Dit is mogelijk na de intrekking of verlaging van een
WAO-uitkering berekend naar een
arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%. Voor wat
betreft de Wet WIA geldt dat
een WW-recht alleen kan ontstaan indien een
arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens volledig herstel
wordt beëindigd. Het WW-dagloon wordt dan gesteld op het
WAO- onderscheidenlijk het WIA-dagloon. Indien recht
blijft bestaan op een gedeeltelijke WAO-uitkering, wordt
het dagloon vastgesteld op een naar rato van de
arbeidsongeschiktheidsklasse evenredig verlaagd
WAO-dagloon.
Indien als gevolg van het intrekken van een
WAO-uitkering een WW-uitkering herleeft, geldt voor deze
uitkering het oude WW-dagloon, eventueel geïndexeerd aan
de hand van de herziening van het
wettelijk minimumloon.
Deze regeling gold, voor zover het de overgang van de
WAO naar de WW betreft, al vóór de totstandkoming van
dit besluit en wordt om doelmatigheidsredenen
gehandhaafd.
Het dagloon bij
opeenvolgende arbeidsurenverliezen binnen het
refertejaar uit dezelfde dienstbetrekking (WW)
Indien binnen het refertejaar sprake is van
opeenvolgende arbeidsurenverliezen die alle leiden tot
een WW-recht, kan de toepassing
van de hoofdregel tot gevolg hebben dat de
WW-uitkeringen gezamenlijk meer bedragen dan de
WW-uitkering waarop recht zou bestaan bij een verlies
van al die arbeidsuren op het moment van het eerste
verlies. Om dit te voorkomen, is een van de hoofdregel
afwijkende regeling opgenomen.
Ook voor het geval opeenvolgende verliezen samengeteld
tot een WW-recht leiden, is een speciale regeling
opgenomen.
Deze regeling bestond reeds in de voorheen geldende
dagloonregels voor de WW [zie
Dagloonregels Invoeringswet stelselherziening sociale
zekerheid, red.].
Het ZW-, WIA- en WAO-dagloon
bij nawerking van de verzekering
Op grond van de artikelen 46
van de ZW,
10 van de
Wet WIA,
17 van de
WAO en
3:10 van de Wazo is het
mogelijk dat bij arbeidsongeschiktheid ontstaan binnen
een korte periode na het einde van de verplichte
verzekering toch recht op uitkering ontstaat. Voor de
berekening van het dagloon wordt het refertejaar
gesitueerd aansluitend vóór het aangiftetijdvak waarin
de verzekeringsplicht is geëindigd.
Het WIA-dagloon bij
volledige arbeidsongeschiktheid, dan wel onvolledige
arbeidsgeschiktheid, bij de aanvang van de verzekering
Bij de aanvang van de verzekering reeds aanwezige
arbeidsongeschiktheid dient, net als binnen een halfjaar
kennelijk te verwachten arbeidsongeschiktheid, buiten
beschouwing te blijven bij de bepaling van de
uitkeringshoogte in het kader van de
Wet WIA. In
die wet is daarom bepaald dat
die arbeidsongeschiktheid buiten beschouwing blijft bij
het bepalen van het maatmanloon. Tegen deze achtergrond
is in dit besluit bepaald dat het dagloon maximaal het
bijgestelde maatmanloon kan bedragen.
Het dagloon voor de
ZW-uitkering van de werknemer met beperkingen (artikel
29b ZW)
Artikel 29b van de
ZW geeft werkgevers die een
werknemer in dienst nemen met een arbeidshandicap
blijkend uit een eerdere arbeidsongeschiktheidsuitkering
de garantie dat zij worden gecompenseerd voor de
civielrechtelijke verplichting om bij ziekte het loon
door te betalen. Deze garantie is een belangrijk
reïntegratie-instrument. De hoofdregel voor de
dagloonberekening maakt de betekenis van deze garantie
voor de werkgever onzeker. Immers, als deze werknemer
tijdens het refertejaar bij de werkgever in dienst trad,
hangt het dagloon mede af van wat betrokkene vóór die
indiensttreding in het refertejaar aan loon heeft
genoten. De hoogte van het dagloon is in dat geval
onzeker. Dit tast het garantiekarakter van het
instrument te zeer aan.
In het besluit is daarom bepaald dat het dagloon voor
de uitkering op grond van
artikel 29b ZW in
beginsel wordt vastgesteld aan de hand van het loon over
het tijdvak aansluitend vóór het tijdvak waarin de
ziekte optrad. Dit loon wordt gedeeld door het in dat
tijdvak gelegen aantal dagloondagen waarop van de
betreffende dienstbetrekking sprake was.
In artikel 3:13 van de
Wazo is bepaald dat voor de
werknemers in de zin van die wet
en de daarmee gelijkgestelden de dagloonberekening in
het kader van de zwangerschaps- en bevallingsuitkering,
de adoptie-uitkering en de uitkering in verband met
pleegzorg geschiedt overeenkomstig de dagloonberekening
ten aanzien van de werknemer in de zin van
artikel 29b van de
ZW.
De dagloongarantie bij
werkhervatting tegen een lager loon (WW)
Deze regeling heeft tot doel belemmeringen voor het
aanvaarden van lager betaalde arbeid tijdens de
WW-uitkering weg te nemen. Zij
bepaalt dat, indien aan bepaalde voorwaarden wordt
voldaan, bij hernieuwde werkloosheid na werkhervatting
tegen een lager loon, het WW-dagloon niet lager wordt
vastgesteld dan het dagloon behorende bij het eerdere,
hogere loon. De regeling is overgenomen uit de
ministeriële dagloonregels voor de WW.
De dagloongaranties voor
werknemers vanaf 55 jaar bij loopbaanombuiging (WW, Wet
WIA en WAO)
Deze regeling neemt belemmeringen weg om de loopbaan bij
dezelfde werkgever voort te zetten in een lager betaalde
functie of tegen een lager loon. Zij biedt bescherming
tegen de gevolgen van een neerwaartse loonaanpassing
voor een eventuele latere uitkering op grond van de
WW, de Wet
WIA of de WAO. Als de
werknemer bij de verlaging van het overeengekomen loon
al 55 jaar of ouder was, wordt bij de dagloonberekening
uitgegaan van het loon voorafgaand aan de verlaging. Ook
deze regeling is overgenomen van de ministeriële
dagloonregels voor de WW en de WAO [zie
Dagloonregelen Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering, red.].
De dagloongarantie indien
het recht op een uitkering niet aansluitend op de afloop
van de wachttijd ontstaat (Wet WIA)
Deze garantieregeling bepaalt dat voor werknemers die
aan het einde van de wachttijd niet arbeidsongeschikt of
gedeeltelijk arbeidsgeschikt waren, maar die binnen een
bepaalde periode na die wachttijd alsnog
arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsongeschikt in
de zin van de Wet WIA worden,
een dagloon geldt dat ten minste gelijk is aan het
dagloon dat zou zijn vastgesteld als bij het einde van
de wachttijd wel een recht op een WIA-uitkering zou zijn
toegekend. De bedoelde periode verschilt naargelang de
bedoelde arbeidsongeschiktheid al dan niet voortkomt uit
dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid tijdens de
wachttijd.
De dagloongarantie bij
herhaald recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering voor
arbeidsongeschikten vanaf 45 jaar (Wet WIA)
Voor WIA-gerechtigden die op of
na hun 45-ste verjaardag het werk hervatten en daardoor
meteen of, als gevolg van toename van de arbeidsomvang,
op termijn hun recht op uitkering verliezen, geldt een
aparte - termijngebonden - garantiebepaling. Deze
bepaling voorkomt dat bij een hernieuwde uitval door
toegenomen arbeidsongeschiktheid een lager dagloon wordt
vastgesteld. Hiermee wordt voor ouderen een drempel
weggenomen om te hervatten in betaalde arbeid dan wel,
na gedeeltelijke hervatting, de arbeidsomvang uit te
breiden.
In de WAO komt een soortgelijke
bepaling voor (artikel 61)
met dit verschil dat volgens die bepaling de garantie
alleen geldt als in verband met werkaanvaarding de
uitkering wordt beëindigd. Bijvoorbeeld bij aanvaarding
van deeltijdwerk is deze garantieregeling, ook al wordt
de arbeidsomvang in de loop van de tijd tot voltijdwerk
uitgebreid, naar de letter van die regeling niet aan de
orde. Het doel van de regeling - stimulering van
werkaanvaarding - geldt echter ook voor
uitbreidingssituaties. De nieuwe regeling komt hieraan
tegemoet, door de termijn van vijf jaar niet te rekenen
vanaf de datum van aanvang van de arbeid, maar vanaf het
moment dat de uitkering daadwerkelijk wordt beëindigd.
De regeling is niet, zoals de regeling in de WAO,
beperkt tot aanvaarding van arbeid in dienstbetrekking.
Ook als werk wordt aangevangen als zelfstandige, zal bij
een toekomstig beroep op de Wet WIA
binnen de gestelde termijn, deze regeling van toepassing
zijn. Dit past binnen het beleid om bij reïntegratie
niet alleen de focus te richten op arbeid in een
dienstbetrekking in de zin van de
werknemersverzekeringen.
De dagloongarantie bij
hernieuwde uitval uit arbeid tijdens een lopende
WGA-uitkering (Wet WIA)
Als de WGA-gerechtigde tijdens de duur van dat recht
werkt en daaruit arbeidsongeschikt wordt, ontstaat aan
het einde van de wachttijd geen tweede (WGA-)recht.
Zonder nadere maatregelen kan het voorkomen dat
betrokkene aan het einde van die wachttijd, of daarna,
terugvalt naar een WIA-vervolguitkering,
terwijl, als dat tweede recht wél had kunnen ontstaan,
de daarmee samenhangende loongerelateerde uitkering
hoger zou hebben gelegen. In verband hiermee is een
garantieregeling opgenomen. Deze houdt in dat gedurende
de tijd dat een tweede recht op een loongerelateerde
uitkering zou hebben kunnen bestaan, de
WGA-vervolguitkering niet lager kan liggen dan die
loongerelateerde uitkering.
Het dagloon bij werkloosheid
als gevolg van werktijdverkorting, dan wel als gevolg
van vorst, sneeuwval, hoog water of andere buitengewone
natuurlijke omstandigheden (WW)
In deze omstandigheden komt een WW-uitkering
tot stand zonder dat de dienstbetrekking is verbroken.
De werkgever wordt verondersteld niet tot
loondoorbetaling verplicht te zijn. De betreffende
uitkeringen worden in nagenoeg alle gevallen via de
werkgever betaalbaar gesteld.
Toepassing van de hoofdregel kan in voorkomende
gevallen afbreuk doen aan het karakter van deze
uitkeringen. In het besluit is daarom bepaald dat het
dagloon in beginsel wordt bepaald door het loon over het
aangiftetijdvak aansluitend vóór het tijdvak waarin de
werkloosheid is ontstaan te delen door het daarin
gelegen aantal dagloondagen.
De dagloonberekening WW ten
aanzien van ambulante artiesten
De onverkorte toepassing van de hoofdregel zou voor de
bepaling van het WW-dagloon van
musici en andere artiesten die (vrijwel) uitsluitend
afhankelijk zijn van losse optredens tot
verhoudingsgewijs lage uitkomsten leiden. Hun
arbeidspatroon zorgt ervoor dat zij in het refertejaar
over perioden tussen optredens slechts zelden aanspraak
kunnen maken op een WW-uitkering. Artikel 2,
tweede en derde lid, op grond waarvan in het refertejaar
genoten uitkeringen worden meegeteld als loon, biedt
deze groep artiesten en musici geen soelaas. Vooral in
het kader van de WW doet zich dit gevoelen, omdat deze
personen veelal jaarlijks te maken hebben met een
periode waarin geen of weinig werk voorhanden is. Voor
deze groep is daarom - net als in de voorheen geldende
Dagloonregels Invoeringswet
stelselherziening sociale zekerheid - een specifieke
regeling opgenomen voor de bepaling van het WW-dagloon.
4. Overgangsrecht
Zonder specifiek overgangsrecht is het besluit
onmiddellijk van toepassing op alle
dagloonvaststellingen vanaf 2006. Dit is echter te
belastend voor het UWV en
voor de betrokken werkgevers. Het besluit is afgestemd
op de gegevens die werkgevers vanaf 2006 bij de
Belastingdienst aanleveren in
de loonaangifte. Het dagloon bedraagt het gemiddelde
loon dat de werknemer in het jaar vóór de
arbeidsongeschiktheid of werkloosheid per dag heeft
genoten. In 2006 en ook later zal het dagloon nog
gebaseerd zijn op loon dat is genoten over perioden vóór
2006. Zonder nadere regeling zou het uitgevraagde loon
ten behoeve van de dagloonberekening nog moet worden
bewerkt. Om dit te voorkomen, is geregeld dat het UWV
voor het loon dat is genoten in aangiftetijdvakken vóór
2006 mag uitgaan van de loongegevens zoals deze ten
tijde van het betreffende, vóór 2006 gelegen
aangiftetijdvak bij de werkgever aanwezig waren.
Artikelsgewijs
Artikel 1. Definities
Eerste lid
Loon (onderdeel j)
Bij de berekening van het dagloon vormt het loon in de
zin van hoofdstuk 3,
afdeling 1, paragraaf 1, van de
Wfsv het uitgangspunt. Waar
sprake is van "loon" of "genoten loon" wordt dus steeds
op het Wfsv-loon gedoeld. Dit
neemt overigens niet weg dat voor sommige situaties (zie
artikel 2, vierde en vijfde lid) het
loonbegrip wordt uitgebreid.
Dagloondagen (onderdeel k)
ZW-, WW-,
WIA- en
WAO-uitkeringen worden in alle gevallen verstrekt
over vijf doordeweekse dagen, ongeacht het aantal dagen
waarop feitelijk per kalenderweek is gewerkt. Het aantal
dagen waarover in één jaar uitkering wordt verstrekt, is
- afhankelijk van het jaar - 260, 261 of 262 dagen. Bij
de berekening van het dagloon wordt het in het
refertejaar (zie hieronder) genoten loon omgerekend naar
een uitkeringsloon per doordeweekse dag. Hierbij wordt
ook uitgegaan van vijf dagen per kalenderweek. Voor de
dagloonberekening is dit gestandaardiseerd op 261 dagen
per jaar. Deze dagen worden in dit besluit aangeduid als
dagloondagen
Arbeidsongeschikt(heid)
(onderdeel m)
In dit besluit wordt onder arbeidsongeschiktheid
verstaan zowel het wegens ziekte niet in staat
(ongeschikt zijn) tot het verrichten van de eigen arbeid
als arbeidsongeschiktheid in de zin van de
WAO of de
Wet WIA. Ook wordt eronder verstaan de gedeeltelijke
arbeidsgeschiktheid in de zin van de Wet WIA op grond
waarvan de werknemer niet of gedeeltelijk in staat is
arbeid te verrichten.
De invulling van het arbeidsongeschiktheidsbegrip hangt
dus af van in het kader van welke wet dit begrip wordt
gebruikt.
Aangiftetijdvak (onderdeel
o)
De berekening van het dagloon vindt plaats aan de hand
van het loon dat, volgens opgave van de werkgever, in
het refertejaar is genoten. De werkgever dient het loon
op te geven over tijdvakken van één maand dan wel vier
weken.
Refertejaar (onderdeel q)
In tegenstelling tot de ZW en de
WW kennen de
Wet WIA en de
WAO geen systeem van
meervoudige rechten. Alle inkomsten in het refertejaar
worden bij de dagloonberekening betrokken. Als de
arbeidsongeschiktheid in meerdere dienstbetrekkingen
intreedt, is sprake van meerdere laatst voorafgaande
aangiftetijdvakken. Het refertejaar eindigt in dit geval
op de laatste dag van dát laatst voorafgaande tijdvak
dat het eerst vóór het intreden van de
arbeidsongeschiktheid is geëindigd.
Tweede lid
Vakantiebijslag
Tot de vakantiebijslag wordt niet gerekend de
vakantiebijslag die wordt voldaan door verstrekking van
vakantiebonnen of door betaling daarvan aan een
vakantiefonds om de werknemer een aanspraak te
verschaffen jegens dat fonds (zie ook de
toelichting op artikel 3, eerste lid).
Artikel 2. Het loon
Eerste lid
Het dagloon wordt gebaseerd op het loon dat de werknemer
heeft genoten in de aangiftetijdvakken gelegen binnen de
referteperiode. De opgave van de werkgever is bepalend
voor de toerekening van loon aan aangiftetijdvakken. In
dit lid is dit tot uiting gebracht.
In verband hiermee zij opgemerkt dat, op grond van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, werkgevers tot
één maand na afloop van een aangiftetijdvak de
loonaangifte over dat tijdvak kunnen doen.
Tweede lid
Voor een algemene toelichting op het tweede en het derde
lid wordt verwezen naar paragraaf 3.1.
Ter medeberekening van tijdens het refertejaar genoten
ZW-, WIA-,
WAO-, WW-
of Wazo-uitkeringen wordt de in
dat tijdvak genoten bruto-uitkering herleid naar een mee
te berekenen loonbedrag. Het gaat hierbij om de
uitkering inclusief de in dat kader in het refertejaar
uitbetaalde vakantiebijslag. Dit gebeurt door de
uitkering te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de
teller 100 bedraagt en waarvan de noemer wordt bepaald
op een factor van minimaal 70. Voor de ZW, de WW en de
voor de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de
Wet WIA gaat het om het uitkeringspercentage. Voor de
WAO-uitkering en voor de WGA-vervolguitkering in het
kader van de Wet WIA gaat het niet altijd om het
uitkeringspercentage omdat betrokkene een uitkering kan
ontvangen naar gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Door
echter die uitkering te vermenigvuldigen met 100/70
wordt er rekening mee gehouden dat het naast de
gedeeltelijke uitkering verdiende loon in de
dagloonberekening wordt betrokken.
Voor wat betreft de loongerelateerde WGA-uitkering en
de WGA-loonaanvullingsuitkering vertegenwoordigt de
noemer van 70 de vaste factor (0,7) die wordt gehanteerd
bij de berekening van de uitkeringshoogte.
Met dit tweede lid wordt voorkomen dat hantering van de
factor 100/70 zou leiden tot een hoger mee te nemen loon
dan het (vervolg)dagloon waarop de uitkering is
gebaseerd.
In sommige situaties bedraagt het uitkeringspercentage
meer dan 70. Te denken valt aan de WAO-uitkering en aan
de WIA-uitkering in situaties van hulpbehoevendheid. In
de artikelen 6.2.3 en
7.2.5 van de
Wet WIA is geregeld dat in dat
geval de arbeidsongeschiktheidsuitkering en de
WGA-uitkering met een factor van ten hoogste 100/70
wordt verhoogd. Ingeval de factor 100/70 is, is de
factor B in het tweede lid gelijk aan 100. Hetgeen
betekent dat dan het bedrag van het dagloon wordt
meegenomen. Is met toepassing van de Wet WIA een andere
factor genomen, dan wordt ervan uitgegaan dat dit
afwijkt in de teller. Het bedrag van de teller, dat dan
lager is dan 100, wordt dan genomen.
De betreffende gegevens zijn bij het
UWV bekend. Eventuele
uitkeringsaanvullingen evenals eventuele toeslagen op
grond van de Toeslagenwet worden
daarbuiten gelaten. Aldus wordt vermeden dat door én
vermenigvuldiging van de betrokken uitkering met de
toepasselijke verhogingsfactor in factor A én
medeberekening van de betreffende uitkeringsaanvulling
of -toeslag in die factor, overcompensatie plaatsvindt.
Eén en ander geldt zowel voor de situatie waarin de
genoten uitkering gerelateerd is aan een
(vervolg)dagloon als voor de situatie waarin de
uitkering gerelateerd is aan het
minimumloon.
Deze herleiding van de bruto-uitkering brengt met zich
mee dat als betrokkene een uitkeringssanctie onderging,
deze sanctie kan doorwerken in latere uitkeringen.
Derde
lid
Het tweede lid leidt ertoe dat, volgens dezelfde breuk
die in het kader van het tweede lid moet worden
gehanteerd, de over een tijdens het refertejaar genoten
uitkering betaalde vakantiebijslag als loon wordt
meegerekend bij de dagloonberekening. De hoofdregel van
deze berekening is neergelegd in het eerste lid van
artikel 3. Om overcompensatie te
voorkomen, dient de aldus opwaarts gecorrigeerde
vakantiebijslag over de uitkering, gezien de systematiek
van de hoofdregel, door middel van factor B in
artikel 3 weer in mindering te worden
gebracht. Vervolgens moet, in de factor D, rekening
worden gehouden met de volgens dezelfde breuk
opgewaardeerde, tijdens het refertejaar over de
uitkering opgebouwde vakantiebijslag. Waar immers het
inkomensnadeel van het ontvangen van een uitkering
tijdens een dagloonrefertejaar moet worden beperkt,
geldt dit ook voor de over die uitkering opgebouwde
vakantiebijslag. Dit alles wordt met het derde lid
bereikt. Het gezamenlijke resultaat van het tweede en
het derde lid is dat bij de dagloonberekening rekening
wordt gehouden met de, van feitelijke
vakantiebijslagbetalingen geschoonde maar met de
opgebouwde bijslag vermeerderde en vervolgens volgens de
betreffende breuk opgewaardeerde, uitkeringen tijdens
het refertejaar.
Vierde lid
Het komt voor dat in het refertejaar recht op loon
bestaat, doch dat loon (nog) niet inbaar is. Het kan
hierbij bijvoorbeeld gaan om een situatie waarbij de
werkgever niet meer aanwezig is. Om te voorkomen dat
loon waar de werknemer wel recht op heeft, maar dat niet
wordt uitbetaald, bijvoorbeeld in de situatie dat de
werkgever met de noorderzon is vertrokken, het dagloon
van de werknemer negatief wordt beïnvloed, is in het dit
vierde lid bepaald dat onder loon mede wordt begrepen
het loon waarvan de werknemer aantoont dat dit in het
refertejaar vorderbaar maar niet tevens inbaar is
geworden. Zulk loon wordt dus in het dagloon
meegerekend. Omdat tijdens een refertejaar genoten
uitkeringen een later ander dagloon beïnvloeden (zie het
derde lid), kan het voorkomen dat oninbaar loon dat in
de eerdere uitkering is verwerkt, bij de latere
dagloonberekening nog eens moet worden meegerekend
wegens uitbetaling in het refertejaar. Om deze
dubbeltelling te voorkomen, is in dit lid bepaald dat
oninbaar loon dat is verwerkt in een tijdens het
refertejaar genoten uitkering en tijdens dat jaar inbaar
wordt, bij de latere dagloonberekening buiten
beschouwing blijft.
Vijfde lid
De inkomsten waarop een werknemer recht heeft in verband
met de beëindiging van zijn dienstverband zijn geen loon
in de zin van de Wfsv. Zonder
nadere maatregel zou artikel 3 ertoe
leiden dat als iemand in het refertejaar voor -
bijvoorbeeld - een WAO-dagloonberekening
enige tijd geen WW-uitkering
genoot in verband met het recht op die inkomsten, dat
dagloon negatief wordt beïnvloed. Daarom worden in dit
lid die inkomsten, voor zover die worden toegerekend aan
perioden vallend in het refertejaar, met loon
gelijkgesteld. Hierdoor worden deze inkomsten meegenomen
bij de berekening van het dagloon.
Wanneer een werknemer deze inkomsten reeds feitelijk
ontvangt voordat het arbeidsurenverlies intreedt, gaat
het in verband met de berekening van het betreffende
WW-dagloon overigens om inkomsten die niet worden
toegerekend aan het daarvoor van belang zijnde
refertejaar. Zij worden in het kader van dié
dagloonberekening dus niet met loon gelijkgesteld.
Zesde lid
De in dit lid gegeven herleidingsformule houdt in dat
van het premieloon over het gebroken tijdvak een bedrag
wordt afgesplitst naar de verhouding tussen het aantal
in het refertejaar gelegen dagloondagen in dat tijdvak
waarop betrokkene bij de werkgever in dienst was en het
totale aantal dagloondagen in dat tijdvak waarop
betrokkene bij die werkgever in dienst was. Voordat deze
opsplitsing plaatsvindt, wordt het betreffende bedrag
echter verminderd met eventuele in dat aangiftetijdvak
uitbetaalde vakantiebijslag of periodiek extra salaris.
Ter berekening van het dagloon - zie verder de
toelichting op artikel 3 - worden
immers de feitelijk ontvangen vakantiebijslag en het
feitelijk ontvangen extra periodiek salaris vervangen
door de opgebouwde rechten daarop. Dat bedrag wordt
opgenomen in de in artikel 3, eerste
lid, gegeven formule voor de dagloonberekening, en wel
in de daarin opgenomen factor A.
Als iemand op de aanvangsdatum van het refertejaar
tegelijkertijd in twee dienstverbanden werkzaam was, kan
het voorkomen dat tegelijkertijd sprake is van meerdere
gebroken aangiftetijdvakken. Dan moet de in dit lid
opgenomen berekening voor ieder van die gebroken
tijdvakken apart worden uitgevoerd.
Artikel 3.
Het dagloon
Eerste
lid
In dit lid is de hoofdregel voor de dagloonberekening
neergelegd. In deze hoofdregel is een technische
correctie opgenomen met betrekking tot vakantiebijslag
en uitkeringen die het karakter van een extra periodiek
salaris (bijvoorbeeld een dertiendemaanduitkering)
hebben. Deze loonelementen kunnen in een refertejaar
meermalen worden genoten. Dit zal zich in het bijzonder
voordoen bij werkloosheid, indien de eindafrekening van
de opgebouwde bedragen aan vakantiebijslag en extra
periodiek salaris plaatsvindt binnen het refertejaar.
Een werknemer die per 1 september werkloos wordt, kan in
het refertejaar zowel de vakantiebijslag over een vol
jaar hebben ontvangen en bij het einde van de
dienstbetrekking nogmaals over bijvoorbeeld drie
maanden. In totaal is in het refertejaar dan over
vijftien maanden vakantiebijslag ontvangen. Dit wordt
gecorrigeerd door de feitelijk genoten vakantiebijslag
en het feitelijk genoten extra periodiek salaris buiten
beschouwing te laten (factor B en factor C). Het gaat
hierbij om vakantiebijslag en extra periodiek salaris
die genoten zijn in de volledige aangiftetijdvakken die
in het refertejaar zijn gelegen. Voor zover deze
loonelementen zijn genoten in een gebroken
aangiftetijdvak (dit kan alleen aan het begin van het
refertejaar liggen) vindt correctie daarmee immers al
plaats door middel van artikel 2, zesde
lid.
In plaats van deze feitelijk genoten bedragen wordt bij
de dagloonberekening rekening gehouden met het bedrag
dat de werknemer heeft opgebouwd aan vakantiebijslag en
aan uitkeringen in de vorm van een extra periodiek
salaris. Dit wordt gerealiseerd door factor D en factor
E. Hierbij wordt opgemerkt dat als in het refertejaar
een gebroken aangiftetijdvak is gelegen, de opgebouwde
vakantiebijslag en het opgebouwde extra periodiek
salaris over dat aangiftetijdvak in aanmerking worden
genomen naar rato van het aantal dagloondagen binnen de
referteperiode in dat gebroken loonaangiftetijdvak
waarover de werknemer bij de werkgever in dienst was.
Voor zowel de factor B (vakantiebijslag) als de factor
C (extra periodiek salaris) gaat het om bedragen die
expliciet onder die titel zijn uitbetaald. Indien
hiervan geen sprake is, komen zowel de factoren B en D
en/of de factoren C en E op €|0,-
uit. Dit geldt bijvoorbeeld ten aanzien van de
ZW-uitkering. Deze kent immers
geen uitbetaling van vakantiebijslag.
Met betrekking tot vakantiebonnen zij het volgende
opgemerkt. Vakantiebonnen en daarmee overeenkomende
aanspraken behoren tot het loon. De waarde van deze
aanspraak maakt daarom deel uit van de factor A. Omdat
ook hier de vakantiebijslag niet apart wordt uitbetaald,
bedraagt de factor B €|0,-.
Om te voorkomen dat in dergelijke gevallen het dagloon
te hoog uitvalt, vindt geen extra bijtelling van de
opgebouwde vakantiebijslag door middel van de factor D
plaats.
Tweede lid
De berekening van het dagloon op basis van het in het
refertejaar genoten loon vereist een correctie voor de
loonontwikkelingen in de periode tussen het einde van
dit refertejaar en het moment waarop de uitkering
ingaat. Bij de WIA- en de
WAO-uitkering bedraagt deze
periode (ten minste) 104 weken. Zonder deze correctie
zou het historische dagloon geen afdoende maatstaf
vormen voor het als gevolg van het sociale risico
gederfde loon.
Om dit te corrigeren, wordt het in het refertejaar
genoten loon (na de eerstgenoemde correctie) aangepast
overeenkomstig de ontwikkelingen van het
wettelijk minimumloon die zich
hebben voorgedaan tussen het einde van het refertejaar
en de eerste dag waarop recht op uitkering bestaat. Is
de uitkering ingegaan, dan vinden de aanpassingen plaats
op grond van de ZW (artikel
16), de Wet WIA (artikel
1.5.3), de WAO (artikel
15) en de WW (artikel
46) zelf.
Artikel 4. Het loon in geval van
verlof of ziekte tijdens het refertejaar
Eerste lid
In dit lid is geregeld met welke bedragen bij de
dagloonvaststelling in beginsel rekening wordt gehouden
ten aanzien van in het refertejaar gelegen perioden van
verminderde loondoorbetaling wegens ziekte in de zin van
de ZW, arbeidsongeschiktheid in
de zin van de WAO, dan wel de
Wet WIA, of verlof. Dan wordt
voor elk aangiftetijdvak waarin daarvan sprake is,
gerekend met het loon over het laatste daaraan
voorafgaande, in het refertejaar gelegen aangiftetijdvak
bij dezelfde werkgever, in welk geen sprake is geweest
van een lager of geen loon in verband met ziekte of
verlof. Deze regeling geldt echter alleen als geen
uitkering op grond van de ZW, WW,
Wet WIA, WAO of Wazo in de
plaats is gekomen van dat loon.
Tweede lid
Het kan voorkomen dat zich in het refertejaar geen
direct voorafgaand aangiftetijdvak bij dezelfde
werkgever bevindt. Te denken valt aan het geval waarin
men bijvoorbeeld pas in de derde maand van het
refertejaar na een periode van ziekte of verlof waarin
men minder dan normaal kreeg uitbetaald weer aan het
werk gaat. Ook kan men in het refertejaar na een
baanwisseling in het eerste aangiftetijdvak ziek worden
en in verband daarmee minder dan normaal uitbetaald
krijgen. In dat geval wordt als uitgangspunt genomen het
loon over het binnen het refertejaar gelegen
aangiftetijdvak bij dezelfde werkgever dat aansluit op
de periode van verlof of arbeidsongeschiktheid.
Derde lid
Ten slotte kan het zich voordoen dat zich in het
refertejaar geen aangiftetijdvak bevindt waarin de
werknemer bij dezelfde werkgever een volledig loon heeft
ontvangen. In dat geval wordt uitgegaan van het
overeengekomen premieloon over de aangiftetijdvakken
waarin het loon niet volledig werd doorbetaald.
Artikel 5. De berekening van het
dagloon ten aanzien van <23-jarigen
Op werknemers onder de 23 jaar is in veel gevallen een
aan hun leeftijd gerelateerd loon van toepassing. Dit
kan ertoe leiden dat bij arbeidsongeschiktheid of
werkloosheid het uitkeringsdagloon minder bedraagt dan
het voor hen geldende minimumloon
op de eerste dag waarop recht op uitkering bestaat. Met
dit artikel wordt dit gecorrigeerd.
Eerste lid
Dit lid bevat de eerste stap van de correctieberekening.
Het volgens de overige regels berekende dagloon wordt
vergeleken met het op de eerste uitkeringsdag voor
betrokkene geldende dagbedrag van het minimumjeugdloon
(of, als betrokkene inmiddels 23 jaar is geworden, het
minimumloon per dag). Als het
berekende dagloon gelijk is aan of hoger is dan het
minimumjeugdloon per dag, blijft correctie achterwege.
In het andere geval wordt een correctiefactor berekend.
Die correctiefactor wordt gevonden door het bij de
leeftijd op de eerste uitkeringsdag behorende percentage
van het minimumloon te delen door het overeenkomstige
percentage dat hoort bij betrokkenes leeftijd op de
eerste dag van het refertejaar. Die factor is altijd
groter dan 1. Het berekende dagloon wordt met die factor
vermenigvuldigd.
Tweede lid
Volgens dit lid wordt de uitkomst van de berekening
volgens het eerste lid gemaximeerd op het hierboven
bedoelde dagbedrag dat op de eerste uitkeringsdag geldt.
Hiermee wordt voorkomen dat een te hoog dagloon
resulteert.
Derde lid
Dit lid regelt dat de toepassing van het eerste lid
wordt aangepast als bij de vaststelling van het dagloon
artikel 6, 11 of
16 van toepassing is. In die situaties
is betrokkene bij aanvang van het refertejaar immers
hetzij niet werkzaam als werknemer, dan wel wordt het
dagloon niet vastgesteld aan de hand van het loon dat in
het refertejaar is genoten, maar aan de hand van het
loon dat in een ander (korter) tijdvak is genoten.
Artikel 6. De berekening van het
dagloon ten aanzien van de starter/herintreder
Eerste lid
In dit lid zijn de voorwaarden beschreven waaronder de
speciale dagloonberekening van toepassing is.
De voorwaarde dat men tot het einde van de eerste
volledige kalendermaand in het refertejaar geen loon mag
hebben ontvangen, betekent onder meer dat personen die
aan het begin van het refertejaar niet werkten, maar
wegens ziekte hun loon kregen doorbetaald of een
ZW-uitkering ontvingen, van deze
regeling geen gebruik kunnen maken.
Omdat in artikel 2, vijfde lid, de
inkomsten in verband met de beëindiging van de
dienstbetrekking worden gelijkgesteld met loon, genieten
degenen die aan het begin van het refertejaar geen
WW-uitkering ontvangen omdat
zulke inkomsten aan die periode worden toegerekend, voor
de toepassing van dit artikel loon. De
starter/herintrederregeling is in dat geval dus niet van
toepassing.
De speciale dagloonberekening houdt in dat de noemer van
de hoofdregel voor de dagloonberekening (261) wordt
verminderd tot het aantal dagloondagen vanaf en met
inbegrip van de dag waarop de werkzaamheden in het
refertejaar zijn begonnen tot en met de einddatum van
dat jaar.
Tweede lid
In dit lid wordt een speciale rekenregel gegeven voor
het geval waarin de (her)intreder in het refertejaar
geen loon heeft ontvangen en werkloos of ziek of
langdurig arbeidsongeschikt wordt. Dit is het geval
indien hij op het moment van het intreden van het risico
nog geen volledig aangiftetijdvak heeft gewerkt. In dat
geval wordt het in dat aangiftetijdvak verdiende loon
voordat de arbeidsongeschiktheid of het
arbeidsurenverlies intrad, gedeeld door het aantal in
dat tijdvak gelegen dagloondagen vóór die intrede.
Vierde lid
Dit lid leidt ertoe dat als het niet genieten van loon,
bedoeld in het eerste lid, wordt veroorzaakt door
onbetaald verlof, de starter/herintrederregeling niet
van toepassing is.
Artikel 7. De berekening van het
dagloon voor de Wet WIA, de WAO en de WW bij
loonsverlaging op of na de 55-jarige leeftijd
In dit artikel is, voor wat betreft de dagloonberekening
voor de Wet WIA, de
WAO en de
WW, een dagloongarantieregeling voor 55-jarigen en
ouderen neergelegd.
Eerste lid
De in dit lid opgenomen maximering tot 9/7 van het
lagere loon dat betrokkene na de loonsverlaging op of na
zijn 55-ste verjaardag is gaan verdienen, is opgenomen
om een aanzuigende werking op de WW,
de Wet WIA en de
WAO te voorkomen. Met deze
maximering wordt bereikt dat de uitkering niet meer
bedraagt dan 90% van het dagloon dat zou hebben
geresulteerd indien het dagloon (mede) zou zijn
gebaseerd op het lagere loon.
Artikel 8.
WIA-dagloongarantieregeling voor oudere
arbeidsongeschikten
Wanneer iemand door werken zijn WIA-uitkering
verliest, kan hernieuwde uitval leiden tot een lagere
uitkering. Dit zou vooral voor ouderen een drempel
kunnen vormen om te gaan werken.
Deze regeling biedt daarom zekerheid aan degenen die op
of na hun 45-ste verjaardag gaan werken en in verband
daarmee meteen dan wel (in verband met uitbreiding van
de arbeidsomvang) op termijn hun recht op uitkering
verliezen.
De regeling houdt in dat als binnen vijf jaar na het
einde van de uitkering opnieuw een recht op
arbeidsongeschiktheidsuitkering ontstaat, het daaraan
ten grondslag te leggen dagloon niet minder dan het -
geïndexeerde - laatstelijk vóór de beëindiging
gehanteerde dagloon bedraagt.
Voor degene wiens WAO-uitkering
binnen vijf jaar vóór de inwerkingtreding van de Wet WIA
is beëindigd, is de garantieregeling ook beschikbaar als
binnen vijf jaar na beëindiging van de WAO-uitkering
recht op een WIA-uitkering ontstaat. Hetzelfde geldt
indien na de inwerkingtreding van de Wet WIA een recht
op WAO-uitkering wordt beëindigd en vervolgens binnen
vijf jaar na die beëindiging een recht op een
WIA-uitkering ontstaat.
Artikel 9. De berekening van het ZW-
en het WW-dagloon bij meerdere dienstbetrekkingen
tijdens het refertejaar
Eerste lid
In de op één na laatste alinea van
hoofdstuk 2 en in paragraaf 3.2
is aangegeven dat bij de berekening van een
ZW- of WW-dagloon
slechts rekening wordt gehouden met het loon uit de
dienstbetrekking waarin zich de ziekte (in de zin van de
ZW) of het urenverlies voordeed, alsook met het loon uit
overige dienstbetrekkingen, naar de mate waarin de
laatste dienstbetrekking daarvoor in de plaats is
gekomen. Dit is in het eerste lid neergelegd.
Tweede lid
Met het onderhavige lid wordt geregeld dat een tijdens
het refertejaar genoten ZW-,
WIA-, WAO-,
WW- of Wazo-uitkering
bij de latere vaststelling van een ZW- of WW-dagloon
wordt meegerekend naar de mate waarin de ZW- of
WW-uitkering waarvoor het dagloon wordt berekend in de
plaats komt van die eerdere uitkering. Dit doet zich
bijvoorbeeld voor als iemand aan het begin van het
refertejaar nog twee maanden een WIA-uitkering naar
volledige arbeidsongeschiktheid ontving, na zijn herstel
twee parttimebanen uitoefende en uit één daarvan
werkloos werd. Zoals in hoofdstuk 2
is aangegeven, wordt bij werkloosheid (en ziekte)
gekeken naar de dienstbetrekking waarin zich dit
voordoet. Als bij de dagloonberekening voor de WW- (of
ZW-)uitkering de volledige WIA-uitkering zou worden
meegerekend, zou het dagloon te hoog uitvallen. Ten
slotte zou toepassing van artikel 2,
tweede en derde lid, tot een te hoog dagloon leiden als
tijdens het refertejaar tegelijkertijd meerdere
uitkeringen werden genoten die qua hoogte onderling
afhankelijk zijn.
Artikel 10. De berekening van het
ZW-, het WIA-, het WAO- en het Wazo-dagloon bij
nawerking van de verzekering
Artikel 46 van de
ZW,
artikel 10 van de Wet WIA,
artikel 17 van de
WAO en
artikel 3:10 van de Wazo
bevatten een zogenaamde "nawerkingsregeling". Deze
regeling houdt in dat als aan de daarin gestelde
voorwaarden wordt voldaan en de verzekering geëindigd
is, na die eindiging toch ziekengeld,
arbeidsongeschiktheidsuitkering dan wel
Wazo-uitkering mogelijk is. Er
zijn gevallen denkbaar waarin een persoon eerst
verzekerd was op grond van de WAO
en aansluitend verzekerd is op grond van de
Wet WIA. Ook in deze gevallen
is het wenselijk dat de nawerking van de verzekering van
kracht is. In die gevallen is er in het overgangsrecht
in artikel 121 van de
Wet WIA in voorzien dat ook
personen die op grond van de WAO verzekerd waren waarvan
de verzekering is geëindigd, mits zij voldoen aan de
eisen van artikel 10 van
Wet WIA, in aanmerking kunnen
komen voor de nawerking van de Wet WIA.
Eerste en tweede lid
Indien het gaat om de ZW, de
WAO of de
Wet WIA, wordt het dagloonrefertejaar gesitueerd
aansluitend vóór het aangiftetijdvak waarin de
verzekeringsplicht een einde nam. In het eerste lid is
dit gerealiseerd.
Door de overeenkomstige toepasselijkheid van
artikel 12 leidt het tweede lid ertoe
dat als betrokkene laatstelijk voor de eindiging van de
ZW-verzekering een uitkering op grond van de
WW ontving, het ZW-dagloon
gelijk is aan de grondslag voor de WW-uitkering. Een
bepaling van gelijke strekking was reeds opgenomen in de
voorheen geldende dagloonregelen voor de ZW.
Derde lid
In verband met de nawerkingsbepalingen van de
Wazo is een aparte regeling
opgenomen. Het dagloon wordt in dat geval berekend
volgens de systematiek van de ZW-dagloonberekening
voor werknemers die op grond van
artikel 29b van de ZW
recht op ziekengeld hebben (artikel 11),
met dien verstande dat het aangiftetijdvak dat daarbij
in ogenschouw wordt genomen, wordt gesitueerd
aansluitend vóór het aangiftetijdvak waarin de
verzekering is geëindigd.
Artikel 11. De berekening van het
ZW-dagloon bij toepassing van artikel 29b van de
ZW
Als artikel 29b van
de ZW aan de orde is, worden
werkgevers die een werknemer met beperkingen wegens
(gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid in dienst nemen,
gecompenseerd voor de civielrechtelijke verplichting om
bij ziekte het loon door te betalen.
Eerste lid
In dit lid komt tot uiting dat het
ZW-dagloon in beginsel wordt gebaseerd op het loon
dat betrokkene in het aan de ziekte voorafgaande
aangiftetijdvak per dagloondag verdiende. Mocht
betrokkene niet gedurende dat gehele tijdvak de
dienstbetrekking hebben vervuld waaruit hij
arbeidsongeschikt wegens ziekte is geworden, dan wordt
gedeeld door het aantal doordeweekse dagen binnen dat
aangiftetijdvak waarop van arbeid in die
dienstbetrekking wél sprake was. Het gaat immers ook om
de loonelementen die op die dagen betrekking hebben.
Tweede lid
In dit lid is een rekenregel opgenomen voor het geval
waarin betrokkene niet in het laatste aangiftetijdvak
voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de
ongeschiktheid tot werken is ingetreden, in de
desbetreffende dienstbetrekking werkzaam was. Dan wordt
het ZW-dagloon gebaseerd op het
loon dat in het aangiftetijdvak waarin zich de ziekte
voordeed, voorafgaand aan het intreden van dat risico,
is verdiend, gedeeld door het aantal dagloondagen
voorafgaand aan het intreden van de ziekte waarop de
betrokkene bij de werkgever in dat aangiftetijdvak in
dienst was.
Derde lid
In dit lid is geregeld dat als het aantal dagloondagen,
bedoeld in het tweede lid, nul is, het
ZW-dagloon wordt gebaseerd op
het overeengekomen premieloonloon over het
aangiftetijdvak waarin zich de ziekte voordeed, gedeeld
door het aantal dagloondagen in dat aangiftetijdvak.
Artikel 12. De berekening van het
ZW-dagloon ten aanzien van zieke werklozen
In dit artikel is een regeling opgenomen voor de
berekening van het ZW-dagloon
van de zieke WW-gerechtigde.
Deze regeling komt erop neer dat het ZW-dagloon gelijk
is aan de grondslag voor de WW-uitkering. De grondslag
voor de WW-uitkering kan zijn het WW-dagloon, het
WW-vervolgdagloon of het
minimumloon. Voor bepaalde speciale situaties zijn
specifieke bepalingen getroffen om deze gelijkschakeling
te realiseren.
Eerste lid
In dit lid is het uitgangspunt ZW-dagloon
= WW-dagloon neergelegd.
Tweede lid
In dit lid is een afwijkende berekening neergelegd voor
het geval het ter zijde van de WW
zou gaan om een kortdurende of een vervolguitkering.
Deze uitkeringen kennen niet het loongerelateerde
dagloon als grondslag, doch - in beginsel - het
minimumloon per dag.
In de aanhef en onder a wordt de in de
bovenbedoelde gelijkheid tussen ZW-dagloon
en WW-grondslag neergelegd.
In de aanhef en onder b onderscheidenlijk c
is de situatie geregeld dat naast de kortdurende of de
vervolguitkering een gedeeltelijke
WAO-uitkering loopt, dan wel het dagloon van de WW.
Derde lid
Waar in het kader van de WW op
meerdere kortdurende uitkeringen tegelijkertijd recht
bestaat, worden op grond van
artikel 35c van die wet
die uitkeringen zodanig evenredig verminderd dat het
totaal niet meer dan 70% van het
minimumloon bedraagt.
In dat geval wordt het ZW-dagloon
dat uit het tweede lid volgt nader vastgesteld op de
mate waarin de vast te stellen ZW-uitkering in de plaats
komt voor het totaal van die kortdurende uitkeringen.
Vierde lid
De WW kent het systeem dat bij
anticumulatie en als sprake is van niet-volledig verlies
van arbeidsuren, niet het dagloon wordt aangepast, maar
de uitkering (artikel 35,
c.q. artikel 46
WW). Een ZW-dagloon
dient dan niet op het WW-dagloon te worden gebaseerd,
maar op 100/70 van de WW-uitkering.
Artikel 13. De berekening van het
WW-dagloon van gedeeltelijk dan wel ex-WAO-gerechtigden
en van ex-gerechtigden op een
WIA-arbeidsongeschiktheidsuitkering
In dit artikel wordt de berekening van het
WW-dagloon geregeld als sprake
is van theoretische afschatting in het kader van de
WAO. Onder theoretische
afschatting wordt verstaan een afschatting in verband
met aan de betrokkene toegedichte verdiencapaciteit.
Deze afschatting staat los van de vraag of, en zo ja, in
hoeverre betrokkene deze verdiencapaciteit door het
verrichten van arbeid ook benut.
Het eerste lid van dit artikel is ook van toepassing op
degenen wier recht op een
arbeidsongeschiktheidsuitkering in het kader van de
Wet WIA wegens herstel vervalt.
Ook zij kunnen voor een WW-uitkering in aanmerking
komen.
Eerste lid
Als de WAO-uitkering berekend
naar volledige arbeidsongeschiktheid, dan wel de
arbeidsdongeschiktheidsuitkering in het kader van de
Wet WIA, in verband met een
theoretische afschatting geheel wordt beëindigd, doch
betrokkene die toegedichte capaciteit niet kan benutten,
komt hij in aanmerking voor een WW-uitkering.
In dit lid is geregeld dat het WW-dagloon dan gelijk is
aan het WAO-dagloon. Het betreft hier een
vereenvoudigingsregel.
Tweede tot en met zevende
lid
Deze leden kwamen reeds voor in de voorheen geldende
dagloonregels voor de WW. Zij
strekken ertoe om, zolang naast het recht op
WW-uitkering in verband met een theoretische afschatting
ook nog recht op een gedeeltelijke
WAO-uitkering bestaat, het WW-dagloon van het
WAO-dagloon af te leiden. Dit geschiedt op een zodanige
wijze dat beide uitkeringen samen niet meer bedragen dan
de WAO-uitkering laatstelijk vóór de afschatting.
Speciale aandacht verdient het zesde lid. Indien de
WAO-uitkering is gebaseerd op het WAO-vervolgdagloon,
wordt, als gevolg van dat lid, het bedrag van dat
vervolgdagloon ten aanzien van de WW-uitkering als
dagloon gehanteerd. Hiermee wordt voorkomen dat de
overgang van een WAO-vervolguitkering naar een
WW-uitkering leidt tot een verhoging van het dagloon.
Achtste lid
In dit lid is bepaald dat de in dit artikel gegeven
dagloonberekeningswijze niet van toepassing is als de
afschatting heeft plaatsgehad in verband met feitelijk
door betrokkene verrichte werkzaamheden. In dat geval is
geen sprake van een theoretische afschatting. Als
betrokkene uit dat werk werkloos is geworden, dient bij
de toepassing van de hoofdregel voor de
dagloonberekening rekening gehouden te worden met
artikel 2, tweede en derde lid, en
artikel 9, tweede lid. Dat betekent dat
met een in het refertejaar nog genoten
WAO-uitkering slechts rekening
gehouden mag worden naar de mate waarin de
WW-uitkering daarvoor in de
plaats komt.
Tiende lid
Met dit lid wordt geregeld dat dit artikel ook van
toepassing is als sprake is van een
arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de
Wet WIA. Het gaat hierbij
derhalve om de uitkering op grond van
hoofdstuk 6 van de
Wet WIA, dat wil zeggen op de
uitkering wegens volledige en duurzame
arbeidsongeschiktheid. Als sprake is van een
WGA-uitkering, kan alleen recht op een
WW-uitkering ontstaan indien ter
zake een nieuw recht is opgebouwd. Dan mogen immers de
weken die een rol hebben gespeeld bij de bepaling of aan
de referte-eis voor de WGA wordt voldaan niet meer
worden meegeteld bij de beoordeling of aan de
referte-eis voor de WW is voldaan. In die gevallen wordt
het WW-dagloon dus niet gesteld op het WIA-dagloon.
Artikel 14. De berekening van het
WW-dagloon bij niet-toekenning dan wel intrekking van
een invaliditeitspensioen van een andere EG-lidstaat
Met dit artikel wordt een bijzondere regeling getroffen
voor de vaststelling van het WW-dagloon
in de situatie van samenloop van een pro-rata-WAO-uitkering
met een WW-uitkering voor een laatst buitenlands
verzekerde van wie de buitenlandse
pro-rata-invaliditeitsuitkering wordt ingetrokken. In
het geval dat betrokkene WW-uitkering ontvangt op grond
van artikel 71, eerste lid, onderdeel a, onder
ii, of b, onder ii, van
Verordening (EEG) nr. 1408/71 [zie ook
Verordening (EG) nr. 883/2004,
red.]
zal de intrekking van de buitenlandse
pro-rata-invaliditeitsuitkering niet leiden tot
toekenning van een buitenlandse werkloosheidsuitkering.
De inkomensachteruitgang die aldus ontstaat, wordt
gerepareerd door middel van de bijzondere regeling in
dit artikel in het geval de toegekende buitenlandse
invaliditeitsuitkering wordt ingetrokken op de eerste
werkloosheidsdag, dan wel op het moment waarop de
betrokkene wordt ingedeeld in een andere
arbeidsongeschiktheidsklasse.
Deze bijzondere regeling geldt ook voor de situatie dat
geen recht op een buitenlandse
pro-rata-invaliditeitsuitkering is ontstaan, omdat niet
aan de voorwaarden voor het ontstaan van dat recht is
voldaan, doch wel op een pro-rata-WAO-uitkering.
Artikel 15. De berekening van het
WW-dagloon bij opeenvolgende arbeidsurenverliezen uit
dezelfde dienstbetrekking
Voor een algemene toelichting op dit artikel wordt
verwezen naar paragraaf 3.2.
Met dit artikel wordt voorkomen dat als binnen het
refertejaar sprake is van opeenvolgende
arbeidsurenverliezen die alle leiden tot een
WW-recht, de gezamenlijke
WW-uitkeringen meer bedragen dan de WW-uitkering indien
het totale arbeidsurenverlies in één keer zou zijn
geleden.
Eerste lid
Dit lid leidt ertoe dat indien het eerdere
arbeidsurenverlies niet heeft geleid tot een
WW-uitkering en op grond van
artikel 2 van het
Besluit nadere regeling
verlies van arbeidsuren samentelling moet
plaatsvinden met latere urenverliezen, bij de
dagloonvaststelling voor een daardoor ontstaan WW-recht
uitgegaan wordt van het loon voorafgaand aan het eerdere
arbeidsurenverlies.
Tweede lid
Dit lid ziet op de situatie waarin een eerder
urenverlies heeft geleid tot een WW-recht,
binnen 26 weken wordt gevolgd door een tweede (in
WW-termen) "relevant" urenverlies. Deze urenverliezen
worden op grond van artikel
3 van het Besluit nadere
regeling verlies van arbeidsuren samengeteld tot één
verlies van arbeidsuren. Omdat het bij het tweede
verlies gaat om een verlies dat een zelfstandig recht op
WW-uitkering geeft, kan toepassing van de hoofdregel
ertoe leiden in gevallen waarin deze samentelling
plaatsvindt in totaal meer aan WW-uitkering wordt
ontvangen dan wanneer zich het totale urenverlies bij
het intreden van de eerste werkloosheid zou hebben
voorgedaan. Om dit te voorkomen, wordt het dagloon van
het tweede WW-recht vastgesteld op het dagloon behorende
bij het eerdere recht, vermenigvuldigd met een breuk
waarvan de teller gelijk is aan het gemiddelde aantal
arbeidsuren (GAA) behorende bij het nieuwe WW-recht en
de noemer gelijk is aan het GAA van het eerdere
WW-recht. Het GAA van het nieuwe recht wordt vastgesteld
overeenkomstig het Besluit nadere regeling verlies van
arbeidsuren.
Met dit artikel wordt de heersende praktijk bij de
dagloonberekening voor de WW
ingeval zich na een eerste relevant urenverlies binnen
26 weken een tweede relevant verlies voordoet,
gecodificeerd.
Artikel 16. De berekening van het
WW-dagloon bij werkloosheid wegens buitengewone
natuurlijke omstandigheden of werktijdverkorting
Door de overeenkomstige toepasselijkheid van
artikel 12 geldt volgens dit artikel
een van de hoofdregel afwijkende regeling voor de
berekening van het WW-dagloon
bij werkloosheid wegens werktijdverkorting, dan wel
wegens bijzondere natuurlijke omstandigheden. In deze
gevallen wordt niet uitgegaan van het loon in het
refertejaar, maar van het loon in het laatste
aangiftetijdvak voorafgaande aan die werkloosheid.
Indien de werknemer niet in dat aangiftetijdvak in de
dienstbetrekking stond waaruit hij werkloos is geworden,
geldt, door de overeenkomstige toepassing van
artikel 12, tweede lid, een speciale
regeling. Dan wordt het WW-dagloon gebaseerd op het loon
dat is verdiend in het aangiftetijdvak voorafgaand aan
dat waarin de werkloosheid is ingetreden. Dat loon wordt
gedeeld door het aantal dagloondagen in dat tijdvak
voorafgaand aan de werkloosheid.
Artikel 17. De algemene
dagloongarantieregeling voor de WW
In dit artikel is een algemene dagloongarantieregeling
voor de WW opgenomen. Een
dergelijke regeling bestond reeds in het kader van de
voorheen geldende dagloonregels voor de WW. De regeling
houdt in dat als men al dan niet aansluitend binnen
twaalf maanden na de eindiging van een dienstbetrekking
een nieuwe dienstbetrekking aanvaardt en binnen 36
maanden na dat einde werkloos wordt, aan het WW-dagloon
een minimum wordt verbonden. Dat minimum bedraagt het
WW-dagloon dat op basis van de eerdere werkloosheid gold
of zou hebben gegolden als van werkloosheid sprake zou
zijn geweest.
Als de werknemer ten tijde van het eerste ontslag 55
jaar of ouder was, geldt deze garantieregeling
onbeperkt.
De toepasselijkheid van deze regeling is niet beperkt
tot een beëindiging van de dienstbetrekking door
opzegging. Behoudens de beperkingen van het vijfde lid
is de garantieregeling van toepassing bij elke
beëindiging van de dienstbetrekking, waaronder ook bij
het einde van de dienstbetrekking wegens het verstrijken
van de daarvoor overeengekomen tijd.
Artikel 18. Dagloonberekening voor
ambulante artiesten
Bij de berekening van het WW-dagloon
telt voor ambulante artiesten het loon dat met die losse
activiteiten werd verworven voor 100/70 mee bij de
dagloonberekening van artikel 3, eerste
lid. Daarnaast tellen ook, volgens het regime van
artikel 2, tweede lid, tijdens het
refertejaar genoten uitkeringen mee, nadat deze met de
daar bedoelde breuk zijn opgewaardeerd.
De herintrederbepaling is bij toepasselijkheid van dit
artikel niet van toepassing. Dit is gedaan omdat anders
de dagloonverhogende werking die van de
herintrederbepaling uitgaat en de dagloonverhogende
werking die van de onderhavige bepaling uitgaat doordat
met 100/70 van het loon uit arbeid wordt gerekend,
elkaar zouden versterken.
Artikel 19. Het WIA-dagloon bij
volledige arbeidsongeschiktheid, dan wel onvolledige
arbeidsgeschiktheid, bij aanvang van de verzekering
In artikel 46, derde lid,
van de Wet WIA is tot uiting
gebracht dat een tekort aan arbeidsgeschiktheid dat
reeds bij de aanvang van de verzekering bestond niet tot
uitkeringsaanspraken dient te leiden. Hetzelfde geldt
voor arbeidsongeschiktheid die gezien iemands
gezondheidstoestand binnen een halfjaar kennelijk moest
worden verwacht.
In het genoemde artikelonderdeel van de
Wet WIA is geregeld dat bij de
vaststelling van het maatmanloon de reeds aanwezige of
te verwachten arbeidsongeschiktheid buiten beschouwing
blijft. Het dagloon wordt in dat geval gemaximeerd op
het bijgestelde maatmanloon op dagbasis. Het maatmanloon
wordt op grond van de Wet WIA vastgesteld per uur. Bij
de schatting wordt uitgegaan van wat met algemeen
geaccepteerde arbeid nog door betrokkene per uur kan
worden verdiend. Die arbeid wordt omschreven door
functies. Voor die functies wordt de urenomvang bepaald.
Indien betrokkene voor minder uren belastbaar is, wordt
de urenomvang vastgesteld op het aantal uren waarvoor
betrokkene belastbaar is. Dit blijkt uit
artikel 9 van het
Schattingsbesluit
arbeidsongeschiktheidswetten. Bij de herleiding van
het dagloon vanuit het maatmanloon per uur wordt
rekening gehouden met deze urenomvang (per week). Het in
dit kader van belang zijnde bedrag wordt daarom
verkregen door het maatmanloon te vermenigvuldigen met
1/5 van de wekelijkse urenomvang.
Artikel 20. Het WIA-dagloon bij
toepassing van artikel 48 en artikel 55 van de Wet WIA
In artikel 48 en
artikel 55 van de
Wet WIA is voor diverse
situaties geregeld dat het recht op
arbeidsongeschiktheidsuitkering of op WGA-uitkering
later ontstaat dan aan het einde van de wachttijd. Het
gaat hierbij bijvoorbeeld om personen die aan het einde
van de wachttijd niet arbeidsongeschikt in de zin van de
Wet WIA zijn, maar dat binnen
vijf jaar na dat einde uit dezelfde oorzaak wél zijn.
Met dit artikel wordt bereikt dat als een recht op
uitkering later ontstaat dan aan het einde van de
wachttijd, het dagloon niet minder bedraagt dan het
dagloon per einde wachttijd, verhoogd met de percentages
waarmee het wettelijk minimumloon
is verhoogd tussen het einde van de wachttijd en de
eerste uitkeringsdag.
Dit artikel ziet niet op de situaties, bedoeld in het
tweede lid van de artikelen 6.1.2 en 7.1.2 [artikelen
48 en 55 van de
Wet WIA, red.]. Wanneer
immers één van de uitsluitingsgronden van het niet in
Nederland wonen of het rechtens van de vrijheid beroofd
zijn wordt opgeheven, verschuift de
dagloonreferteperiode niet. In deze gevallen is daarom
geen garantiebepaling nodig.
Artikel 21. De dagloonherziening
voor degenen die op de eerste dag waarop recht op
uitkering bestaat jonger zijn dan 23 jaar
Dit artikel regelt voor beneden-23-jarigen de aanpassing
van het vastgestelde dagloon indien dat door verjaring
lager komt te liggen dan het op grond van de
Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bij de
nieuwe leeftijd behorende bedrag.
Eerste lid
In dit lid is de eerste stap van de aanpassing
neergelegd.
Als de jeugdige één jaar ouder wordt, wordt het op de
verjaardag gehanteerde dagloon vergeleken met het
dagbedrag van het bij de nieuwe leeftijd behorende
minimum(jeugd)loon. Als dat
dagloon lager is dan het bedoelde dagbedrag, wordt een
correctiefactor bepaald. Daartoe wordt het voor de
verjaring geldende dagloon vermenigvuldigd met een breuk
waarvan de teller gelijk is aan het bij de nieuwe
leeftijd behorende percentage van het minimumloon en de
noemer gelijk is aan het overeenkomstige percentage
behorende bij de leeftijd voor de verjaring.
Tweede lid
Volgens dit lid wordt de uitkomst van berekening volgens
het eerste lid gemaximeerd op het hierboven bedoelde
dagbedrag dat op de verjaardag geldt. Hiermee wordt
voorkomen dat een te hoog dagloon resulteert.
Artikel 22. Maximering van het
dagloon
Voorheen werd de materie van de maximering van het
dagloon geregeld bij en krachtens de
Coördinatiewet Sociale Verzekering.
Die wet is echter per 1 januari 2006 ingetrokken, zodat
regeling van de betreffende materie in dit besluit
noodzakelijk was.
Met de onderhavige bepaling wordt dan ook niet beoogd
wijziging te bewerkstelligen in de uitvoeringspraktijk
zoals die zich tot nu toe op basis van de eerdere
regeling heeft ontwikkeld.
Eerste lid
Bij en krachtens de Wfsv is
bepaald welk bedrag geldt als maximumpremieloon voor de
ZW, de Wet
WIA, de WAO en de
WW. Tegen de achtergrond van de
equivalentiegedachte wordt dat bedrag tevens aangewezen
als maximumbedrag voor het dagloon.
Tweede lid
Het ligt voor de hand om indien sprake is van een
combinatie van uitkeringen, ook het totaal van die
uitkeringen aan een maximum te binden dat aan het
maximumdagloon is gerelateerd. Het gaat hierbij om alle
mogelijke combinaties van uitkeringen zowel op grond van
dezelfde wet als op grond van verschillende
wetten. Vervolgens is het
logisch om, indien dat maximum wordt overschreden, de
betrokken daglonen zodanig evenredig te verminderen dat
van overschrijding niet langer sprake is.
In dit verband zij opgemerkt dat de
Wet WIA op zichzelf geen
uitkeringen per dag kent, maar uitkeringen afgeleid van
het maandloon (waarbij het maandloon 21,75 maal het
dagloon bedraagt). Dit betekent dat de uitkering per dag
moet worden afgeleid van de maanduitkering.
In verband met deze bepaling zij opgemerkt dat het niet
de bedoeling is om eenmaal vastgestelde daglonen,
afgezien van algemene indexeringen, te wijzigen indien
in één van de samenstellende uitkeringen wijziging komt
of wegvalt. Zo is voorstelbaar dat wanneer in een
combinatie van een WIA-uitkering met een
WW-uitkering maximering van de
daglonen is toegepast, wanneer in het kader van de
WIA-uitkering de overgang wordt gemaakt naar een
WGA-vervolguitkering het eenmaal vastgestelde WW-dagloon
niet meer wijzigt.
Wél dient wijziging van al vastgestelde daglonen plaats
te vinden indien de samenloop van uitkeringen ontstaat
of zich uitbreidt.
Derde lid
In diverse situaties bedraagt het uitkeringspercentage
meer dan 70. Bovendien zijn ook combinaties van zulke
uitkeringen mogelijk. Indien hiervan in een
uitkeringscombinatie sprake is, zal, om oneigenlijke
verlagingen van het dagloon te voorkomen, de norm van
70% van het maximumdagloon moeten worden aangepast. Dit
gebeurt door het bedrag waarmee de betreffende uitkering
meer dan 70% van het dagloon bedraagt toe te voegen aan
het normbedrag van 70% van het maximumdagloon.
In dat geval vindt dus evenredige vermindering van de
daglonen eerst plaats indien de gezamenlijke uitkeringen
het verhoogde normbedrag overschrijden.
Artikel 23. Wijziging in het loon
door fiscale regelgeving
Met dit artikel wordt verhinderd dat wijzigingen in het
loon, louter als gevolg van fiscale regelgeving waaraan
terugwerkende kracht is verleend, doorwerken in de
vaststelling van de daglonen die ten grondslag liggen
aan uitkeringen die zijn ontstaan vóór de datum van
inwerkingtreding van die wijziging. Hiermee wordt
voorkomen dat eenmaal vastgestelde daglonen in verband
met de terugwerkende kracht die aan de fiscale
regelgeving is gegeven opnieuw zouden moeten worden
vastgesteld. Aan wijzigingen in het fiscale loonbegrip
wordt vaak terugwerkende kracht verleend naar het moment
van bekendmaking van het voornemen tot aanpassing van
het loonbegrip om gedragsreacties te voorkomen. Het gaat
hier alleen om wijzigingen in de bestanddelen die al dan
niet tot het loon behoren en met de aansluiting van het
dagloonbegrip op het fiscale loonbegrip ook doorwerken
in het dagloon.
Artikel 24. Overgangsbepaling
Omdat de Wfsv op 1 januari in
werking treedt, zal het daar geldende loonbegrip pas
vanaf 1 januari 2006 gelden. Voor zover het refertejaar
vóór 1 januari 2006 valt, zal uitgegaan moeten worden
van het in die periode geldende loonbegrip. Dit is het
loon in de zin van (artikel 4)
van de Coördinatiewet Sociale
Verzekering (CSV). Aangezien dit besluit in werking
treedt met ingang van 29 december 2005 dient ook over de
referteperiode voor uitkeringen die vóór 1 januari 2006
worden toegekend, uitgegaan te worden van het
CSV-loon, vast te stellen op
grond van de CSV zoals die luidde in 2005.
Het tweede lid heeft betrekking op de volgende situatie.
In het overgangsjaar 2006 zal de loonopgave nog niet
direct alle relevante gegevens opleveren. Bijvoorbeeld
voor de uitzendbranche bestaat reeds de mogelijkheid van
periodieke loonaanlevering via Reflex. In de
aangeleverde gegevens in deze branche zijn gegevens over
extra periodiek salaris en vakantiebijslag vaak lastig
te achterhalen (gezien ook de inrichting van de huidige
salarispakketten). Bij uitzendbureaus die in de
afgelopen jaren reeds periodiek gegevens hebben
aangeleverd, kan niet alsnog separaat de opbouw van de
vakantietoeslag (en extra periodiek salaris) worden
opgevraagd. Nu de referteperiode voor
ZW en WW
tot één jaar is uitgebreid en zolang de
polisadministratie in 2006 nog niet optimaal gevuld is
en ook over voorgaande jaren geen gegevens bevat, zal
ook veel meer een beroep moet worden gedaan op de
loongegevens zoals aanwezig in de administratie van het
UWV.
Totdat alle loongegevens over het refertejaar uit de
polisadministratie kunnen worden gehaald, regelt het
tweede lid dat het SV-loon [socialeverzekeringsloon,
red.], zonder correctie voor vakantietoeslag en
extra periodiek loon, als ingang voor de
dagloonberekening kan worden gehanteerd. Dit geldt tot
dat het gehele refertejaar na 1 januari 2006 is gelegen
(dus tot 1 januari 2007).
De
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A.J. de Geus
|